ECLI:NL:OGEABES:2021:11

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 augustus 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
BON202000554
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek toelating van rechtswege en de vereisten voor een verklaring van goed gedrag

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 6 augustus 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om een verklaring van toelating van rechtswege. Eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.T.C. Nicolaas, had eerder een aanvraag ingediend bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst Caribisch Nederland (IND-CN), maar deze was afgewezen omdat zij geen Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) had overgelegd. Eiseres stelde dat zij niet op de hoogte was van de vereiste VOG en dat een medewerker van de IND-CN haar had verteld dat dit geen probleem zou zijn.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet de kans had gekregen om een VOG in te dienen, wat in strijd was met de zorgvuldigheidseisen. De rechtbank benadrukte dat het enkel hebben van een strafblad niet automatisch betekent dat een VOG niet kan worden verstrekt. Eiseres had verschillende argumenten aangedragen die in haar voordeel zouden moeten worden meegewogen, zoals de ouderdom van het strafbare feit en haar huidige situatie. De rechtbank concludeerde dat de bestreden beschikking onzorgvuldig tot stand was gekomen en vernietigde deze.

Het Gerecht oordeelde dat het beroep gegrond was en dat verweerder een nieuwe beschikking op bezwaar moest nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van USD 782,- en moest het griffierecht van USD 84,- aan eiseres worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming en de noodzaak om aanvragers de kans te geven om relevante documenten te overleggen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Uitspraak

in de zaak tussen:

[eiseres],

wonend in Bonaire,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.T.C. Nicolaas, advocaat,
en

de minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigde: mr. P.J. de Graaf, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst Caribisch Nederland (IND-CN).

