ECLI:NL:OGEABES:2020:53

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
BON201900388
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomst en boetebeding in civiele procedure tussen Dabboussi Holding B.V. en Caribbean Project Developers B.V.

In deze civiele procedure tussen Dabboussi Holding B.V. (eiseres) en Caribbean Project Developers B.V. (gedaagde) staat de aanneemovereenkomst centraal die op 19 april 2017 werd gesloten voor de bouw van het Dabboussi General Aviation & Tourist Service Center. Dabboussi Holding vordert betaling van contractuele boetes en schadevergoeding wegens niet-naleving van de oplevertermijn door CPD. De overeengekomen opleverdatum was 14 augustus 2018, maar deze is niet gehaald. Dabboussi Holding stelt dat CPD in verzuim is en vordert een boete van USD 250 per dag voor elke dag dat de oplevering uitbleef. CPD betwist de verschuldigdheid van de boete en stelt dat de vertraging te wijten is aan omstandigheden die niet aan haar zijn toe te rekenen, zoals wijzigingsopdrachten en meerwerk van Dabboussi Holding.

Het gerecht oordeelt dat Dabboussi Holding geen aanspraak kan maken op de boete, omdat zij CPD eerder het vertrouwen heeft gewekt dat zij geen aanspraak zou maken op boetes voor de periode vóór 18 december 2018. Daarnaast vordert Dabboussi Holding schadevergoeding voor gebreken in het werk, maar het gerecht oordeelt dat CPD niet in verzuim was en dat Dabboussi Holding CPD de kans heeft ontnomen om het werk op te leveren. De vorderingen van Dabboussi Holding worden afgewezen, terwijl CPD in haar reconventionele vorderingen ook niet in het gelijk wordt gesteld. Het gerecht compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA zittingsplaats Bonaire

Burgerlijke zaken over 2019
Registratienummer: BON201900388
Datum uitspraak: 29 juli 2020

VONNIS

in de zaak van

de besloten vennootschap DABBOUSSI HOLDING B.V.,

gevestigd te Bonaire,
eiseres in conventie, gedaagde in reconventie, hierna: Dabboussi Holding,
gemachtigde: mr. M.D. van den Brink,
tegen

de besloten vennootschap CARIBBEAN PROJECT DEVELOPERS B.V.,

gevestigd te Bonaire,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, hierna: CPD,
gemachtigde: mr. A.J. de Winter.

Het procesverloop

1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 17 juni 2019,
  • de conclusie van antwoord tevens van eis in reconventie d.d. 30 oktober 2019,
  • de conclusie van repliek in conventie tevens van antwoord in reconventie d.d. 18 december 2019,
  • de conclusie van dupliek in conventie tevens van repliek in reconventie d.d. 26 februari 2020,
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties in conventie d.d. 27 mei 2020.
2. Vonnis is nader bepaald op heden.

De feiten

3. Dabboussi Holding ontwikkelt het Dabboussi General Aviation & Tourist Service Center (GATSC, hierna: het project) en heeft op 19 april 2017 met CPD een aanneemovereenkomst gesloten voor het realiseren van de ruwbouw daarvan (hierna ook: de eerste overeenkomst). Daarin is opgenomen:
(…)
1.1
Contractor shall build the entire structural part of the GATSC in accordance with the architectural plans of [..] N.V. (the “Architect”) (…).
(…)
1.5
All personnel employed for the execution of this Agreement must be suitable qualified and must reside on Bonaire legally. Contractor indemnifies the Client against any and all claims in respect of wages, taxes, social security premiums, pension premiums, fines in relation to personnel employed for the execution of this agreement.
(…)
1.7
The completion of all works under this Agreement shall take place in accordance with the work schedule, attached to this Agreement as Annex 4. Start of the works must in any case take place on 1 May 2017 and completion of the works must in any case take place before 1 April 2018. In case the works are not completed at that date, the Client shall be entitled to liquidate damages in the amount of USD 500.00 per day that the completion is delayed after this date, except in the event that the delay is caused by force majeure or an act of God.
1.8
Once Contractor considers all works completed, he shall notify Client of the same and Client shall inspect the works. If client is satisfied with the works, a formal notice of acceptance will be provided to Contractor.
1.9
Starting from the issuance of the notice of acceptance, there will be a maintenance period of one year. Maintenance shall exclude normal wear and tear and damage caused by inappropriate use of the works. During the one-year maintenance period, Contractor shall remedy any defect due to faulty material or workmanship and pay for any damage to other works resulting therefrom. Furthermore, the Contractor shall furnish the Client with all manufacturer’s and supplier’s written guarantees and warranties covering materials and equipment furnished under this Contract
(…)
3.1
The Contractor has prepared an open estimate for all local materials, manpower and equipment use for the Client, which estimate is signed by Client and is attached to this agreement as Annex 5. Over these items Contractor will charge a percentage for general company expenses, risk an profit, as set out on page 6 of Annex 5. The relevant percentages can be invoiced to Client after completion of the relevant part of the work or after delivery of relevant materials.
3.2
Any amendments to the estimate must be notified to the Client immediately and require the Client’s prior written approval before coming effective.
(…)
6.1
Contractor shall be responsible for obtaining all customary insurance policies for the works to be executed pursuant to this Agreement, including at least a Construction All Risk (CAR) and a personal injury package, which shall also cover any subcontractors engaged by Contractor.
(…)
6.3.
Contractor shall pay the insurance premiums out of the Compensation mentioned in art. 3.1.
(…).
4. De opleverdatum voor de ruwbouw, 1 april 2018, is niet gehaald. Op 29 mei 2018 hebben de partijen een aanneemovereenkomst gesloten voor het uitvoeren van extra werkzaamheden aan het project (hierna ook: de tweede overeenkomst). In de tweede overeenkomst is opgenomen:
1. The start of the construction will take place the May 29th 2018, or the first labor day after this agreement is closed.
2. The construction will be executed without any interruption till the delivery of the work no later than August 14th 2018. Only by “act of God” a delay maybe considered after deliberation and approval of both parties.
(…)
4. The work is considered finalized the day of the delivery, after the inspection and approval of the Surveyor and the Principal. If there is still unfinished or unsatisfactory work in the project, the Surveyor will hand to the Contractor a list which must be executed before the project can be considered finalized.
(…)
5. This agreement is based on the schedule received May 24th 2018, which stated August 14th 2018 as the last date to deliver the project, both the old and the new project. For every day that the contractor fails to deliver the project after August 14th, the contractor must pay a fine to the principal for the amount of US$ 250,00.
6. The contractor agrees to hire extra workers for these extra works, to avoid delays and meet the schedule date as stated before.
5. Vanaf augustus 2018 heeft Dabboussi Holding zorgen geuit richting CPD over de voortgang van het project en de kwaliteit van het werk.
6. Dabboussi Holding heeft de facturen van CPD tot en met oktober 2018 betaald.
7. Op 12 november 2018 heeft de architect van het project, [naam architect], CPD gemaild met als bijlage een vooropleverlijst voor het project. [Naam architect] merkte hierbij op:
Aki mi ta manda un lista de e kosnan ku mester di atenshon. Lagami sa ki dia / ora bo por y nos lo por repasa nan huntu riba trabou. [1]
Dezelfde dag heeft […], de bestuurder van Dabboussi Holding, CPD gemaild:
