In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 1 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van verblijfsvergunningen voor een vrouw en haar kind. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 18 oktober 2017 de aanvragen voor verblijfsvergunningen afgewezen, met als reden dat de echtgenoot en vader van de aanvragers niet beschikte over een tewerkstellingsvergunning. De aanvragers hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 16 mei 2018. Hierop hebben de aanvragers beroep ingesteld bij het Gerecht.
Tijdens de behandeling van de zaak op 12 december 2018, waarbij de aanvragers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde, is de zaak gevoegd met andere zaken. Na de zitting heeft het Gerecht besloten de zaken te splitsen voor de uitspraak. In de uitspraak van 1 maart 2019 heeft het Gerecht geoordeeld dat de afwijzing van de aanvragen niet deugdelijk was gemotiveerd en heeft het beroep gegrond verklaard. Het Gerecht heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen twee weken na de beslissing op bezwaar in de zaak met nummer War BES BON201800328 een nieuwe beslissing te nemen.
Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de aanvragers, alsook tot vergoeding van het door hen betaalde griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak.