1.het OPENBAAR LICHAAM BONAIRE,
2. de GEZAGHEBBER van het Openbaar Lichaam Bonaire,
gevestigd te Bonaire,
gedaagden, hierna: OLB respectievelijk gezaghebber,
gemachtigde: mr. F.E. de Bruijn.
1. Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar hetgeen daaromtrent is overwogen in het tussenvonnis van 9 april 2020.
2. Het gerecht heeft op 13 april 2020 en op 20 april 2020 een mail naar de partijen gestuurd met instructies en verzoeken.
3. Namens het OLB is op 26 april 2020 een reactie met 12 producties overgelegd. Namens de eisers is op 27 april 2020 in 5 mails mailcorrespondentie overgelegd.
4. Bij de voortzetting van de mondelinge behandeling, op 28 april 2020, zijn verschenen de gemachtigde van de eisers en namens de gedaagden de gemachtigde en mr. M. Valdink, hoofd Juridische Zaken van het OLB, alsmede E.E. Rijna, gezaghebber, J, Tromp, voorzitter van het Operationeel Team, drs. ing. D. Rojer, namens de “Witte Kolom” en C. Frans, voorzitter van de Taskforce repatriëring.
5. Vonnis is bepaald op heden.
6. Aan de orde is of een afweging tussen het belang van het OLB, met name het volksgezondheidsbelang, en de belangen van de eisers, met name het belang bij een zo snel mogelijke repatriëring, noopt tot een voorlopige voorziening.
7. Ten behoeve van de tweede voortzetting van de mondelinge behandeling is door het OLB, naar aanleiding van de door het gerecht op 13 en 20 april 2020 gemailde verzoeken, een nadere schriftelijke toelichting gegeven en een grote hoeveelheid stukken overgelegd, die - en dat is een wezenlijk verschil met de informatieverschaffing door het OLB tot aan het tussenvonnis - een redelijk inzicht verschaffen in de problemen waarmee het OLB wordt geconfronteerd bij het repatriëren.
Van belang daarbij is onder meer dat, anders dan namens het OLB eerder in deze zaak werd verklaard, het overgrote deel van de repatrianten níet in Nederland verblijft. Van de groep van (inmiddels) 268 repatrianten verblijven er immers maar 96 in Nederland (en verder maar 15 in de rest van Europa).
Aan het totaal moeten worden toegevoegd 19 personen die formeel geen ingezetenen zijn, maar daarmee wel behoren te worden gelijkgesteld, en 88 personen wegens medische uitzending en begeleiding.
Inmiddels zijn er op 17 april 2020 met de eerste “repatriëringsvlucht” 39 personen vanuit Nederland overgevlogen en zijn er vanuit Colombia enkele personen overgevlogen.
8. Naar het oordeel van het gerecht komt uit de overgelegde stukken nog beter dan in de procedure tot aan het tussenvonnis naar voren dat de zorgcapaciteit op Bonaire, zelfs als die is uitgebreid tot het voor de huidige omstandigheden gewenste peil, een gefaseerde repatriëring rechtvaardigt.
9. Het OLB heeft overgelegd een document “Voorstel planning repatriëring” waaruit blijkt dat het de bedoeling is om na de vlucht van 17 april 2020 in 6 vluchten per keer maximaal 80personen te repatriëren en waaruit blijkt welke uitgangspunten worden gehanteerd bij de verdeling van de repatrianten over de vluchten.
Naar het oordeel van het gerecht is niet aannemelijk geworden dat het OLB in redelijkheid niet voor die maximumcapaciteit per repatriëringsvlucht heeft kunnen kiezen. Zo hebben de eisers niet onderbouwd waarom een hoger maximum dan 80 verantwoord is en is naar aanleiding van een door het gerecht aan het OLB voorgelegde vraag gebleken dat door de onzekerheden over de karakteristieken van het Covid-19-virus het maken van een betrouwbare risicoanalyse (nog) niet mogelijk is.
10. Het voorgaande betekent dat het gerecht ook het uitgangspunt van repatriëring in groepen van maximaal 80 personen gerechtvaardigd acht.
Dit geldt niet volledig voor het in het document opgenomen tijdschema, waarbij de laatste vlucht pas eind augustus 2020 zou plaatsvinden. Volgens het document houdt het OLB rekening met tranches van 3 weken, bestaande uit 2 weken quarantaine en een week tot de aankomst van de volgende groep repatrianten.
Het schema in het document bevat echter ook periodes van 24, 26 en 23 dagen, welke afwijking ter zitting niet is verklaard. Deze afwijking levert bijvoorbeeld voor de laatste groep repatrianten een (in absolute zin) substantiële vertraging op van 10 dagen.
