ECLI:NL:OGEABES:2020:4

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
BON201900461
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om studiefinanciering op basis van woonplaatsbeginsel en hardheidsclausule

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 26 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.J. Rogers, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. S. Mientjes. Eiser had een aanvraag voor studiefinanciering BES ingediend, welke op 8 mei 2019 werd afgewezen. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond in een besluit van 27 mei 2019. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 22 januari 2020, die via videoverbinding plaatsvond, werd het onderzoek geschorst om eiser de gelegenheid te geven te reageren op interne richtlijnen van verweerder. Na schriftelijke reacties van beide partijen heeft het Gerecht het onderzoek op 25 februari 2020 gesloten.

Het Gerecht overwoog dat op grond van de Wet studiefinanciering BES (Wsf BES) een student woonachtig moet zijn in Caribisch Nederland in de drie maanden voorafgaand aan het studiejaar waarvoor de aanvraag is gedaan. Eiser was in die periode echter woonachtig in de Verenigde Staten en voldeed niet aan de voorwaarden voor studiefinanciering. Verweerder had ook terecht de hardheidsclausule niet toegepast, omdat eiser niet aansluitend aan zijn bacheloropleiding een vervolgopleiding volgde, maar in plaats daarvan werkte in de Verenigde Staten. Het Gerecht concludeerde dat het woonplaatsbeginsel terecht aan eiser was tegengeworpen en dat het beroep ongegrond moest worden verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van de woonplaatsvereisten voor studiefinanciering en de toepassing van de hardheidsclausule, waarbij het Gerecht oordeelde dat de wetgeving voldoende ruimte biedt voor studenten om aan de voorwaarden te voldoen. De beslissing van het Gerecht houdt in dat de afwijzing van de studiefinanciering door verweerder in stand blijft, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiser],

eiser,
gemachtigde: mr. J.J. Rogers, advocaat,
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

