Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE
het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba,
Openbaar Ministerie, zetelend in Bonaire,
ministerie van Justitie, zetelend in Nederland,
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak heeft eiser, die in de periode 2012 tot 2017 verschillende rechtsgedingen heeft gevoerd bij het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, een vordering ingediend tot inzage van diverse processtukken op grond van de artikelen 843a en 843b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Eiser stelt dat hij deze stukken nodig heeft om een historisch overzicht te verkrijgen van gebeurtenissen die verband houden met corruptie en collusie in de rechtszaken waarin hij betrokken was. De gedaagden, waaronder het Openbaar Ministerie en het ministerie van Justitie, hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vordering, stellende dat er geen rechtsbetrekking bestaat tussen eiser en de gedaagden en dat de gevraagde stukken niet aan hen toebehoren.
Het Gerecht heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vordering van eiser niet voldoet aan de vereisten van artikel 843a Rv, omdat de gedaagden geen natuurlijke personen zijn en geen rechtspersoonlijkheid bezitten. Daarnaast is de vordering te onbepaald om te kunnen beoordelen of eiser een rechtmatig belang heeft bij de gevraagde inzage. Het Gerecht heeft ook opgemerkt dat de gevraagde documenten in veel gevallen niet onder de gedaagden vallen en dat eiser niet heeft aangetoond dat hij stukken heeft verloren die als bewijsmiddel kunnen dienen.
Het Gerecht heeft de vordering in het incident afgewezen en eiser veroordeeld in de kosten. De zaak is vervolgens verwezen naar de rolzitting voor het nemen van een conclusie van repliek door eiser, waarbij hij in de gelegenheid wordt gesteld om een vertaling van zijn verzoekschrift en andere conclusies in het Nederlands te overleggen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 30 januari 2019.