Procesverloop

Bij beschikking van 20 oktober 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de beschikking van 28 juli 2020, waarbij haar de aanvraag om een verklaring toelating van rechtswege is afgewezen, ongegrond verklaard (de bestreden beschikking).
Daartegen heeft eiseres beroep ingesteld en dit vervolgens aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van de Wet toelating en uitzetting BES (Wtu BES) is deze wet – voor zover hier relevant – van overeenkomstige toepassing op Nederlanders, geboren buiten Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Op grond van artikel 3, vijfde lid, hebben – voor zover hier relevant – van rechtswege toelating tot verblijf Nederlanders, bedoeld in artikel 1a, die meerderjarig zijn en beschikken over een verklaring van goed gedrag, gedurende de laatste vijf jaren, afgegeven door het bevoegde gezag binnen twee maanden voor hun aankomst in de openbare lichamen of een schriftelijke verklaring waaruit zulks genoegzaam blijkt.
1.2
In hoofdstuk 2 paragraaf 3.2.2 van de Circulaire toelating en uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba (de Circulaire) is – voor zover hier relevant – het volgende opgenomen. Om voor een verklaring in aanmerking te komen waaruit blijkt dat de toelating van rechtswege is toegekend moet een daartoe strekkende aanvraag worden ingediend bij de IND-CN. Bij het indienen van een aanvraag om een verklaring toelating van rechtswege moeten Nederlanders als bedoeld in artikel 3, vijfde en zesde lid, Wtu een verklaring van goed gedrag (VOG), gedurende de laatste vijf jaren, afgegeven door het bevoegde gezag, niet ouder dan drie maanden, verstrekken, of een schriftelijke verklaring waaruit dit genoegzaam blijkt. De aanvrager moet op het moment van de aanvraag een verklaring van goed gedrag indienen uit alle landen waar hij de afgelopen vijf jaar heeft verbleven.
2. Bij vonnis van 16 februari 2018, dat op 6 maart 2018 onherroepelijk is geworden, is eiseres door het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf wegens het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumlandsverordening.
Nadat eiseres begin 2020 Curaçao heeft verlaten om zich op Bonaire te vestigen, heeft zij op 16 april 2020 een aanvraag voor een verklaring toelating van rechtswege (de aanvraag) bij verweerder ingediend.
Bij beschikking van 28 juli 2020 is deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet over een VOG beschikte en gevaar vormt voor de openbare orde (de afwijzing).
Het door eiseres tegen die afwijzing gemaakte bezwaar is bij de bestreden beschikking ongegrond verklaard.
3. Aan het daartegen gerichte beroep heeft eiseres – kort weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres heeft bij de aanvraag geen VOG overgelegd, omdat zij niet wist dat dat moest. Een medewerkster van de IND-CN heeft haar toen te kennen geven dat dat geen probleem was, omdat de IND-CN zelf het één en ander kan nagaan. De aanvraag is afgewezen, omdat verweerder meent dat eiseres wegens haar strafblad niet over een VOG kan beschikken. Dit klopt niet. Een VOG is slechts een verklaring waaruit blijkt dat het (justitiële) verleden van de aanvrager geen bezwaar vormt voor het vervullen van een specifieke taak of functie in de samenleving. Eiseres vormt geen gevaar (meer) voor de Bonairiaanse samenleving. Om de mening van verweerder te weerspreken heeft zij intussen een VOG op Curaçao aangevraagd. Zij zal de VOG alsnog overleggen, zodra die aan haar wordt verstrekt. Verweerder zal alsdan gehouden zijn om de verklaring toelating van rechtswege aan haar te verlenen, aldus nog steeds eiseres.
4. Het Gerecht oordeelt als volgt.
4.1
Uit de in r.o. 1.1 en 1.2 genoemde regelgeving volgt dat eiseres bij de aanvraag een VOG had moeten overleggen uit alle landen waar zij de afgelopen vijf jaar heeft verbleven om een verklaring toelating van rechtswege te kunnen krijgen. Eiseres heeft voorafgaand aan haar emigratie naar Bonaire in Curaçao gewoond. Dit betekent dat zij (in ieder geval) een VOG had moeten overleggen afgegeven door de minister van Justitie van Curaçao (de minister).
4.2
Op grond van artikel 22, eerste lid, van de Landsverordening op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag van Curaçao (LvJD) geeft de gezaghebber (lees: de minister van Justitie [1] ) een verklaring omtrent het gedrag slechts af wanneer hem uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van betrokkene niet is gebleken van bezwaren tegen die persoon. In alle andere gevallen weigert hij de gevraagde verklaring af te geven.
4.3
Ter zitting heeft eiseres (onweersproken) te kennen gegeven dat zij van tevoren bij de IND-CN heeft gevraagd welke stukken nodig zijn voor de aanvraag en dat aan haar niet is medegedeeld dat zij een VOG moest overleggen. Verweerder heeft op dit punt verklaard dat de werkwijze van IND-CN al sinds een aantal jaren is veranderd en dat bij aanvragen zoals deze geen VOG meer hoeft te worden ingediend. De IND-CN kan namelijk zelf gegevens opvragen bij de procureur-generaal. Volgens verweerder wordt een dergelijke aanvraag afgewezen indien blijkt dat de betrokkene een strafblad heeft.
4.4
Vaststaat derhalve dat verweerder afwijzend heeft beslist op de aanvraag zonder dat aan eiseres bij de aanvraagprocedure de mogelijkheid is gegeven om een VOG in te dienen. Ook in de bezwaarprocedure, waar een volledige heroverweging van die afwijzing had moeten plaatsvinden, is eiseres niet in de gelegenheid gesteld om een VOG in te dienen. Naar het oordeel van het Gerecht had verweerder haar die mogelijkheid wel moeten geven en had hij niet enkel op basis van haar strafblad de conclusie mogen trekken dat zij wegens dat strafblad niet over een VOG zal kunnen beschikken. Het enkel hebben van een strafblad brengt immers niet automatisch met zich dat een VOG niet zal worden verstrekt. Een VOG is een verklaring waaruit blijkt dat het (justitiële) verleden van de aanvrager geen bezwaar vormt voor het doel waarvoor die is aangevraagd (in dit geval wonen op Bonaire). Eiseres heeft in haar bezwaarschrift verschillende punten genoemd (waaronder de ouderdom van het strafbaar feit en de veroordeling, de aard en de ernst van het strafbaar feit, de zwaarte van de opgelegde straf en haar situatie na de veroordeling) die naar haar mening in haar voordeel zouden moeten meewegen bij de beoordeling of zij een gevaar vormt voor de Bonairiaanse samenleving. Het zijn juist (onder meer) deze punten die door de minister op basis van het door hem gevoerde beleid worden beoordeeld bij (de voorbereiding van) de beslissing tot het al dan niet toekennen van een VOG. Nu aan eiseres de mogelijkheid is ontnomen om binnen een redelijke termijn een door de minister af te geven VOG in te dienen, luidt de conclusie dat de bestreden beschikking onzorgvuldig tot stand is gekomen en om die reden niet in stand kan blijven.
5. De slotsom is dat het beroep gegrond is. De bestreden beschikking zal worden vernietigd. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beschikking moeten nemen.
6. Het Gerecht ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht BES begroot op USD 782,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt USD 391,- wegingsfactor 1). Ook zal worden bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van USD 84,- aan haar vergoedt.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep
    gegrond;
  • vernietigtde beschikking van 20 oktober 2020;
  • bepaaltdat verweerder een nieuwe beschikking op bezwaar moet nemen;
  • veroordeeltverweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
    USD 782,- (zegge: zevenhonderd tweeëntachtig Amerikaanse dollar);
  • bepaaltdat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van USD 84,- (zegge: vierentachtig Amerikaanse dollar) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.J. Martijn, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2021, in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open binnen
zes wekenna de dag van bekendmaking van de uitspraak.

Voetnoten

1.Op de voet van artikel 6, van de Landsverordening algemene overgangsregeling wetgeving en bestuur (van Curaçao) dient na 10 oktober 2010 als rechtsopvolger van de gezaghebber te worden aangemerkt de minister van Justitie (van Curaçao).