ECLI:NL:OGEABES:2020:37

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
400.00377/19
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en witwassen door een overheidsvennootschap met aanzienlijke bedragen

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 9 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de naamloze vennootschap [verdachte rechtpersoon], vertegenwoordigd door haar directeur [naam directeur]. De verdachte is beschuldigd van verduistering en witwassen van aanzienlijke bedragen, specifiek USD 326.948 en USD 305.483,20, die in de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 februari 2018 zijn onttrokken aan Oil Trading Bonaire N.V. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van de Gezaghebber van Bonaire, die vermoedelijke strafbare feiten meldde aan het Openbaar Ministerie. Het onderzoek leidde tot de conclusie dat de verdachte, wetende dat er geen nieuwe managementovereenkomst was gesloten, opzettelijk hogere vergoedingen aan zichzelf heeft uitbetaald zonder goedkeuring van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AVA). De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet gerechtigd was deze bedragen te ontvangen, en dat de gedragingen van de directeur toerekenbaar waren aan de rechtspersoon. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van USD 30.000 en moest een schadevergoeding van USD 27.933 betalen aan de benadeelde partij, Oil Trading Bonaire N.V. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de legale economie en de integriteit van het financiële verkeer.

Uitspraak

Parketnummer: 400.00377/19

Uitspraak: 9 december 2020
Tegenspraak
Vonnis van dit gerecht in de strafzaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:

de naamloze vennootschap [verdachte rechtpersoon],

gevestigd aan de Kaya [adres] Kralendijk
in deze vertegenwoordigd door haar directeur: [naam direkteur].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 november 2020.
Het gerecht heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de vertegenwoordiger van de verdachte en haar raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen. Deze houdt in:

Feit 1

dat hij, [verdachte rechtpersoon] N.V. op één (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2014 tot en met 31 december 2018, alleen, althans tezamen en in vereniging met een ander of anderen, op het eiland Bonaire, opzettelijk één of meer geldbedragen van (ongeveer) (in totaal) USD 326.948 toebehorende aan Oil Trading Bonaire N.V., welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als directeur/bestuurder bij Oil Trading Bonaire N.V., onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

feit 2

dat hij, [verdachte rechtpersoon] N.V. op één (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 05 maart 2014 tot en met 28 februari 2018, alleen, althans tezamen en in vereniging met een ander of anderen, op het eiland Bonaire, meermalen geldbedrag(en) van (in totaal) USD 307.539,64 (1912230620.DOC) heeft overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt, terwijl hij (telkens) wist, althans (telkens) redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, leest het gerecht deze in de bewezenverklaring cursief verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Bewezenverklaring
Het gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd, met dien verstande dat
-
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
zij, [verdachte rechtpersoon] N.V. in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018 op het eiland Bonaire opzettelijk een geldbedrag van in totaal USD 326.948 toebehorende aan Oil Trading Bonaire N.V., welk geldbedrag de verdachte anders dan door misdrijf, te weten als directeur/bestuurder bij Oil Trading Bonaire N.V. onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
-
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
zij, [verdachte rechtpersoon] N.V. in de periode van 5 maart 2014 tot en met 28 februari 2018 op het eiland Bonaire, meermalen geldbedragen van in totaal USD 305.483,20 heeft omgezet, terwijl
zijtelkens wist dat bovenomschreven
geldbedragenonmiddellijk afkomstig
warenuit enig misdrijf.
Het gerecht acht niet bewezen hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

