ECLI:NL:OGEABES:2020:22

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
BON202000163
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering afgifte verklaring omtrent gedrag door gezaghebber; toetsingskader en rol van het Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 1 juli 2020 uitspraak gedaan in een klaagschrift van een klager tegen de weigering van de gezaghebber om een verklaring omtrent gedrag af te geven. De klager had deze verklaring nodig voor een functie als bewaarder/beveiliger bij JICN. De gezaghebber weigerde de verklaring op basis van informatie uit het Justitiële Documentatie Systeem, waarin een veroordeling van de klager uit 2002 was opgenomen. De klager had in 2002 een gevangenisstraf van 15 maanden gekregen wegens een drugsmisdrijf, maar deze veroordeling was inmiddels uit het strafregister verwijderd.

De procedure begon met een klaagschrift dat op 6 april 2020 werd ingediend, nadat de klager op 11 maart 2020 de weigering had ontvangen. De gezaghebber diende op 25 mei 2020 een verweerschrift in. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 mei 2020 waren zowel de klager als zijn gemachtigde aanwezig, maar het Openbaar Ministerie verscheen niet. De klager voerde zijn standpunt aan met pleitaantekeningen. Op 11 juni 2020 werd een reactie van de Procureur-Generaal ontvangen, en op 18 juni 2020 een akte uitlating van de klager.

Het Gerecht oordeelde dat de gezaghebber geen rekening had mogen houden met de veroordeling van de klager, omdat deze veroordeling niet meer in het Justitiële Documentatie Systeem had mogen staan. De wetgeving omtrent de verklaring omtrent gedrag (Wet JD-VOG) stelt dat de gezaghebber alleen informatie mag gebruiken die in de strafregisters is opgenomen, en dat de klager recht had op afgifte van de verklaring omdat er geen geldige redenen voor de weigering waren. Het klaagschrift werd gegrond verklaard, en de gezaghebber werd verplicht de verklaring omtrent gedrag af te geven.

Uitspraak

HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
zittingsplaats Bonaire
registratienummer : BON202000163
datum beslissing : 1 juli 2020

BESCHIKKING

in de zaak van

[naam klager],

wonende op Bonaire,
klager,
gemachtigde: mr. A.T.C. Nicolaas,
tegen

de Gezaghebber van het Openbaar Lichaam Bonaire,

zetelend op Bonaire,
verweerder, hierna: gezaghebber,
gemachtigde: mr. M. Valdink.
Belanghebbende: het
Openbaar Ministerie van Bonaire, Saba en Sint Eustatius(hierna: het OM).

De procedure

1. Bij brief van 11 maart 2020 heeft de gezaghebber geweigerd om aan klager een verklaring omtrent het gedrag af te geven ten behoeve van “werk als bewaarder/beveiliger bij JICN”, omdat bij controle bij het Parket Procureur-Generaal is gebleken dat de klager “een uittreksel heeft in de justitiële documentatie systeem”.
2. De klager heeft daartegen op 6 april 2020 een klaagschrift ingediend. Namens de gezaghebber is ingediend een verweerschrift, ingekomen op 25 mei 2020.
3. Bij de mondelinge behandeling, op 28 mei 2020, zijn verschenen de klager, bijgestaan door haar gemachtigde, en de gemachtigde van de gezaghebber. Het OM is, alhoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De klager heeft het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen.
4. Op 11 juni 2020 is ingekomen een reactie van Procureur-Generaal mr. R.T. Bos namens het OM en op 18 juni 2020 een akte uitlating namens de klager.
5. De uitspraak is bepaald op heden.

De feiten

6. De klager is bij vonnis van 17 oktober 2002 van de rechtbank te Haarlem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden wegens een drugsmisdrijf. Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 1 november 2002.

