In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 25 september 2019 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen een werknemer, [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerder]. De werknemer was per 1 juli 2018 in dienst als timmerman, maar werd op 28 februari 2019 op staande voet ontslagen terwijl hij arbeidsongeschikt was verklaard. De werknemer verzocht om doorbetaling van zijn loon en vernietiging van het ontslag, terwijl de werkgever verweer voerde en voorwaardelijk om ontbinding van de arbeidsovereenkomst vroeg.
Het Gerecht oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de werknemer ziek was ten tijde van het ontslag en het ontslag niet voldeed aan de vereisten van dringende redenen en onverwijldheid. De werkgever had de mogelijkheid om het loon van de zieke werknemer op te schorten in plaats van ontslag te geven. Het Gerecht concludeerde dat het ontslag op staande voet nietig was en dat de werkgever verplicht was om het loon door te betalen vanaf de ontslagdatum.
Daarnaast oordeelde het Gerecht dat de arbeidsovereenkomst op een kortere termijn, per 1 oktober 2019, ontbonden kon worden vanwege een verstoorde arbeidsverhouding en gebrek aan vertrouwen. De werkgever werd veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon, wettelijke verhoging en de kosten van het geding. Het verzoek van de werknemer tot uitbreiding van zijn verzoek werd afgewezen, omdat dit niet tijdig en niet schriftelijk was ingediend.