De bewijsmiddelen

1. De verklaring van
[naam direkteur] als de vertegenwoordiger van de verdachteafgelegd ter terechtzitting van het gerecht in eerste aanleg van 18 november 2020. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben directeur en statutair bestuurder van de naamloze vennootschap [verdachte rechtpersoon] N.V. [verdachte rechtpersoon] is mijn persoonlijke vennootschap. Ik bepaal wat daarin gebeurt. Dit bedrijf is opgericht op 11 augustus 1992 en statutair gevestigd op Bonaire op het adres Kaya [adres] te Kralendijk.
Ik ben in 2005 voor tien uur per maand aangesteld als president-directeur van Oil Trading Bonaire N.V. (OTB) tegen een vergoeding van NAF 5.000,-- (USD 2.793,30) per maand. Dit bedrijf is ook gevestigd aan de Kaya [adres] te Kralendijk.
Op 15 mei 2007 heeft de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (hierna: AVA) van OTB besloten om per 1 januari 2007 [verdachte rechtpersoon] N.V. te benoemen tot president-directeur en statutair bestuurder van OTB, onder de voorwaarde dat ik beschikbaar bleef om deze werkzaamheden feitelijk uit te voeren. Deze benoeming gold voor de periode van een jaar, met ingang van 1 januari 2007. De vergoeding bleef gehandhaafd op NAF 5.000,- per maand.
Op 15 januari 2018 is hierin verandering gekomen, in die zin dat de heer [naam directeur 2] werd benoemd tot president-directeur van OTB en dat [verdachte rechtpersoon] financieel directeur van OTB werd. Mijn werkzaamheden bleven dezelfde en de maandelijkse vergoeding ook. Dit is zo gebleven tot aan de schorsing van [verdachte rechtpersoon] in juli 2019.
OTB is een overheidsvennootschap met als enig aandeelhouder het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB). Het bestuurscollege als vertegenwoordiger van het OLB vormt de AVA. U houdt mij voor dat in de statuten van OTB is bepaald dat de Raad van Commissarissen (hierna: RvC) de salarissen en verdere arbeidsvoorwaarden voor de directie vaststelt, na voorafgaande goedkeuring van de AVA, alsook dat die salarissen en arbeidsvoorwaarden worden neergelegd in een schriftelijke overeenkomst met de vennootschap. Omdat er geen RvC was zouden deze beslissingen dus moeten worden genomen door de aandeelhouder.
Ik wist dat dit zo moest en in mijn geval is dit niet gebeurd. Er is geen vergadering geweest van de aandeelhouder over mijn salarisverhoging en er is ook geen officieel besluit van de aandeelhouder. Ook is er geen schriftelijke overeenkomst waarin de verhoging is vastgelegd.
U zegt mij dat op grond van de statuten van OTB het de directeur niet is toegestaan om zonder voorafgaande goedkeuring van de AVA een rekening courant verhouding aan te gaan tussen OTB en de directie. Het klopt dat ik hiervoor geen toestemming heb gevraagd.
Vanaf 2014 tot en met 2018 heb ik meer geld overgemaakt naar [verdachte rechtpersoon] dan de initieel overeengekomen NAF 5.000,-- per maand. Ik heb een rekening courant geopend tussen OTB en de directie. In mijn opdracht heeft [NAAM 1], die de boekhouding verzorgde, die bedragen op de bankrekening van [verdachte rechtpersoon] en in een aantal gevallen per ongeluk ook naar schoonmaakbedrijf [naam schoonmaakbedrijf] Bonaire BV, dat ook van mij is, en naar mij privé overgemaakt. Van daaruit maakte ik dit geld weer over naar andere bankrekeningen om rekeningen te betalen. Ik was de enige die zicht had op de betalingen vanaf de rekening courant aan [verdachte rechtpersoon]. [NAAM 1] voerde op mijn instructies de betalingsopdrachten uit. Ik was de enige die die instructies gaf.
2. Een geschrift, te weten een op 24 oktober 2004 door mr. M. Maartense, notaris in het eilandgebied Bonaire, opgestelde akte van statutenwijziging van de naamloze vennootschap Oil Trading Bonaire (document 1907251301). Dit geschrift houdt in, voor zover hier van belang:
Artikel 9
Directie
[…]
10. De salarissen en verdere arbeidsvoorwaarden van de Directeuren en Plaatsvervangend Directeur worden vastgesteld door de Raad van Commissarissen, na voorafgaande goedkeuring van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. Voormelde salarissen en arbeidsvoorwaarden worden neergelegd in een schriftelijke overeenkomst met de vennootschap welke namens de vennootschap zal worden getekend door de President van de Raad van Commissarissen.