Porfabour manda mi e fecha ku ta attende tur e puntonan aki riba, by the way quanto hende tin ta trhandu aktuallemente? Atrobe mi ta mira poko henda na e obra. [2]
8. Dabboussi heeft op 23 november 2018 CPD gemaild:
Un kos bo mester sa ku despues di 18 di December tur perdida di entrada y penalty lo ta rib abo gastu. Ami ta kla mi no ta bai mete mas, bo a tuma mi hasi hopi, basta ta basta. [3]
9. Bij brief van 2 januari 2019 schreef de gemachtigde van Dabboussi Holding aan CPD:
Dabboussi Holding has informed me that you are in breach with your obligations under the agreements. Most notably, you have failed to complete the project within the agreed period, thereby forfeiting the penalties provided for in the agreements. As to date, inter alia, the following work still needs to be completed:
i. The main stairs and ramp must be installed.
ii. The roof rain water drainage is defected and must be corrected.
iii. The work on the metal stairs to the second floor needs to be completed. This includes filling the gap on the stairs, attaching the stairs to the ground floor and installing the side rails.
iv. The defective masonry works (as indicated by Mr. […]) must be corrected. We note that the subcontractor engaged by you to correct the masonry had ceased all work, apparently due to the fact that you have failed to fulfil your payment obligations to him.
v. The outstanding points on the punch list provided to you by Mr. [naam architect] must be completed.
vi. Upon completion of the above points, the building site must be cleaned.
(…)
On behalf of Dabboussi Holding, I herewith request CPD, and to the extent necessary I summon CPD to have completed all outstanding work (which includes remedying all defective work) ultimately on 25 January 2019 at 17:00.
Should you fail to comply with this demand, Dabboussi Holding reserves the right to (partially) terminate the agreements and to have the work completed by a third party. All costs associated therewith will be claimed from you. Dabboussi Holding furthermore explicitly reserves the right to claim the penalties incurred by CPD as a result of the late completion of the project and all damages that Dabboussi Holding has and will incur as a result thereof. (…)
10. CPD heeft hierop bij brief van 7 januari 2019 gereageerd en bij brief van 9 januari 2019 aan Dabboussi Holding geschreven:
Hereby I would like to inform you that on January 8th, 2019 Caribbean Project Developers B.V. (CPD) has been denied access to the construction site at the Dabboussi General Aviation & Tourist Service Center (DGA&SC) project.
(…)
Yesterday, January 8th, 2019 an associated sub constractor of CPD needed an aluminum ladder to do a job for his company and has asked us if he could borrow one. We have told him that at the construction site (DGA&TSC) we have several aluminum ladders and that he was authorized to use one. To our surprise he was denied access to the construction site by Mr. […], an employee/ representative of Mr. Dabboussi, where he was told that CPD is no longer allowed to enter the construction site and that it is also not allowed to remove whatever from the construction site.
(…)
With the above mentioned action Dabboussi Holding (…)has unilaterally terminated the contract and will be put responsible for all the costs resulting out of this contract termination.
11. Op 11 januari 2019 antwoordde de gemachtigde van Dabboussi Holding:
(…)
Aside from the fact that CPD was not denied access to the construction site (…) any denial of access does not constitute the termination of the agreement.
(…)
I note that CPD was already in default in view of, inter alia, the fact that:
i. it has failed to complete this project within the terms provided for in article 1.7 of the construction agreement of 19 April 2017 and article 2 of the agreement of 29 May 2018;
ii. it has hired foreign personnel without arranging employment permits, which violates article 1.5 of the construction agreement of 19 April 2017. This fact is evidenced, inter alia, by an e-mail that Dabboussi Holding received from Mr. L. de Jong of the RCN-unit Sociale Zaken en Werkgelegenheid and by a voicemail message left by you for Mr. Dabboussi of Dabboussi Holding, in which you state that you will have your employees working in the weekend on order to prevent detection by the authorities;
iii. it has not taken any CAR insurance for the period following 1 January 2019 which violates article 6.1 of the construction agreement of 19 April 2017.
(…)
On behalf of Dabboussi Holding, I herewith partially terminate the agreement (in Dutch: gedeeltelijke ontbinding) in the sense that CPD is relieved from its contractual obligations to complete the project. As of the date of this letter CPD is no longer allowed access to the construction site.
(…)
As outlined in my letter of 2 January 2019, Dabboussi Holding has reserved the right to claim payment of the contractual penalties incurred by CPD. The total amount of penalties due to date is USD 170.250.
12. CPD heeft geen werkzaamheden ten behoeve van het project meer verricht.
13. De architect [naam architect] heeft in een rapport d.d. 10 juni 2019 de kosten voor de nog niet verrichte werkzaamheden en voor herstelwerkzaamheden geraamd op US$ 99.433,50.

