ECLI:NL:OGEABES:2020:50

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
BON202000200
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag en arbeidsovereenkomst bij opvolgend werkgeverschap in Bonaire

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en de besloten vennootschap J.C.T. Cleaning Services B.V. (JCT). De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. N. van Luijk, heeft de nietigheid van zijn ontslag ingeroepen en stelde dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd door opvolgend werkgeverschap. JCT, vertegenwoordigd door mr. A.C.T. Nicolaas, voerde verweer en vroeg om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, voor het geval het gerecht zou oordelen dat deze niet op rechtsgeldige wijze was beëindigd.

De feiten van de zaak tonen aan dat de verzoeker van 18 april 2016 tot 1 juli 2017 in dienst was bij Tempo Bonaire N.V. en op 1 juli 2017 in dienst trad bij JCT. De verzoeker werd tewerkgesteld bij WEB Bonaire B.V. en ontving op 15 oktober 2019 een brief van JCT waarin werd medegedeeld dat zijn werk eindigde. De verzoeker heeft vervolgens de nietigheid van de beëindiging ingeroepen en stelde dat de arbeidsovereenkomst met JCT voor onbepaalde tijd was aangegaan, omdat er sprake zou zijn van opvolgend werkgeverschap.

Het gerecht heeft geoordeeld dat er geen sprake was van opvolgend werkgeverschap, omdat de vereiste banden tussen de nieuwe en de vorige werkgever niet konden worden vastgesteld. De verzoeken van de verzoeker zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de kosten van het geding, die aan de zijde van JCT zijn begroot op US$ 1.396. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke banden tussen werkgevers voor de vaststelling van opvolgend werkgeverschap en de rechtsgeldigheid van arbeidsovereenkomsten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
zittingsplaats Bonaire
Burgerlijke zaken over 2020
registratienummer: BON202000200
datum uitspraak: 26 augustus 2020

BESCHIKKING

in de zaak van

[VERZOEKER],

wonende te Bonaire,
verzoeker,
gemachtigde: mr. N. van Luijk,
tegen

de besloten vennootschap J.C.T. CLEANING SERVIVCES B.V.,

gevestigd te Bonaire,
verweerder, hierna: JCT,
gemachtigde: mr. A.C.T. Nicolaas.

De procedure

1. Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen op 8 mei 2020,
- het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek d.d. 7 juni 2020, dat tijdens de mondelinge behandeling is ingetrokken,
- het verweerschrift tevens voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek d.d. 9 juni 2020,
- de mondelinge behandeling d.d. 6 augustus 2020, waarbij zijn verschenen [verzoeker] met zijn gemachtigde en namens JCT haar bestuurder […] en de gemachtigde. De gemachtigde van [verzoeker] heeft een pleitnota overgelegd en voorgehouden.
2. De uitspraak is bepaald op heden.

De feiten

3. [ Verzoeker] was van 18 april 2016 tot 1 juli 2017 op basis van een uitzendovereenkomst in dienst bij Tempo Bonaire N.V. (hierna: Tempo) in de functie van Operator Mechanic en in die periode tewerkgesteld bij WEB Bonaire B.V. (hierna: WEB).
4. Op 1 juli 2017 is [verzoeker] bij JCT in dienst getreden in de functie van Aggreko Operator en is hij te werk gesteld bij WEB.
In artikel 2 van de arbeidsovereenkomst is bepaald:
‘ Deze arbeidsovereenkomst heeft een duur van twee (2) maanden proeftijd en/of tot wanneer WEB N.V. het contract met J.C.T. Cleaning Services B.V. beeindigdt. De arbeidsovereenkomst eindigdt van rechtswege zonder dat opzegging vereist is op de laatste dag van de hierover genoemde periode.’
5. Bij e-mail van 8 oktober 2019 heeft WEB aan JCT medegedeeld dat zij het Aggreko-project per 15 oktober 2019 zal stoppen en het plant per 31 oktober 2019 zal ontmantelen.
6. JCT heeft [verzoeker] vervolgens bij brief van 15 oktober 2019 bericht dat het werk op die datum eindigt en dat alle Aggreko Operators tot en met 30 oktober 2019 betaald worden.
7. Bij brief van 6 februari 2020 heeft de gemachtigde van [verzoeker] de nietigheid van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst ingeroepen en benadrukt dat [verzoeker] zich beschikbaar houdt om werkzaamheden te verrichten.