3. Een geschrift, te weten een brief van de Gezaghebber van het Openbaar Lichaam Bonaire, van 17 november 2020 aan het Openbaar Ministerie alhier. Deze brief houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Hierbij verklaar ik dat ik destijds als Gezaghebber aangifte heb gedaan bij de hoofdofficier van justitie. (het gerecht begrijpt: namens de aandeelhouder van Oil Trading Bonaire N.V.)
4. Een proces-verbaal van relaas 5 november 2019, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1]. Dit proces-verbaal houdt in verklaring van
verbalisant voornoemd:
Door de rijksrecherche is een strafrechtelijk onderzoek uitgevoerd. Aanleiding tot dit onderzoek is een aangifte bij het openbaar ministerie door de Gezaghebber van het Eilandgebied Bonaire ter zake van vermoedelijke strafbare feiten gepleegd door [naam direkteur] en/of [verdachte rechtpersoon] NV, een onderneming van [naam direkteur]. De strafbare feiten zouden verband houden met kennelijk ten onrechte betaalde vergoedingen aan [naam direkteur] c.q. [verdachte rechtpersoon] door Oil Trading Bonaire NV.
Door het Openbaar Ministerie werd een rapportage van accountantskantoor [naam accountantskantoor] te Curaçao ter beschikking gesteld. Deze rapportage heeft betrekking op het onderzoek naar de administratie/boekhouding van OTB. Deze rapportage was de aanleiding voor de aangifte.
5. Een proces-verbaal van 23 juli 2019, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2]. Dit proces-verbaal houdt in als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam directeur 2]:
Ik ben op 15 januari 2018 aangesteld als president directeur bij OTB. Ik liep al heel snel op tegen het fenomeen dat de financiële huishouding van OTB niet op orde was. Ik werd geconfronteerd met een samenstelverklaring van de accountant. Ik twijfelde aan de accountant en wilde een onafhankelijke accountant inschakelen. Ik heb [naam accountantskantoor] gevraagd.
Uit de rapportage (het gerecht begrijpt: van [naam accountantskantoor] van 18 april 2019) blijkt dat aan [naam direkteur]/[verdachte rechtpersoon] ten onrechte betalingen zijn gedaan in de jaren 2014 tot en met 2018 (het gerecht begrijpt: door OTB). In totaal zou het gaan om een bedrag van USD 328.462,10. Ik heb van [naam 2] begrepen dat er niet voor alle betalingen facturen zijn. Ik heb in mijn tijd bij OTB nooit een factuur of declaratie van [verdachte rechtpersoon]/[naam direkteur] gezien, laat staan voor akkoord getekend. [directeur] (het gerecht begrijpt: [naam direkteur]) betaalde zichzelf. Vanaf een bankrekening van OTB. Er is een bankrekening en [naam direkteur] kon geld overmaken.
6. Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt in de wettelijke vorm op 23 december 2019 door verbalisant [opsporingsambtenaar 2]. Dit proces-verbaal houdt in, als verklaring van
verbalisant voornoemd:
Door mij is nader onderzoek ingesteld naar het totaal van de gelden die door [verdachte rechtpersoon] c.q. [naam direkteur] in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018 zijn verkregen en omgezet.
In totaal wordt in de jaren 2014 tot en met 2018 USD 504.602 door OTB aan [verdachte rechtpersoon] betaald, terwijl de totale vergoeding over deze jaren volgens het besluit van de aandeelhouder in totaal USD 177.654,- had moeten bedragen. Derhalve is er (afgerond) USD 326.948
,-teveel door [verdachte rechtpersoon] aan OTB onttrokken.
[verdachte rechtpersoon] en/of [naam direkteur] hebben met regelmaat gelden onttrokken aan OTB, welke gelden geheel of deels direct werden omgezet middels betalingen door en ten gunste van [verdachte rechtpersoon]. Het totaal van de gelden die uit misdrijf zijn verkregen en omgezet middels een dergelijke boeking is USD 305.483,20.
Het gerecht stelt vast dat op pagina 16 van het proces-verbaal alle betalingen door [verdachte rechtpersoon] in de periode van 5 maart 2014 tot en met 28 februari 2018 schematisch zijn weergegeven:
Nadere bewijsoverwegingen
