ECLI:NL:OGEABES:2019:65

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
3 juni 2020
Zaaknummer
400.00193/19
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en vuurwapenbezit op Bonaire met betrekking tot een gewapende overval

Op 7 november 2019 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1995 te Curaçao en wonende op Bonaire. De zaak betreft beschuldigingen van witwassen en vuurwapenbezit, waarbij de verdachte betrokken was bij een gewapende overval op een bedrijf op Bonaire. De overval vond plaats op 20 mei 2019, waarbij een aanzienlijk geldbedrag werd buitgemaakt. De verdachte werd beschuldigd van het verhullen van de herkomst van een auto, die vermoedelijk afkomstig was van deze overval, en het in bezit hebben van vuurwapens.

Tijdens de rechtszitting op 17 oktober 2019 heeft de officier van justitie een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van psychische overmacht, maar het Gerecht oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze claim. Het Gerecht achtte de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met inbegrip van het witwassen van de auto en het voorhanden hebben van vuurwapens.

De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan de uitvoering voorwaardelijk werd gesteld met een proeftijd van 3 jaar en de verplichting tot het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid. Het Gerecht hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn status als first offender en zijn spijt over de gepleegde feiten. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. G. Edelenbos, bijgestaan door zittingsgriffier mr. H. van der Schaft.

Uitspraak

Parketnummer: 400.00193/19

Uitspraak: 7 november 2019 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1995 te Curaçao,
wonende te Bonaire, adres [adres].
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2019. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.T.C. Nicolaas.
De officier van justitie, mr. M. Boheur, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten bewezen zal verklaren en verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt en daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvolging.
De raadsman heeft (subsidiair) vrijspraak bepleit van feit 3.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:

FEIT 1

dat hij in of omstreeks de periode van 20 mei 2019 tot en met 13 juni 2019, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, van een voorwerp, te weten een auto (zwarte Toyota Vitz met kentekenplaat [kentekennummer]), de werkelijk aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing heeft/hebben verhuld en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die auto was en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie die auto voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader wist althans rederlijkwijs moest vermoeden dat die auto - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.

FEIT 2

dat hij, in of omstreeks de periode van 22 mei 2019 tot en met 5 juni 2019, op het eiland Bonaire, een voorwerp, te weten een geldbedrag, te weten (een deel van) de buit van de overval op [bedrijf] heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.

FEIT 3

dat hij, in of omstreeks de periode van 21 mei 2019 tot en met 5 juni 2019, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1], althans alleen voorhanden heeft gehad, twee pistolen althans vuurwapens of andere soortgelijke voor bedreiging of afdreiging geschikte voorwerpen, zijnde vuurwapens in de zin van de Vuurwapenwet BES.
Voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:

FEIT 1

dat hij in of omstreeks de periode van 20 mei 2019 tot en met 13 juni 2019, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een ander,
althans alleen,van een voorwerp, te weten een auto (zwarte Toyota Vitz met kentekenplaat [kentekennummer]), de werkelijk aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing heeft
/hebbenverhuld en
/ofheeft
/hebbenverborgen en
/ofverhuld wie de rechthebbende op die auto was en
/ofheeft
/hebbenverborgen en
/ofverhuld wie die auto voorhanden heeft gehad, terwijl hij en
/ofzijn mededader wist
althans rederlijkwijs moest vermoedendat die auto- onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.

FEIT 2

dat hij, in of omstreeks de periode van 22 mei 2019 tot en met 5 juni 2019, op het eiland Bonaire, een voorwerp, te weten een geldbedrag, te weten (een deel van) de buit van de overval op [bedrijf] heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen
en/of heeft omgezet en/of gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist
, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.

FEIT 3

dat hij, in of omstreeks de periode van 21 mei 2019 tot en met 5 juni 2019, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1],
althans alleenvoorhanden heeft gehad, twee pistolen althans vuurwapens of andere soortgelijke voor bedreiging of afdreiging geschikte voorwerpen, zijnde vuurwapens in de zin van de Vuurwapenwet BES.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht baseert deze beslissing op de redengevende feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn vervat: [1]

1. Processen-verbaal van verhoor verdachte, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 16 juni 2019 en 17 juni 2019 door [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2], beiden hoofdagent bij het Korps Politie Caribisch Nederland, voor zover inhoudende als verklaringen van verdachte, zakelijk weergegeven (pagina 655 e.v.)

