ECLI:NL:OGEABES:2020:48

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
BON201900167
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij verkeersongeval en de rol van de verzekeraar

In deze zaak, die zich afspeelt in het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, betreft het een verkeersongeval dat plaatsvond op 15 december 2018. Drie voertuigen waren betrokken bij het ongeval, waarbij de eiser in de hoofdzaak, vertegenwoordigd door FATUM GENERAL INSURANCE N.V., schade heeft geleden door een aanrijding met een andere bestuurder, [betrokkene 1]. De eiser vorderde schadevergoeding op basis van onrechtmatige daad, waarbij de aansprakelijkheid van de verzekeraar, Fatum, ter discussie stond. Het gerecht heeft vastgesteld dat de aanrijding het gevolg was van een verkeersfout van de gedaagde in de vrijwaring, die een inhaalmanoeuvre uitvoerde, wat leidde tot de aanrijding van de eiser door [betrokkene 1]. Het gerecht oordeelde dat de aansprakelijkheid voor het ongeval gelijkelijk aan beide bestuurders kon worden toegerekend, en dat Fatum als verzekeraar van [betrokkene 1] aansprakelijk was voor de schade van de eiser. De hoogte van de schadevergoeding werd vastgesteld op US$ 2.073,75, en Fatum werd veroordeeld in de proceskosten. In de vrijwaringszaak werd de gedaagde in de vrijwaring veroordeeld tot betaling aan Fatum van de helft van de bedragen die Fatum aan de eiser moest voldoen. Het vonnis werd uitgesproken door mr. J.A. van Voorthuizen op 28 oktober 2020.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Burgerlijke zaken over 2019
registratienummers: BON201900167 (hoofdzaak) en BON2019I00002 (vrijwaring)
datum uitspraak: 28 oktober 2020

VONNIS

in de zaak met registratienummer BON201900167 van:

[EISER IN DE HOOFDZAAK],

wonende te Bonaire,
eiser in de hoofdzaak,
gemachtigde: mr. E.J. Winkel,
tegen

de naamloze vennootschap FATUM GENERAL INSURANCE N.V.,

statutair gevestigd te Curaçao, kantoorhoudende te Bonaire,
gedaagde in de hoofdzaak,
gemachtigde: mr. M.R. Hammoud en mr. M.D. van den Brink,
in de zaak met registratienummer BON2019I00002 van:

de naamloze vennootschap FATUM GENERAL INSURANCE N.V.,

statutair gevestigd te Curaçao, kantoorhoudende te Bonaire,
eiseres in de vrijwaring,
gemachtigde: mr. M.R. Hammoud en mr. M.D. van den Brink,
tegen

[GEDAAGDE IN DE VRIJWARING],

wonende te Bonaire,
gedaagde in de vrijwaring,
gemachtigde: mr. A.T.C. Nicolaas.
Partijen zullen hierna respectievelijk [eiser in de hoofdzaak], Fatum en [gedaagde in de vrijwaring] genoemd worden.

Het procesverloop in de hoofdzaak

1. Voor het verloop van de procedure in de hoofdzaak tot 25 september 2019 verwijst het gerecht naar het tussenvonnis van die datum. Het vervolg:
  • de conclusie van antwoord van Fatum van 27 november 2019;
  • de conclusie van repliek van [eiser in de hoofdzaak] van 27 mei 2020;
  • de conclusie van dupliek van Fatum van 24 juni 2020;
- de comparitie van partijen van 26 augustus 2020.
- de e-mail van mr. Van den Brink van 3 september 2020 waarin vonnis wordt gevraagd.
2. Vonnis is bepaald op heden.

Het procesverloop in de vrijwaringszaak

3. Het gerecht verwijst voor het verloop van de vrijwaringszaak naar het tussenvonnis van 25 september 2019. Daarin heeft het gerecht de oproeping van [gedaagde in de vrijwaring] in de vrijwaringszaak gelast. Het vervolg:
- de conclusie van antwoord in vrijwaring van [gedaagde in de vrijwaring] van 18 december 2019;
  • de conclusie van repliek in vrijwaring van Fatum van 26 februari 2020;
  • de conclusie van dupliek in vrijwaring van [gedaagde in de vrijwaring] van 29 april 2020;
- de comparitie van partijen van 26 augustus 2020.
- de e-mail van mr. Van den Brink van 3 september 2020 waarin vonnis wordt gevraagd.
4. Vonnis is bepaald op heden.