Het geschil

8. [ Verzoeker] verzoekt het gerecht, samengevat, om:
  • het aan [verzoeker] verleende ontslag nietig te verklaren;
  • voor recht te verklaren dat tussen [verzoeker] en JCT sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd;
  • JCT te veroordelen om vanaf november 2019 het salaris van [verzoeker] te betalen en te blijven betalen voor zolang het dienstverband rechtsgeldig voortduurt, vermeerderd met de vertragingsrente ex artikel 7a:1614q BW BES, alsmede de wettelijke rente;
  • JCT te veroordelen om [verzoeker] weer te werk te stellen tegen het overeengekomen salaris, zulks op straffe van een dwangsom.
9. JCT heeft verweer gevoerd. Alleen voor het geval in rechte komt vast te staan dat de arbeidsovereenkomst niet op 1 november 2019 van rechtswege is geëindigd verzoekt JCT om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
10. [ Verzoeker] heeft verweer gevoerd tegen het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek. Voor zover er voldoende grond is om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, verzoekt [verzoeker] om een ontbindingsvergoeding vast te stellen.

De beoordeling

11. [ Verzoeker] heeft aan zijn verzoeken mede artikel 6 lid 2 van de Wet op het ter beschikking stellen van arbeidskrachten BES ten grondslag gelegd, waarin is bepaald dat de houder van een vergunning een arbeidskracht ten hoogste voor een tijdvak van twaalf maanden ter beschikking stelt. Een beroep op deze bepaling kan [verzoeker] in deze procedure echter niet baten. De Wet op het ter beschikking stellen van arbeidskrachten BES bevat namelijk regels die het uitzendwezen aan een vergunningenstelsel onderwerpen en geen regels die de rechtsverhouding van partijen nader regelen, zoals het BW BES die wel bevat.
12. Verder heeft [verzoeker] aan zijn verzoeken ten grondslag gelegd dat de arbeidsovereenkomst met JCT geldt als aangegaan voor onbepaalde tijd aangezien er sprake is van opvolgend werkgeverschap zoals bedoeld in artikel 7a:1516fa lid 2 BW BES. JCT heeft Tempo als werkgever opgevolgd, aldus [verzoeker]. Voor het aannemen van opvolgend werkgeverschap is vereist dat i) de nieuwe arbeidsovereenkomst wezenlijk dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheid eist als de vorige arbeidsovereenkomst en ii) tussen de nieuwe werkgever en de vorige werkgever zodanige banden bestaan dat het door de laatste op grond van zijn ervaringen met de werknemer verkregen inzicht in diens hoedanigheden en geschiktheid in redelijkheid ook moet worden toegerekend aan de nieuwe werkgever. Nu het bestaan van zodanige banden tussen Tempo en JCT niet is gesteld door [verzoeker] en daarvan ook niet is gebleken is, kan er geen sprake zijn van opvolgend werkgeverschap. Het enkele feit dat JCT wist dat [verzoeker] eerder via Tempo bij WEB tewerkgesteld was, is daarvoor niet voldoende. [Verzoeker] heeft niet weersproken dat JCT nooit contact heeft gehad met Tempo en dat WEB JCT heeft benaderd en verzocht om [verzoeker] in dienst te nemen. Dat aan [verzoeker], zoals hij tijdens de tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard, door WEB is meegedeeld dat hij eerst via Tempo tewerkgesteld zou worden en daarna via JCT kan niet tot een ander oordeel leiden.
13. Dat betekent dat opvolgend werkgeverschap niet kan worden vastgesteld, zodat de verzoeken ook op die grondslag niet slagen. Het voorgaande leidt ertoe dat de verzoeken van [verzoeker] zullen worden afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft JCT toegelicht dat zij ontbinding verzoekt in het geval het gerecht tot het oordeel komt dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst nietig is. Het gerecht komt derhalve niet toe aan de beoordeling van het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek van JCT.
14. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verzoeker] worden veroordeeld in de kosten van het geding, die aan de zijde van JCT conform het liquidatietarief in het Procesreglement worden begroot op US$ 1.396 aan gemachtigdensalaris (2 punten x tarief 5).

De beslissing

Het gerecht:
1. wijst de verzoeken af;
2. veroordeelt [verzoeker] in de kosten van dit geding, die aan de zijde van JCT worden begroot op US$ 1.396.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. van Voorthuizen, rechter, en is in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.