De vordering

14. Dabboussi Holding vordert in conventie, samengevat, dat het gerecht:
I. CPD zal veroordelen om aan haar US$ 37.250 te betalen aan verbeurde boetes, te vermeerderen met wettelijke rente,
II. CPD zal veroordelen om aan haar US$ 99.433,50 te betalen als vergoeding voor geleden schade, te vermeerderen met wettelijke rente,
III. CPD zal veroordelen tot vergoeding van te maken kosten voor de installatie van de aluminium puien en kozijnen op te maken bij staat en te vereffenen bij wet.
15. CPD vordert in reconventie, samengevat, dat het gerecht:
I. voor recht zal verklaren dat Dabboussi Holding ten aanzien van het project geen aanspraak kan maken op enige garantie,
II. voor recht zal verklaren dat Dabboussi Holding aansprakelijk is voor alle schade die CPD lijdt en heeft geleden en deze schade voorlopig te begroten op US$ 199.607,10, althans een voorschot daarop, te vermeerderen met wettelijke rente,
III. Dabboussi Holding zal veroordelen om aan haar US$ 199.607,10 te betalen als vergoeding van schade, alsmede tot betaling van de overige schade op te maken bij staat en te vereffenen bij wet.
16. De partijen voert over en weer gemotiveerd verweer.