De feiten in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak

5. Op 15 december 2018 om ongeveer 22:00 uur heeft een verkeersongeval plaatsgevonden op de Kaminda di Rincon waarbij drie personenauto’s betrokken waren:
- de personenauto met kenteken [kentekennummer 1] bestuurd door [betrokkene 1];
- de personenauto met kenteken [kentekennummer 2] bestuurd door [gedaagde in de vrijwaring];
- de personenauto met kenteken [kentekennummer 3] in eigendom toebehorend en bestuurd door [eiser in de hoofdzaak].
6. [ Kentekennummer 1] was tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Fatum.
7. [ Kentekennummer 3] is als gevolg van het ongeval beschadigd.
8. Ter plaatse van het ongeval gold een maximum snelheid van 60 km/per uur. [Eiser in de hoofdzaak] reed met een snelheid van ongeveer 40 km/per uur.

Het geschil en de beoordeling in de hoofdzaak

9. [Eiser in de hoofdzaak] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat Fatum ex artikel 6:162 BW BES - middels het handelen van de bij haar verzekerde [betrokkene 1] - aansprakelijk is voor de door [eiser in de hoofdzaak] als gevolg van de aanrijding op 15 december 2018 geleden schade,
Fatum te veroordelen tot vergoeding van de schade die [eiser in de hoofdzaak] heeft geleden ten gevolge van de bij haar verzekerde [betrokkene 1], begroot op totaal US$ 7.184,44.
10. [ Eiser in de hoofdzaak] legt daaraan ten grondslag dat [betrokkene 1] met zijn auto tegen de zijne is gereden en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld. Voor de schade is Fatum aansprakelijk.
11. Fatum voert gemotiveerd verweer, dat voor zover van belang, hierna wordt besproken.
12. Voorop stelt het gerecht, zoals Fatum terecht aanvoert, dat eventuele aansprakelijkheid van Fatum niet voortvloeit uit artikel 6:162 BW BES, maar uit de Wet aansprakelijkheid motorrijtuigen BES.
13. Vaststaat dat [betrokkene 1] met zijn auto de auto van [eiser in de hoofdzaak] heeft aangereden en dat [eiser in de hoofdzaak] daardoor schade heeft geleden. Die aanrijding kwalificeert als een onrechtmatige daad. De kern van het geschil tussen partijen is of en zo ja in hoeverre die onrechtmatige daad aan [betrokkene 1] kan worden toegerekend. [Eiser in de hoofdzaak] stelt dat de toerekenbaarheid alleen al volgt uit het feit [betrokkene 1] hem heeft aangereden. Fatum heeft gesteld dat de aanrijding uitsluitend het gevolg was van een verkeersfout van [gedaagde in de vrijwaring], die is gaan inhalen toen hij zelf werd ingehaald en daardoor [betrokkene 1] tot een uitwijkmanoeuvre dwong, waardoor hij in de slip is geraakt. De aanrijding is [betrokkene 1] dus in het geheel niet toe te rekenen, aldus Fatum.
14. Uit de stellingen van partijen leidt het gerecht het volgende af. Op het tijdstip van de aanrijding was het donker. Uit de overgelegde foto’s blijkt dat ter plaatse geen straatverlichting aanwezig is en dat links en rechts van de weg beperkte ruimte aanwezig is om uit te wijken. Achter [eiser in de hoofdzaak] reed [gedaagde in de vrijwaring] en daarachter meerdere andere auto’s, waaronder [betrokkene 1]. Op enig moment heeft [betrokkene 1] besloten om de auto’s voor hem via de linker rijbaan in te halen. Toen hij [gedaagde in de vrijwaring], die direct achter [eiser in de hoofdzaak] reed, op korte afstand was genaderd besloot [gedaagde in de vrijwaring] [eiser in de hoofdzaak] in te halen en heeft hij zijn auto naar links gestuurd. Direct daarop, toen hij de auto van [betrokkene 1] zag, heeft hij zijn auto direct weer naar rechts gestuurd en is kennelijk door deze manoeuvre links van de weg geraakt. De auto’s van [gedaagde in de vrijwaring] en [betrokkene 1] hebben elkaar niet geraakt. Als reactie op de beweging van de auto van [gedaagde in de vrijwaring] naar links, moest [betrokkene 1] naar links uitwijken, waarna hij kennelijk bij het weer bijsturen naar rechts de controle over de auto kwijt is geraakt en tegen [eiser in de hoofdzaak] is aangereden. Het gerecht volgt Fatum niet dat het onrechtmatig handelen van [betrokkene 1] hem onder deze omstandigheden in het geheel niet kan worden toegerekend, omdat de aanrijding geheel aan [gedaagde in de vrijwaring] verkeersgedrag te wijten is. Weliswaar kan worden vastgesteld dat de reactie van [betrokkene 1] om naar links uit te wijken het gevolg was van een verkeersfout van [gedaagde in de vrijwaring], maar Fatum heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaraan de gevolgtrekking kan worden verbonden dat een aanrijding daarna niet kon worden voorkomen, bijvoorbeeld door af te remmen en in de linkerberm uit te rijden.
Het gerecht neemt daarbij verder in aanmerking dat, ook indien geen inhaalverbod geldt, het passeren van mede weggebruikers extra oplettendheid van [betrokkene 1] vergde. Dat geldt temeer nu hij meerdere auto’s achter elkaar wilde inhalen op een donkere, niet verlichte weg. De kans bestaat immers dat ook andere weggebruikers besluiten om hun, langzaam rijdende, voorganger in te halen.
15. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden ligt de oorzaak van het ongeval naar het oordeel van het gerecht in aan [betrokkene 1] en [gedaagde in de vrijwaring] gelijkelijk toe te rekenen gedragingen. Op ieder van hen rust, afgezien van onderling regres, de verplichting tot vergoeding van de schade van [eiser in de hoofdzaak] die is ontstaan door de samenlopende oorzaken. Zij zijn hoofdelijk verbonden. In de verhouding [eiser in de hoofdzaak] Fatum brengt dat mee dat Fatum als de Wam BES-verzekeraar van de [kentekennummer 1] de schade van [eiser in de hoofdzaak] dient te vergoeden.
16. De hoogte van de door [eiser in de hoofdzaak] geleden schade is in geschil. [Eiser in de hoofdzaak] wil zijn auto graag laten repareren, zodat hij weer in dezelfde staat komt te verkeren als voor het ongeval. De kosten die daarmee gepaard gaan wil hij vergoed zien. Met Fatum is het gerecht echter van oordeel dat de geleden schade niet hoger is dan de dagwaarde minus de wrakwaarde, aangezien de auto financieel gezien total loss is. Dat dit een bedrag betreft van US$ 2.037,75, is onvoldoende betwist, zodat het gerecht hiervan uit zal gaan.
17. De gevorderde verklaring voor recht is niet toewijsbaar. Fatum heeft geen onrechtmatige daad gepleegd en kan dus niet ex artikel 6:162 BW BES aansprakelijk zijn. Fatum dekt de aansprakelijkheid van haar verzekerde [betrokkene 1] op grond van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen BES.
18. Fatum zal als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Die kosten worden aan de zijde van [gedaagde in de vrijwaring] gelet op de toe te wijzen hoofdsom begroot op US$ 709,58 opgebouwd uit US$ 153,- griffierechten, US$ 136,58 oproepingskosten en 420,- aan gemachtigdensalaris (3 punten x tarief 2).