V: Vraag
A: Antwoord
M: Mededeling verbalisant.
A: Op de dag van de overval heeft [medeverdachte 1] aan mij verteld dat hij de beroving bij [bedrijf] heeft gepleegd. De zwarte Vitz is van [medeverdachte 1]. Ik heb hem voor hem verzekerd.
V: Dus wat er in de voiceberichten staat, dat jij de auto voor [medeverdachte 1] moest verzekeren op jouw naam klopt?
A: Ja, dat klopt helemaal.
A: Er was inderdaad een safe. Het was een doos. In de doos lag een groot bedrag, het waren pakken geld. Er lagen ook twee pistolen in. Het geldbedrag en de vuurwapens zijn van [medeverdachte 1].
M: We tonen jou enkele foto’s van vuurwapens uit de mobiele telefoon van [medeverdachte 1].
V: Wat kan jij over deze foto verklaren?
A: Dat zijn de vuurwapens die [medeverdachte 1] in de doos had.
V: Welke handelingen heb je verricht met de doos, het geld en de vuurwapens en wanneer was dit?
A: Ongeveer twee a drie dagen na de beroving kwam [medeverdachte 1] bij mij thuis. Hij had een zak met geld erin. Het was een groot gedrag. [medeverdachte 1] zei tegen mij: ‘[roepnaam verdachte], kan je me helpen.’ Ik had een kortonnen doos thuis liggen en [medeverdachte 1] heeft het geld erin gedaan. [medeverdachte 1] heeft aan mij gevraagd of ik iets daarvoor wilde krijgen. Ik zei tegen hem dat ik zijn ‘vuile’ geld niet wil hebben. Enkele dagen kwam [medeverdachte 1] weer bij me thuis. Hij had de twee pistolen bij zich. Hij vroeg mij om die ook te bewaren.
Op 5 juni 2019 toen jullie de huiszoekingen hebben gedaan kwam [medeverdachte 1] bij mij thuis en heeft hij mij gevraagd of ik de zwarte Vitz kon verzekeren op zijn naam.
Ik had de doos de hele tijd bij mij thuis. Op 5 juni 2019 toen [medeverdachte 1] de doos kwam halen, heb ik de doos vanuit mijn erf gepakt en aan hem gegeven.
V: Hoe is [medeverdachte 1] aan het geld gekomen?
A: Het geld is van de beroving.
V: Waren deze pistolen echt?
A: Ja, dit waren echte vuurwapens. Ze waren zwaar en je kon zien dat het echte vuurwapens waren. Ook wilde hij (het Gerecht: [medeverdachte 1]) deze testen en was hij op zoek naar kogels.
2. Een proces-verbaal van verhoor medeverdachte, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 15 augustus 2019 door [hoofdagent 2] en [hoofdagent 3], beiden hoofdagent bij het Korps Politie Caribisch Nederland, voor zover inhoudende als verklaring vanmedeverdachte 1]
, zakelijk weergegeven (pagina 556 e.v.)
V: Vraag
A: Antwoord
M: Mededeling verbalisant.
V: Wat heb je met het geld (het Gerecht begrijpt: dat is buitgemaakt bij de overval) gedaan?
A: Ik heb met een gedeelte van dat geld een auto gekocht. Het betreft de zwarte Toyota Vitz, die jullie hebben.
V: Wat heb je met de rest van het geld gedaan?
A: Ik heb het bewaard.
M: Ik zal je een bericht laten horen. Om 8.59 uur stuur jij een gesproken bericht naar [roepnaam verdachte] (het Gerecht begrijpt: verdachte) en zeg je het volgende:
“[roepnaam verdachte] ik heb een foto van je identiteitsbewijs nodig zodat het meisje een kwitantie laat maken. Op die manier zien ze dat zij degene is die de auto aan jou heeft verkocht en voor jou heeft verzekerd. Ik vertel hen dat jij aan het werken bent en dat ik langs kom om dit te verzekeren, zodat wij rustig rond kunnen rijden.”
V: Wat kan jij over dit gesproken bericht verklaren?
A: Het gesprek ging over het verzekeren van de zwarte Vitz. De auto moest op naam van [verdachte] (het Gerecht begrijpt: verdachte) verzekerd worden.
M: Op 26 mei 2019 stuur jij een gesproken bericht naar [roepnaam verdachte].
“Nu moet ik iemand gaan opzoeken, zodat wij naar een aantal ballen/kogels opzoekt. Als jij de jeep van jouw moeder kunt lenen, zodat wij naar de mondi kunnen gaan, zodat wij daar achter rustig kunnen kijken of deze dingen menselijk of dierlijk zijn.
V: Waarover ging dit gesprek?
A: Het gesprek ging over vuurwapens. Ik wou weten of ze om op mensen of dieren te schieten waren. Dat zijn de twee vuurwapens die jullie op de foto’s op mijn mobiele telefoon Samsung A7 hebben gezien. Ik heb twee pistolen gekocht, nadat ik te horen kreeg dat [medeverdachte 2] mij wou vermoorden. Ik heb ze na de overval bij [bedrijf]gekocht.
V: Zijn de op de foto afgebeelde pistolen, de pistolen waarover jij en [verdachte] hadden gesproken?
A: Ja, dat zijn dezelfde pistolen.