De beoordeling

7. De procedure is ingeleid met een klaagschrift als bedoeld in art. 25 van de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES (hierna: Wet JD-VOG).
Het gerecht stelt voorop dat, anders dan de gemachtigden menen, het klaagschrift niet moet worden beoordeeld aan de hand van het toetsingskader voor bestuursrechtelijke procedures. De beslissing van de gezaghebber omtrent de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag is weliswaar een beschikking als bedoeld in art. 3 lid van de Wet administratieve rechtspraak BES [1] , maar de procedure in de artikelen. 25 tot en met 29 van de Wet JD-VOG bevat een daarvan afwijkende regeling [2] , die als lex specialis prevaleert. Zo kent de procedure een bijzondere rol voor het OM, dat op grond van art. 27 lid 1 moet worden gehoord, en kent de procedure ook geen terugverwijzingsmogelijkheid, want op grond van art. 29 is de gezaghebber verplicht de verklaring omtrent het gedrag af te geven als het klaagschrift gegrond wordt verklaard.
8. Het klaagschrift is ontvankelijk, nu de klager de weigering van de verklaring omtrent het gedrag op 2 april 2020 heeft ontvangen en het klaagschrift dus binnen de in art. 25 lid 1 Wet JD-VOG voorgeschreven termijn van 14 dagen na ontvangst heeft ingediend.
9. De gezaghebber heeft afgifte van een verklaring omtrent het gedrag geweigerd vanwege de veroordeling van de klager in 2002. De gezaghebber heeft die informatie verkregen in de vorm van een - door het parket van de Procureur-Generaal verschaft - uittreksel van de veroordeling uit het register van het Justitiële Documentatie Systeem [3] .
10. Volgens de klager mocht de gezaghebber daarop geen acht slaan en bestaat er reeds daarom geen grond voor weigering van afgifte van de VOG.
11. Het gerecht overweegt dat de gezaghebber op grond van art. 23 lid 1 Wet JD-VOG bij zijn onderzoek uitsluitend acht mag slaan op:
de hem verstrekte uittreksels uit de strafregisters,
gegevens, ontleend aan de registers van de politie in de tegenwoordige of in de vroegere woonplaatsen of verblijfplaatsen van betrokkene, en
andere schriftelijke bescheiden die hem in verband met de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag ter beschikking zijn gesteld.
12. Art. 2 lid 1 Wet JD-VOG bepaalt waaruit de strafregisters bestaan. Sub a heeft betrekking op veroordelingen door rechters in het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en sub b op “uittreksels van onherroepelijk geworden veroordelingen door andere rechters, voorzover de Minister van Justitie daartoe een voorschrift heeft gegeven”. Dat “voorschrift” is opgenomen in hoofdstuk II van de Regeling justitiële documentatie en verklaringen omtrent het gedrag BES. Op grond van art. 6 lid 1 j° art. 5 daarvan worden, voor zover hier van belang, veroordelingen door een gerecht van het Europese deel van Nederland terzake van een feit dat door het Wetboek van Strafrecht BES als misdrijf wordt beschouwd - dus ook het uittreksel van de veroordeling van de klager - in elk geval in het strafregister opgenomen.
Art. 2 lid 1 sub b Wet JD-VOG bepaalt echter ook dat de in die bepaling bedoelde uittreksels voor de toepassing van de wet met strafbladen worden gelijkgesteld. Gevolg daarvan is dat de in de wet opgenomen regels voor verwijdering uit het strafregister ook van toepassing zijn op die uittreksels. Ingevolge art. 5 lid 2, art. 7 respectievelijk art. 6 Wet JD-VOG bedraagt de verwijderingstermijn voor het uittreksel van de veroordeling van de klager 8 jaar + 15 maanden vanaf 1 november 2002. Die termijn is reeds lang verlopen en, zo heeft het Parket van de Procureur-Generaal verklaard, dat uittreksel is ook uit het strafregister verwijderd.
13. Hieruit volgt dat de gezaghebber geen gebruik heeft gemaakt van informatie als bedoeld onder art. 23 lid 1 sub a Wet JD-VOG (“uittreksel uit de strafregisters”).
14. De aan de gezaghebber verstrekte informatie uit het Justitiële Documentatie Systeem is ook geen informatie als bedoeld in art. 23 lid 1 sub b Wet JD-VOG.
15. Als de informatie uit het Justitiële Documentatie Systeem zou kunnen worden aangemerkt als “andere schriftelijke bescheiden” als bedoeld in art. 23 lid 1 sub c Wet JD-VOG, zou de gezaghebber daarvan ook geen gebruik mogen maken. Hij mag immers - zo heeft de klager terecht aangevoerd - op grond van art. 23 lid 2 Wet JD-VOG in de situatie dat ten aanzien van de betrokkene geen strafblad in de strafregisters voorkomt - zoals hier - bij zijn onderzoek niet letten op in andere registers en bescheiden vermelde feiten en gedragingen als sindsdien meer dan vier jaren zijn verlopen. Op grond van art. 23 lid 3 Wet JD-VOG kan de gezaghebber in bijzondere gevallen van dat tweede lid afwijken, maar moet hij alsdan, alvorens op het verzoek te beslissen, daarover het advies van de procureur-generaal inwinnen, maar dat is in deze procedure niet gebeurd [4] .
Bovendien acht het gerecht het in strijd met de bedoeling van de Wet JD-VOG als de gezaghebber via een omweg, namelijk door gebruik van informatie uit het Justitiële Documentatie Systeem die op grond van de wet uit het strafregister moet zijn verwijderd, alsnog met die informatie rekening zou houden. De bedoeling van de verwijdering van strafbladen (en uittreksels) uit het strafregister is immers dat met de daarin opgenomen veroordelingen geen rekening meer wordt gehouden.
16. De conclusie is dat de gezaghebber geen acht mocht slaan op de veroordeling van de klager in 2002. Nu het bestaan van andere bezwaren tegen de klager is gesteld noch gebleken, is het klaagschrift reeds daarom gegrond. Aan een belangenafweging komt het gerecht dus niet meer toe.

De beslissing

Het gerecht:
verklaart het klaagschrift gegrond,
Deze beschikking is gegeven door mr. F.J.F. Gerard, rechter, en uitgesproken op 1 juli 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.“een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene strekking is”
2.Gelijk aan die in de Caribische landen van het Koninkrijk, maar anders dan in Nederland, waar op grond van art. 29 Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens de beslissing inzake de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag geldt als een beschikking in de zin van art. 1:3 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Dat de veroordeling van de klager nog in het Justitiële Documentatie Systeem behoort te zijn opgenomen, volgt uit art. 4 lid 1 Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
4.Want dat zou op grond van art. 23 lid 5 laatste volzin Wet JD-VOG in de beslissing moeten zijn vermeld.