De beoordeling in de vrijwaringszaak

19. In de vrijwaringszaak is gevorderd om [gedaagde in de vrijwaring] te veroordelen tot betaling van al hetgeen Fatum in de hoofdzaak aan [eiser in de hoofdzaak] moet voldoen. Gelet op hetgeen het gerecht hiervoor in de hoofdzaak heeft overwogen, ontstaat een regresvordering van Fatum op [gedaagde in de vrijwaring] op het moment dat Fatum aan het vonnis in de hoofdzaak voldoet, ter hoogte van de helft van hetgeen Fatum in de hoofdzaak aan [eiser in de hoofdzaak] heeft moeten voldoen. [Gedaagde in de vrijwaring] zal worden veroordeeld tot betaling van dat bedrag aan Fatum.
20. [ Gedaagde in de vrijwaring] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
Die kosten worden, gelet op de toe te wijzen hoofdsom, aan de zijde van [eiser in de hoofdzaak] begroot op US$ 420,- gemachtigdensalaris (3 punten x tarief 2).
21. Gelet op het overgelegde KRB-besluit van de Raad voor Rechtsbijstand zal aan [gedaagde in de vrijwaring] toestemming worden verleend om kosteloos te procederen.

De beslissing

Het gerecht:

In de hoofdzaak

veroordeelt Fatum tot betaling aan [eiser in de hoofdzaak] van US$ 2.073,75
veroordeelt Fatum in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser in de hoofdzaak] begroot op US$ 709,58,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.

In de vrijwaringszaak

veroordeelt [gedaagde in de vrijwaring] tot betaling aan Fatum van de helft van de bedragen die Fatum op grond van het vonnis in de hoofdzaak aan [eiser in de hoofdzaak] moet voldoen, voor zover Fatum die bedragen aan [eiser in de hoofdzaak] heeft voldaan,
veroordeelt [gedaagde in de vrijwaring] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde in de vrijwaring] begroot op US$ 420.-,
staat [gedaagde in de vrijwaring] toe om kosteloos te mogen procederen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. van Voorthuizen, rechter, en is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.