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e van het Wetboek van Strafvordering betreft, zijn telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Het gerecht bezigt de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, ook in hun onderdelen, telkens slechts ten aanzien van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Bespreking van een bewijsverweer met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe in haar pleitnotities betoogd – kort en zakelijk weergegeven - dat de (bestuurder van) verdachte gerechtigd was de geldbedragen af te schrijven van de rekening van OTB op de grond dat er juridisch overeenstemming was bereikt met het OLB over een nieuwe overeenkomst tussen de verdachte en OTB, op grond waarvan de verdachte met ingang van 1 januari 2014 recht had op een hogere vergoeding en onkostenvergoeding dan de initieel overeengekomen beloning, althans dat de (bestuurder van) verdachte op grond van de uitvoerige onderhandelingen die hierover waren gevoerd met vertegenwoordigers van het OLB en de door hen gedane mededelingen er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat deze nieuwe overeenkomst tot stand was gekomen en dat formalisering daarvan zou volgen. De overgemaakte bedragen komen min of meer overeen met deze nieuw overeengekomen hogere vergoeding en onkostenvergoeding, die ook een reële vergoeding waren voor de toegenomen werkzaamheden en die voorts in lijn waren met wat zowel voorgangers als opvolgers van de verdachte aan honorering ontvingen, aldus de raadsvrouw. De verdachte heeft de hogere vergoeding ook steeds opgenomen in de jaarcijfers. Het gerecht begrijpt dat de raadsvrouw aldus heeft bepleit dat het de verdachte heeft ontbroken aan opzet om zich gelden van OTB wederrechtelijk toe te eigenen, zodat zij daarvan integraal moet worden vrijgesproken.
Het gerecht overweegt hierover als volgt.
De bewijsmiddelen houden in dat de verdachte een bedrag van afgerond USD 326.948,- heeft ontvangen van OTB. Tevens staat vast dat aan deze betalingen op basis van de initieel overeengekomen managementvergoeding geen betalingsverplichting van OTB ten grondslag lag.
De verdachte is, wetende dat er geen nieuwe managementovereenkomst met OTB was gesloten, in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018 toch deze hogere vergoedingen naar zichzelf gaan overmaken. De verdachte handelde hiermee opzettelijk wederrechtelijk, omdat zij, in de persoon van haar bestuurder, wist dat deze hogere vergoeding, anders dan de statuten van OTB vereisen, niet was goedgekeurd door de AVA, niet was vastgesteld door de RvC en niet was neergelegd in een schriftelijke overeenkomst.
De stukken in het dossier houden voorts in dat de bestuurder van verdachte langdurig onderhandelingen heeft gevoerd over de door hem gewenste verhoging, waartoe hij zelfs een schriftelijk voorstel heeft ingediend waarover hij met betrokken personen in en rond het Bestuurscollege heeft gecommuniceerd.
De stelling van de verdachte dat zij er vanwege die onderhandelingen gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de voorgestelde verhoging al was toegekend faalt echter. Niet alleen wegens het – aan de verdachte bekende - ontbreken van genoemde formeel in acht te nemen stappen, maar ook omdat de hierover gehoorde betrokkenen betwisten dat de verdachte uit hetgeen tussen verdachtes bestuurder en hen is besproken heeft kunnen afleiden dat de zaak al beklonken was.
De slotsom is dus dat verdachte niet gerechtigd was de verhoogde vergoeding aan zichzelf uit te betalen. Dit wordt niet anders indien er, met de verdachte, van zou moeten worden uitgegaan dat deze verhoogde vergoeding redelijk was in verband met de toegenomen werkzaamheden en door de verdachte werd opgenomen in de jaarcijfers.
Met betrekking tot de strafbaarheid van de verdachte als rechtspersoon overweegt het gerecht nog als volgt.
De natuurlijke persoon [naam direkteur] wordt verweten dat hij de hiervoor omschreven gedragingen feitelijk heeft begaan. [naam direkteur] was directeur/bestuurder van [verdachte rechtpersoon] en kon daarom zeggenschap uitoefenen over de rechtspersoon. Zijn gedragingen vielen binnen de sfeer van de rechtspersoon. De door hem met opzet verduisterde bedragen werden gebruikt om rekeningen van verdachte mee te betalen en aldus witgewassen, en in die zin waren zijn gedragingen dan ook dienstig aan de rechtspersoon. Om deze redenen kunnen de gedragingen van [naam direkteur] dan ook redelijkerwijs worden toegerekend aan de verdachte.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