De beoordeling

in conventie en reconventie
17. De vorderingen in conventie en in reconventie worden samen behandeld, aangezien ze zijn gebaseerd op hetzelfde feitencomplex.
18. In conventie onder I vordert Dabboussi Holding betaling van verbeurde contractuele boetes. Zij legt hieraan ten grondslag dat CPD toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verbintenis om het project tijdig op te leveren. De in de tweede overeenkomst opgenomen termijn van 14 augustus 2018 is een fatale termijn, zodat CPD na die datum zonder ingebrekestelling in verzuim was. Van 15 augustus 2018 tot 11 januari 2019 (de datum waarop Dabboussi Holding de overeenkomsten gedeeltelijk heeft ontbonden en CPD van de verplichting tot oplevering bevrijd werd) is dus iedere dag een boete van US$ 250 verbeurd, aldus Dabboussi Holding.
19. CPD betwist dat de contractuele boete verschuldigd is. Zij erkent dat 14 augustus 2018 inderdaad als (nieuwe) opleverdatum is overeengekomen voor de oplevering van het gehele project en dat die datum niet is gehaald. Zij voert aan dat zij gewoon heeft doorgewerkt om het project af te ronden, dat de partijen een nieuwe planning hebben gemaakt en dat de vertraging is veroorzaakt door omstandigheden die niet aan CPD toe te rekenen zijn, zoals wijzigingsopdrachten en meerwerk van de zijde van Dabboussi Holding. Onder die omstandigheden komt Dabboussi Holding geen beroep meer toe op genoemde termijn, aldus CPD.
20. Het gerecht stelt voorop dat voor het vorderen van nakoming van een boetebeding ingevolge art. 6:93 BW BES een ingebrekestelling nodig is in dezelfde gevallen als deze vereist is voor het vorderen van schadevergoeding op grond van de wet (dus als nakoming van de hoofdverbintenis niet blijvend onmogelijk is en zich geen geval als bedoeld in 6:82 lid 2 en 83 BW BES voordoet).
Art. 5 van de tweede overeenkomst bepaalt dat CPD een boete van US$ 250 verschuldigd is voor elke dag dat het project (het oude en het nieuwe werk, dus de ruwbouw en de extra werkzaamheden) niet is opgeleverd na 14 augustus 2018. Deze termijn is naar het oordeel van het gerecht op zichzelf een fatale termijn in de zin van art. 6:83 aanhef en onder a BW BES, waarbij verzuim zonder ingebrekestelling intreedt.
21. Echter, Dabboussi heeft op 23 november 2018 CPD gemaild dat verlies van inkomsten en de boete (pas) vanaf 18 december 2018 voor rekening van CPD komt. Daarmee heeft Dabboussi Holding bij CPD het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat zij geen aanspraak zal maken op een boete voor de periode, gelegen vóór 18 december 2018, en werd aan de in de tweede overeenkomst opgenomen termijn alsnog het karakter van een fatale termijn ontnomen. Toen was dus wel een ingebrekestelling nodig.
Op 2 januari 2019 heeft Dabboussi Holding dat alsnog gedaan en heeft zij CPD schriftelijk aangemaand om het gehele project op te leveren, en wel op 25 januari 2019, 17.00 uur. Op 11 januari 2019, dus vóórdat die termijn was verstreken, heeft Dabboussi Holding echter de overeenkomsten (gedeeltelijk) ontbonden in die zin dat CPD van de verplichting tot het afmaken en opleveren van het project was bevrijd. Daarmee heeft Dabboussi Holding CPD de mogelijkheid ontnomen om het project op te leveren en was CPD dienaangaande niet in verzuim. De mededelingen in de brief van CPD van 9 januari 2019 maken ook niet dat het verzuim toen al is ingetreden, nu daaruit niet mocht worden afgeleid dat CPD in haar opleveringsverplichting tekort zou schieten (art. 6:83 onder c BW BES). Nu CPD niet in verzuim was ten aanzien van de oplevering, kan de daaraan gekoppelde boete ook niet verschuldigd zijn.
Dit betekent dat de vordering in conventie onder I zal worden afgewezen.
22. In conventie onder II en III vordert Dabboussi Holding schadevergoeding voor gebreken in het door CPD uitgevoerde werk, die zij zelf heeft laten herstellen, en voor de kosten voor de voltooiing van het werk, zulks primair op grond van art. 6:277 BW BES en subsidiair op grond van art. 6:74 BW BES.
23. Volgens CPD heeft Dabboussi Holding geen recht op schadevergoeding. Hoewel CPD de gedeeltelijke ontbinding door Dabboussi Holding heeft geaccepteerd vanwege de verslechterde verhoudingen, was Dabboussi Holding niet bevoegd om hiertoe over te gaan. CPD is niet tekortgeschoten in haar verplichtingen. Er waren afwerkpunten ten aanzien van het werk, maar Dabboussi Holding heeft CPD niet de mogelijkheid geboden om het werk op te leveren. Dat komt voor haar rekening en risico.
24. Ingevolge art. 6:277 lid 1 BW BES is de wederpartij wier tekortkoming een grond voor ontbinding heeft opgeleverd, verplicht haar wederpartij de schade te vergoeden die deze lijdt, doordat geen wederzijdse nakoming doch ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt.