3. Een proces-verbaal van huiszoeking, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 13 juni 2019 door [buitengewoon agent], buitengewoon agent van bij het Korps Politie Caribisch Nederland, voor zover als verklaring van verbalisant, zakelijk weergegeven (pagina 636).

Op 13 juni 2019 werd een huiszoeking verricht te [adres]. Tijdens de huiszoeking werd een zwarte Toyota Vitz, kentekenplaat [kentekennummer]in beslag genomen.

Bewijsoverwegingen

Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte 1] op 20 mei 2019 - samen met zijn mededaders - een gewapende overval heeft gepleegd op [bedrijf], waarbij een geldbedrag van USD 83.114,04 is buitgemaakt. Tevens kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] met een gedeelte van deze buit een zwarte Toyota Vitz heeft gekocht en dat verdachte deze Toyota heeft verzekerd en op zijn naam heeft gesteld. Uit (onder andere) de bekennende verklaring van verdachte volgt dat hij een gedeelte van de buit voor [medeverdachte 1] heeft bewaard in een ‘safe’ op zijn erf. Ook heeft verdachte bekend dat hij wist dat [medeverdachte 1] de overval op [bedrijf] had gepleegd, zodat verdachte wist dat de Toyota Vitz (middellijk) en de buit (onmiddellijk) uit misdrijf afkomstig waren. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de Toyota (feit 1) en een gedeelte van de buit (feit 2) heeft witgewassen.
Verdachte heeft tevens bekend dat hij twee vuurwapens heeft bewaard voor [medeverdachte 1]. Volgens de raadsman is verdachte echter niet aan te merken als een vuurwapenexpert en kan alleen op basis van zijn verklaring niet worden bewezen dat sprake is geweest van vuurwapens in de zin van de Vuurwapenwet BES. Verdachte moet daarom van dit feit worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het Gerecht volgt de raadsman niet in zijn betoog. Naar het oordeel van het Gerecht bevat het dossier voldoende bewijs dat verdachte, samen met [medeverdachte 1], twee vuurwapens voorhanden heeft gehad in zin van de Vuurwapenwet. Hierbij is allereerst van belang dat is ten laste gelegd dat verdachte – in ieder geval – voorwerpen voorhanden heeft gehad die voor bedreiging en afdreiging zijn geschikt. Gelet op de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1], alsmede de zich in het dossier bevindende foto’s, kan worden vastgesteld dat de voorwerpen die verdachte voorhanden had, hiervoor geschikt waren.
Verder is van belang dat de conclusie van verdachte dat het om echte vuurwapens ging – los van de vraag of hij al dan niet als vuurwapenexpert kan worden aangemerkt – is gebaseerd op diens feitelijke constatering dat de wapens zwaar waren. Dit gewicht is een indicatie dat het niet om ‘nepwapens’ ging. Anders dan de raadsman betoogt, is de verklaring van verdachte bovendien niet het enige bewijsmiddel dat in deze richting wijst. Behalve verdachte heeft ook [medeverdachte 1] verklaard dat hij de wapens wilde uitproberen en dat hij op zoek was naar kogels. Daarbij komt nog dat [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij deze wapens heeft gekocht omdat hij angst had te worden geliquideerd. In dit licht is het onaannemelijk dat het om voorwerpen zou gaan waarmee niet kan worden geschoten. Dat - bij gebrek aan een onderzoek door het NFI omdat de wapens niet zijn aangetroffen/afgegeven – niet is komen vast te staan dat de wapens deugdelijk waren, speelt een rol bij de strafmaat en niet bij de bewezenverklaring. Het Gerecht komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat ook feit 3 kan worden bewezen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in de artikelen 49 en 435a, eerst lid, van het Wetboek van Strafrecht BES. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Medeplegen van witwassen.

Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 435a, eerst lid, van het Wetboek van Strafrecht BES. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Witwassen.

Het onder 3 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel Wetboek van Strafrecht BES en artikel 3, eerste lid van de Vuurwapenwet BES en strafbaar gesteld in artikel 11 van de Vuurwapenwet BES. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenwet BES, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte handelde uit psychische overmacht en daarom moet worden ontslagen van alle rechtsververvolging. Verdachte is bang voor [medeverdachte 1] en durfde [medeverdachte 1] niet te weigeren hem te helpen. In dit verband is van belang dat verdachte een rustige, kleine man is die fysiek en mentaal niet is opgewassen tegen zijn vriend [medeverdachte 1] die groter en sterker is en bovendien een gewelddadig verleden heeft.
Het Gerecht stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat het bewezen verklaarde handelen van de verdachte voortkwam vanuit een van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Toegepast op deze zaak, komt het Gerecht tot de volgende beoordeling. Verdachte is meermalen door de politie gehoord, maar heeft toen (telkens) niet aangeven [medeverdachte 1] te vrezen. Pas ter zitting – en eerst op een vraag van zijn raadsman – heeft verdachte gezegd dat hij bang is voor [medeverdachte 1], zonder zijn antwoord verder toe te lichten of nader te onderbouwen. Op basis van wat de verdediging heeft aangevoerd, bestaat daarom geen begin van aannemelijkheid dat sprake was van een zodanige druk als hiervoor bedoeld. Het verweer wordt daarom verworpen. Aangezien ook overigens niet is gebleken dat sprake is van een grond die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, acht het Gerecht verdachte strafbaar.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de straf heeft het Gerecht rekening gehouden met de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, met de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en met de persoon van verdachte. Meer in het bijzonder heeft het Gerecht daarbij het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een auto en een gedeelte van een buit – afkomstig van een gewapende overval – witgewassen. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Daarnaast heeft verdachte twee vuurwapens voorhanden gehad. Ongecontroleerd bezit van vuurwapens vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen, reden waarom streng moet worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben daarvan. Van de omstandigheid dat – bij gebreke aan een NFI-rapport – niet kan worden vastgesteld of sprake was van deugdelijke vuurwapens, laat het Gerecht een enigszins strafmatigende werking uitgaan.
Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. In beginsel past daarbij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De officier van justitie heeft dit ook tot uitdrukking gebracht in haar strafeis.
Het Gerecht ziet echter in de na te noemen omstandigheden aanleiding om te kiezen voor een andere strafmodaliteit en deze strafeis niet te volgen. Hierbij is allereerst van belang dat uit zijn strafkaart blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en als first offender moet worden aangemerkt. Verder neemt het Gerecht in aanmerking dat verdachte verschillende banen heeft en zijn eigen geld op een eerlijke manier verdient. Het Gerecht acht het in het belang van verdachte en dat van de samenleving dat verdachte zijn werk niet verliest. Voorts weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij de delicten heeft gepleegd om een ander ter wille te zijn en hier – zo lijkt – niet zelf financieel of anderszins van heeft geprofiteerd. Hoewel het voorgaande niet wegneemt dat verdachte een hele verkeerde keuze heeft gemaakt, pleit het wel in verdachtes voordeel dat hij zich hiervan bewust is en spijt heeft betuigd. Zijn schuldbewuste houding komt op het Gerecht oprecht over.
Het voorgaande brengt het Gerecht tot de slotsom dat verdachte de gevolgen van zijn gedrag moet ondervinden en straf verdient, zonder dat hij (nu) van zijn vrijheid wordt beroofd. Het Gerecht kiest daarom voor een substantiële voorwaardelijke gevangenisstraf met een lange proeftijd met als bijzondere voorwaarde de maximale taakstraf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op artikelen 17a, 17b, 17c, 31 en 59 zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
- kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijdvan
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte, volgens de voorschriften en de aanwijzingen – ook voor wat betreft de voortgang – te geven door of namens de Stichting Reclassering Caribisch Nederland, gedurende 240 uren dienstverlening in de vorm van onbetaalde arbeid zal verrichten;
- beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van 2 (twee) uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag;
-geeft opdracht aan de reclassering toezicht te houden op de naleving van de voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. G. Edelenbos, bijgestaan door
mr. H. van der Schaft, (zittingsgriffier), en op 7 november 2019 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op Bonaire.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierbij merkt het Gerecht op dat voor zover in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, algemeen bekend is deze plaatsen zijn gelegen op Bonaire.