verweerder,
gemachtigde: mr. S. Mientjes, werkzaam bij verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2019 is de aanvraag van eiser om Studiefinanciering BES afgewezen (de afwijzing).
Bij besluit van 27 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2020 vanuit de vestiging Bonaire via een videoverbinding met de vestiging Sint Maarten. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, aanwezig in de zittingszaal in Sint Maarten. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, aanwezig in de zittingszaal op Bonaire.
Het Gerecht heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde eiser in de gelegenheid te stellen te reageren op de door verweerder ter zitting overgelegde interne richtlijnen (de richtlijnen). Eiser heeft bij e-mail van 30 januari 2020 van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Verweerder heeft hierop bij e-mail van 4 februari 2020 gereageerd. Nadat beide partijen toestemming hebben gegeven om uitspraak te doen zonder nadere zitting, heeft het Gerecht het onderzoek op 25 februari 2020 gesloten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 1.1 van de Wet studiefinanciering BES (Wsf BES) is een student degene die hoger onderwijs volgt, niet zijnde een extraneus.
Op grond van artikel 1.4 kan voor studiefinanciering BES en een opstarttoelage een studerende in aanmerking komen die in de periode van drie maanden voorafgaand aan het studiejaar waarop de aanvraag betrekking heeft woonplaats had in een openbaar lichaam en: a. de Nederlandse nationaliteit bezit; of b. voorafgaand aan dat studiejaar ten minste tien jaar, al dan niet aaneengesloten, in een openbaar lichaam heeft gewoond.
Op grond van artikel 2.9 kan voor studiefinanciering BES in aanmerking komen degene die is ingeschreven a. als deelnemer aan een instelling die een beroepsopleiding verzorgt, of b. als student aan een instelling die een associate degree-opleiding, bacheloropleiding of masteropleiding verzorgt.
Op grond van artikel 8.3 kan Onze Minister voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser in de drie maanden voorafgaand aan het studiejaar waarop de aanvraag betrekking heeft niet woonachtig is geweest in Caribisch Nederland maar in de Verenigde Staten. Daarnaast is eiser niet aansluitend aan de bacheloropleiding gestart met een vervolgopleiding, maar heeft hij gewerkt in de vorm van een soort stage, wat geen verplicht onderdeel uitmaakt van de studie. Verweerder ziet daarom geen reden om de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 8.3 van de Wsf BES toe te passen.
3. Eiser betoogt dat verweerder hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij in de periode van drie maanden voorafgaand aan het studiejaar waarop de aanvraag betrekking heeft zijn woonplaats had buiten Sint Eustatius. Verweerder had volgens eiser de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 8.3 van de Wsf BES moeten toepassen.
3.1.
Eiser heeft zich per augustus 2019 ingeschreven voor een masterprogramma [masterprogramma] en heeft voor deze opleiding een verzoek ingediend voor studiefinanciering. Op grond van artikel 1.4 van de Wsf BES dient een student, om in aanmerking te komen voor studiefinanciering BES, in de periode van drie maanden voorafgaand aan het studiejaar waarop de aanvraag betrekking heeft woonplaats te hebben gehad in Caribisch Nederland. Eiser was in de periode van drie maanden voorafgaand aan het studiejaar 2019-2020 niet woonachtig in Caribisch Nederland. Eiser heeft daarom geen recht op studiefinanciering BES.
3.2.
Voorts heeft verweerder terecht de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 8.3 van de Wsf BES niet toegepast. Het Gerecht overweegt daartoe als volgt.
Eiser kan niet worden aangemerkt als een student die aansluitend een vervolgopleiding volgt. Eiser had reeds in augustus 2017 zijn studie [studie] met goed gevolg afgerond. Vervolgens is eiser in de vorm van een Optional Practicing Training (OPT), een soort stage, van augustus 2017 tot augustus 2018 gaan werken als Medical Technologist bij [bedrijf 1]. Vanaf augustus 2018 was eiser werkzaam bij [bedrijf 2], eveneens in het kader van een OPT. Voornoemde werkzaamheden in het kader van een OPT maken geen (verplicht) onderdeel uit van een door eiser gevolgde studie. Verweerder heeft daarom terecht eiser sinds augustus 2017 niet meer aangemerkt als student, waardoor verweerder het woonplaatsvereiste aan eiser heeft kunnen tegenwerpen.
Voorts treft de stelling van eiser dat uit de Memorie van Toelichting (MvT) volgt dat bij aanvragen met terugwerkende kracht krachtens artikel 2.5 van de Wsf BES het woonplaatsvereiste van artikel 1.4 van de Wsf BES op basis van de hardheidsclausule gedeeltelijk wordt losgelaten, geen doel. In de MvT staat dat voorafgaande de wijziging van de Wsf BES bij aanvragen met terugwerkende kracht niet gekeken werd waar de studerende woonde op het moment van de aanvraag, maar waar de studerende woonde voorafgaande aan het studiejaar. Dit om te voorkomen dat de aanvraag zou worden afgewezen voor studenten die na het examen in Caribisch Nederland vertrekken uit Caribisch Nederland voor hun vervolgopleiding en nog geen aanvraag hadden ingediend voor studiefinanciering BES. Om oneigenlijk gebruik te voorkomen, is bij wetswijziging van 10 maart 2017 artikel 1.4 van de Wsf BES aangepast en is een termijn opgenomen van drie maanden voorafgaand aan de studie waarbinnen de aanvrager woonachtig moet zijn geweest in Caribisch Nederland. Blijkens de MvT geven deze drie maanden de studerende voldoende gelegenheid om alvast te verhuizen en bijvoorbeeld woonruimte te regelen. Artikel 1.4 van de Wsf BES is dus reeds aangepast, waardoor ook bij aanvragen om studiefinanciering met terugwerkende kracht het woonplaatsvereiste niet meer gedeeltelijk wordt losgelaten. Bovendien is de situatie van eiser anders dan de omschreven situaties in de MvT. Zoals reeds onder 3.2. is overwogen, verbleef eiser op het moment van aanvragen niet in het buitenland vanwege het volgen van een opleiding, zoals dat wel geldt voor de situatie zoals beschreven in de MVT. Eiser was al twee jaar niet meer studerend, maar werkzaam in de Verenigde Staten.
Hetgeen staat vermeld in de richtlijnen werpt op het voorgaande geen ander licht, maar strekt veeleer tot bevestiging daarvan.
3.3.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht het woonplaatsbeginsel aan eiser heeft tegengeworpen en terecht de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 8.3 van de Wsf BES niet heeft toegepast. Verweerder heeft dit voldoende gemotiveerd in het bestreden besluit. Het betoog slaagt niet.
4. Eiser betoogt voorts tevergeefs dat hij ten onrechte niet is gehoord.
Op grond van artikel 8.4, eerste lid, van de Wsf BES zijn de artikelen 64 tot en met 67 van de Wet administratieve rechtspraak BES niet van toepassing. Reeds gelet hierop was verweerder niet gehouden eiser te horen.
5. De slotsom is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard en het bestreden besluit in stand kan blijven.
6. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerecht
verklaarthet beroep
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan en uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2020 in aanwezigheid van mr. H.L. Loef, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de War BES.