Dabboussi Holding legt aan de gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomsten ten grondslag dat CPD a) het werk niet tijdig heeft opgeleverd, b) werknemers zonder vergunning inhuurde en c) vanaf 1 januari 2019 geen CAR-verzekering meer had.
Ingevolge art. 6:265 lid 1 BW BES geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
Daarbij geldt, aldus art. 6:265 lid 2 BW BES, dat voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, de bevoegdheid tot ontbinding pas ontstaat wanneer de schuldenaar in verzuim is. Zoals onder 21 al geconcludeerd, is daarvan waar het betreft de verplichting tot oplevering geen sprake.
CPD betwist de overige tekortkomingen en het bestaan daarvan blijkt ook niet uit het dossier. Echter, als die tekortkomingen al zouden komen vast te staan, acht het gerecht die niet van dien aard zij dat zij de gedeeltelijke ontbinding van de aanneemovereenkomsten rechtvaardigen. Het gerecht acht in dat verband van belang dat gesteld noch gebleken is dat die tekortkomingen de belangen van Dabboussi Holding hebben geschaad en dat de betekenis ervan zeer beperkt is als die wordt afgezet tegen de omvang van het project, met een aanneemsom van in totaal meer dan US$ 1.000.000, waarvan het overgrote deel al was uitgevoerd.
Er kan dus niet geconcludeerd worden dat de door Dabboussi Holding gestelde tekortkomingen een grond voor de ontbinding heeft opgeleverd. Er bestaat ook op die grond geen verplichting tot schadevergoeding.
25. Ook het beroep op art. 6:74 lid 1 BW BES - het gaat hier om de kosten van herstel en voltooiing - baat Dabboussi Holding niet, omdat CPD terzake niet in verzuim was, terwijl dat op grond van art. 6:74 lid 2 BW BES wel nodig is om de in art. 6:74 lid 1 BW BES opgenomen schadevergoedingsplicht te doen ontstaan. Dit geldt ook voor de kosten in verband met herstel van gebrekkig werk van CPD, aangezien Dabboussi Holding heeft verhinderd dat CPD het werk zou opleveren en haar aldus de kans heeft ontnomen om eventuele gebreken alsnog zelf te herstellen.
26. Het voorgaande betekent dat ook de vorderingen in conventie onder II en II zullen worden afgewezen.
27. In reconventie onder I vordert CPD voor recht te verklaren dat Dabboussi Holding ten aanzien van het project jegens CPD “geen aanspraak kan maken op enige garantie”, en heeft toegelicht dat zij hiermee bedoelt ‘de garantie ingevolge de contractuele oplevertermijn van een (1) jaar’.
Het gerecht acht voldoende duidelijk, en Dabboussi Holding heeft dat kennelijk ook zo begrepen, dat zij hiermee doelt op de in art. 1.9 van de eerste overeenkomst opgenomen onderhoudsperiode van een jaar (waarin gebreken als gevolg van gebrekkig materiaal of vakmanschap zullen worden verholpen en de schade die daaruit voortvloeit zal worden vergoed, ofwel een bouwgarantie).
Volgens de tekst van dat artikel gaat die termijn in na de oplevering en acceptatie van het project. Er is bij dit project echter geen sprake van een oplevering noch van een acceptatie. Dat betekent dat Dabboussi Holding geen beroep toekomt op de in art. 1.9 genoemde onderhoudsperiode. Inmiddels is dat ook niet meer tussen de partijen in geschil. Het gerecht zal een verklaring voor recht afgeven voor zover deze betrekking heeft op de garantie, bedoeld in art. 1.9 van de tweede overeenkomst, en de vordering voor het overige afwijzen als onvoldoende bepaald.
28. Onder II in reconventie vordert CPD voor recht te verklaren dat Dabboussi Holding aansprakelijk is voor alle schade die CPD lijdt en heeft geleden en de schade te begroten op US$ 199.607,10, althans een voorschot daarop.
29. Zij legt hieraan allereerst ten grondslag dat Dabboussi Holding toerekenbaar tekort is geschoten dan wel onrechtmatig heeft gehandeld, omdat zij CPD de toegang tot het werk heeft ontzegd.
Vaststaat dat op 8 juni 2019 een medewerker van Dabboussi Holding (die naar de stelling van Dabboussi Holding bovendien niet bevoegd was om de vennootschap te vertegenwoordigen) een onderaannemer van CPD niet tot het werkterrein heeft toegelaten toen hij (tijdens een bouwvakantie) een ladder wilde ophalen.
Die weigering mocht CPD naar het oordeel van het gerecht niet opvatten als een verklaring van Dabboussi Holding dat aan CPD de toegang tot het werk was ontzegd, zeker afgezet tegen de sommatie een week eerder om het werk af te maken en op te leveren. Voor zover de toegang daarna (maar vóór de partiële ontbinding van de overeenkomsten door Dabboussi Holding, waarmee CPD immers heeft ingestemd) is ontzegd (vervangen sloten, afgrendelen terrein), is onvoldoende onderbouwd dat dit een tekortkoming of onrechtmatig handelen oplevert waardoor CPD schade heeft geleden.
30. CPD stelt verder (pas in deze procedure) dat Dabboussi Holding materialen en gereedschappen van haar heeft geconfisqueerd, maar heeft nagelaten die stelling te onderbouwen.