-
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde-
verduistering gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
-
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde-
witwassen gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
De officier van justitie heeft gevorderd dat feit 1 en feit 2 worden bewezenverklaard en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van USD 30.000,-. Daarnaast dient de vordering van de benadeelde partij voor een bedrag van het maximaal toegestane bedrag van USD 27.933,- te worden toegewezen met toewijzing van de kosten tot op heden begroot op USD 5.000,-.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen is ten laste gelegd en daarom tot afwijzing (het gerecht begrijpt: niet ontvankelijk verklaring) van de vordering van de benadeelde partij.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het gerecht gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de draagkracht van de verdachte, zoals van één en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich als directrice/bestuurster van een overheidsbedrijf schuldig gemaakt aan het verduisteren en vervolgens witwassen van een aanzienlijk geldbedrag te weten ruim 300.000 Amerikaanse dollars door via de rekening courant van dat overheidsbedrijf, geldbedragen waarover zij kon beschikken naar zichzelf over te maken. Vervolgens heeft zij deze gelden gebruikt om haar eigen rekeningen mee te betalen.
Door aldus te handelen heeft de verdachte degene die gerechtigd was tot dit geld, in dit geval het Openbaar Lichaam Bonaire en indirect de burgers van Bonaire, ernstig benadeeld. Tot op de dag van vandaag is het geldbedrag niet terugbetaald. Het witwassen van criminele gelden vormt daarnaast een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Door witwassen wordt het plegen van strafbare feiten, in dit geval de door verdachte zelf gepleegd, gefaciliteerd. Dergelijke feiten rechtvaardigen in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke geldboete. Gezien het bovenstaande acht het gerecht een geldboete van USD 30.000,- dan ook alleszins passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij Oil Trading Bonaire N.V.
De benadeelde partij voornoemd heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt USD 27.933,- te vermeerderen met de wettelijke rente.
De verdediging heeft ter terechtzitting de vordering van de benadeelde partij betwist en gesteld dat de verdachte nimmer enig geldbedrag heeft verduisterd van OTB. Zij heeft verzocht om de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het gerecht voldoende gebleken dat de benadeelde partij OTB als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van USD 329.948,-. Van dit bedrag is het gevorderde gedeelte van USD 27.933,-, zijnde het wettelijke maximum, toewijsbaar tegen deze verdachte, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2018, alsmede met de proceskosten overeenkomstig het liquidatietarief voor civiele zaken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 17a, 17b, 17c, 53, 59, 334 en 435a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Beslissing

Het gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en onder 2 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor omschreven en verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van USD 30.000,- (dertigduizend Amerikaanse dollars);
Vordering van de benadeelde partij OTB
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij OTB ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot een bedrag van
USD 27.933,- (zevenentwintig duizend negenhonderd drieëndertig Amerikaanse dollars)en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op USD 1.680,-.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. drs. S.M. van Lieshout, bijgestaan door mr. F. Kruiswijk (zittingsgeriffier) en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken via videoverbinding vanuit Curaçao ter openbare terechtzitting van dit gerecht in Bonaire op 9 december 2020.
Bij afwezigheid van de rechter is dit vonnis alleen door de uitspraakgriffier ondertekend.
Uitspraakgriffier