In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, vorderde de stichting Zorggroep BES (ZGB) een bevel aan de Staat der Nederlanden (ZVK) om een opgezegde overeenkomst inzake medische zorg na te komen. De overeenkomst, die op 4 mei 2016 tot stand kwam, betrof de levering van ketenzorg op de BES-eilanden. ZVK had de overeenkomst opgezegd per 1 augustus 2019, omdat ZGB niet had voldaan aan haar verplichtingen, waaronder de implementatie van een nieuw huisartseninformatiesysteem, Promedico, en het voorkomen van dubbele declaraties. ZGB stelde dat de opzegging onrechtmatig was en dat zij niet in gebreke was gesteld.
Tijdens de zitting op 4 november 2019 werd het procesverloop besproken, inclusief de correspondentie tussen partijen en de argumenten van beide zijden. ZGB voerde aan dat zij failliet dreigt te gaan zonder de inkomsten uit de overeenkomst, terwijl ZVK betoogde dat de opzegging gerechtvaardigd was vanwege de tekortkomingen van ZGB. Het Gerecht oordeelde dat ZVK in redelijkheid de opzegging had kunnen baseren op de niet-nakoming van de verplichtingen door ZGB, en dat de opzegging niet in strijd was met de eisen van redelijkheid en billijkheid. De vorderingen van ZGB werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van ZVK.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van opdrachtnemers in duurovereenkomsten en de mogelijkheid van opzegging bij niet-nakoming van contractuele verplichtingen. Het Gerecht concludeerde dat de belangenafweging niet in het voordeel van ZGB uitviel, gezien de omstandigheden van de zaak en de aard van de overeenkomst.