Dabboussi Holding heeft de stelling (desondanks) gemotiveerd betwist. Zij voert aan dat CPD haar gereedschappen en materialen zelf vanaf medio december 2018 en in de eerste week van januari 2019 heeft opgehaald en meegenomen, en verwijst in dit verband naar de brief van haar gemachtigde van 11 januari 2019 die dat standpunt onderschrijft. Verder wijst zij erop dat als CPD echt zaken had geconfisqueerd, het voor de hand gelegen dat CPD in ieder geval had (in rechte) had gevorderd om die zaken te retourneren.
CPD is in het geheel niet meer op deze stellingen van Dabboussi Holding ingegaan. Dat leidt tot de conclusie dat zij haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Aan bewijslevering wordt aldus niet toegekomen.
31. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gestelde wanprestatie c.q, het gestelde onrechtmatig door Dabboussi Holding niet is komen vast te staan. De vordering in reconventie onder II zal worden afgewezen.
32. Dat leidt ook tot afwijzing van de vordering in reconventie onder III om Dabboussi te veroordelen tot betaling van het onder II genoemde bedrag en de overige schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
33. Voor zover echter CPD met de vordering onder III ook betaling heeft beoogd te vorderen van onbetaald gelaten facturen (van in totaal US$ 143.917,10) overweegt het gerecht dat, in aanmerking nemende de beperkte ontbinding, de contractuele (art. 3.1 van de eerste overeenkomst) betalingsverplichting is blijven gelden en dat Dabboussi Holding in beginsel dus nog steeds gehouden die verplichting na te komen.
CPD voert aan dat achterstallige facturen moeten worden betaald en dat een deel daarvan reeds is goedgekeurd door Dabboussi Holding.
Dabboussi Holding heeft de verschuldigdheid van de facturen betwist. De facturen van 27 november 2018 en 14 december 2018 hebben volgens haar deels betrekking op werk dat niet is uitgevoerd en deels op werk dat niet goed was gedaan en op de vooropleverlijst stond. Zij stelt niet te weten waar de factuur van 20 december 2018 betrekking op heeft. Met de factuur van 4 januari 2019 is volgens haar werk in rekening gebracht waarvoor de aanneemsom al een vergoeding inhoudt, werk dat is gedaan om eigen gebreken te herstellen of meerwerk uit te voeren waar nooit opdracht voor is gegeven. Bovendien bevat deze laatste factuur hoofdzakelijk werkzaamheden die in 2017 en 2018 zijn uitgevoerd, terwijl maandelijks werd gedeclareerd.
Op deze betwisting heeft CPD slechts gereageerd met de enkele stelling dat de facturen zien op uitgevoerd werk, bouwplaatskosten en de kosten van de CAR-verzekering.
Het gerecht overweegt dat de facturen – met uitzondering die van 4 januari 2019 – geen specificaties bevatten en dat uit de e-mails waarop CPD zich beroept, niet blijkt dat Dabboussi Holding goedkeuring heeft gegeven voor betaling van (een deel van) deze facturen. Deze stukken ondersteunen dus de stellingen van CPD niet. Zeker na de gemotiveerde betwisting door Dabboussi Holding lag het op de weg van CPD haar vordering beter te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan en daarmee heeft zij ook onvoldoende gesteld om eventueel bewijs te leveren. Ook de vordering in reconventie onder III zal dus worden afgewezen.
34. Dabboussi Holding is in de procedure in conventie in het ongelijk gesteld en CPD is in de procedure in reconventie grotendeels in het ongelijk gesteld. Nu de wel toewijsbare vordering van CPD slechts een punt betreft waarover de partijen het op zichzelf eens waren, ziet het gerecht aanleiding de proceskosten in beide procedures te compenseren.

De beslissing

Het gerecht:
in conventie
wijst de vorderingen af,
in reconventie
verklaart voor recht dat Dabboussi Holding geen beroep toekomt op de onderhoudstermijn, bedoeld in artikel 1.9 van de op 19 april 2017 tussen de partijen gesloten aanneemovereenkomst,
wijst de overige vorderingen af,
in conventie en in reconventie
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.F. Gerard, rechter, en uitgesproken op 29 juli 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Vertaald: Hierbij stuur ik een lijst van de dingen die aandacht nodig hebben. Laat mij weten op welke dag/uur jij kan, zodat wij samen het werk kunnen doornemen.
2.Vertaald: Wil je mij de datum sturen waarop wij de bovengenoemde punten gaan behandelen/oppakken? By the way hoeveel mensen heb je aan het werk op dit moment? Ik zie weer weinig mensen aan het werk.
3.Vertaald: Een ding moet je weten dat al het verlies van inkomsten en boete na 18 december voor jouw rekening komen. Ik ben er klaar mee, ik ga me er niet meer mee bemoeien. Je hebt mij al vaak in de maling genomen. Genoeg is genoeg.