Verder is het gerecht met de eisers niet overtuigd van de noodzaak van een volle tussenliggende week om “buddy’s in te lichten en zo nodig in te werken, contact te onderhouden met de mensen voor de eerstvolgende tranche, de quarantainelocatie schoon te maken, te desinfecteren en op orde te maken” en ook niet “om het proces aan te passen aan de steeds wijzigende omstandigheden”, ook al omdat een deel van dat alles ook gedurende de quarantaine kan geschieden.
11. In de tijdsplanning valt dus nog behoorlijk wat winst voor de repatrianten te behalen. Daarbij hebben zij (en dus ook de eisers) zonder meer belang. Aangevoerd is dat met een strakker schema de kans op een tegenvaller voor de repatrianten groter is, maar de repatrianten zullen hoe dan ook, dus ook bij het tijdschema zoals in het document is opgenomen, er rekening mee moeten houden dat denkbaar is dat de ontwikkeling van de verspreiding van het coronavirus kan leiden tot een situatie dat de zorgcapaciteit op Bonaire de zorgbehoefte niet aan kan en dat het OLB daardoor gedwongen wordt tot bijstelling van het repatriëringsschema, dus vertraging. Dit voorbehoud kan in de communicatie met de repatrianten uiteraard worden gemaakt.
Zoals in het tussenvonnis al is overwogen, mogen de eisers (en de andere repatrianten) van het OLB verwachten dat het met een bij een crisisperiode passende voortvarendheid zorg draagt voor een zo spoedig mogelijke repatriëring. Dit betekent dat zij mogen verwachten dat het OLB ook daadwerkelijk het maximaal haalbare nastreeft, dus ook in de planning. Het gerecht gaat er van uit dat het OLB bij het tijdschema in overeenstemming hiermee zal handelen, dus een aanmerkelijk kortere termijn tussen de quarantaineperiodes zal hanteren en de data van de geplande repatriëringsvluchten in overeenstemming hiermee aanpast. Een voorlopige voorziening acht het daarvoor niet nodig.
12. Naar het oordeel van het gerecht is de beperkte zorgcapaciteit de enige rechtvaardiging voor een gefaseerde repatriëring in het tempo zoals door het OLB wordt nagestreefd. Het document “Voorstel planning repatriëring” benoemt nog wel een aantal knelpunten, zoals de beschikbaarheid van voldoende buddy’s en personeel voor contact met de repatrianten, maar die knelpunten zijn zaken die het OLB helemaal zelf in de hand heeft en die ook het ook kan oplossen, zo is ter zitting ook met zoveel woorden erkend. Uit de overgelegde stukken blijkt ook dat het OLB afhankelijk is van medewerking van derden zoals het RIVM en de Staat, maar daaruit kan ook worden afgeleid dat die medewerking er is en dat bij een goede coördinatie dit niet tot vertraging behoeft te leiden.
13. Tot slot overweegt het gerecht dat geen van de eisers specifieke omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan zijn of haar individuele belang bij een zo spoedig mogelijke repatriëring zodanig zwaarwegend is dat voor hem of haar een uitzondering behoort te worden gemaakt. (Integendeel, namens de eisers is juist verklaard dat zij geen uitzonderingspositie wensen.)
14. Uit het voorgaande volgt dat het gerecht bij de afweging van de belangen van de partijen onvoldoende aanleiding ziet voor een treffen van een voorlopige voorziening.
15. Ter zitting is gesproken over de vraag wie de kosten van de repatriëringsvluchten moet dragen. De eisers en het OLB zijn het er over eens dat het OLB voor de repatriëringsvlucht van de repatrianten een bijdrage kan verlangen in de vorm van de waarde van de voucher die veel reizigers krijgen voor hun geannuleerde vlucht dan wel een marktconforme prijs, maar dat de overige (extra) kosten voor rekening van het OLB komen. De bepaling dat de repatriëring op kosten van het OLB geschiedt, dient in die zin te worden gelezen.
16. De eisers worden in de procedure tegen het OLB deels in het gelijk gesteld, maar deels ook niet en worden in de procedure tegen de gezaghebber niet-ontvankelijk verklaard. Het gerecht ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren.
Het gerecht, recht doende in kort geding:
verklaart de eisers niet-ontvankelijk in hun vorderingen tegen de gezaghebber,
veroordeelt het OLB er zorg voor te dragen dat ieder van eisers naar Bonaire kan repatriëren en daartoe er zorg voor te dragen dat de KLM of een andere luchtvaartmaatschappij op kosten van het OLB ten behoeve van de eisers een of meer vluchten naar de luchthaven van Bonaire zal uitvoeren,
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.F. Gerard, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2020 in tegenwoordigheid van L. van Marrewijk als griffier.