ECLI:NL:OGEABES:2019:41

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 november 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
BON201900588
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging van een duurovereenkomst inzake medische zorg op Bonaire

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, vorderde de stichting Zorggroep BES (ZGB) een bevel aan de Staat der Nederlanden (ZVK) om een opgezegde overeenkomst inzake medische zorg na te komen. De overeenkomst, die op 4 mei 2016 tot stand kwam, betrof de levering van ketenzorg op de BES-eilanden. ZVK had de overeenkomst opgezegd per 1 augustus 2019, omdat ZGB niet had voldaan aan haar verplichtingen, waaronder de implementatie van een nieuw huisartseninformatiesysteem, Promedico, en het voorkomen van dubbele declaraties. ZGB stelde dat de opzegging onrechtmatig was en dat zij niet in gebreke was gesteld.

Tijdens de zitting op 4 november 2019 werd het procesverloop besproken, inclusief de correspondentie tussen partijen en de argumenten van beide zijden. ZGB voerde aan dat zij failliet dreigt te gaan zonder de inkomsten uit de overeenkomst, terwijl ZVK betoogde dat de opzegging gerechtvaardigd was vanwege de tekortkomingen van ZGB. Het Gerecht oordeelde dat ZVK in redelijkheid de opzegging had kunnen baseren op de niet-nakoming van de verplichtingen door ZGB, en dat de opzegging niet in strijd was met de eisen van redelijkheid en billijkheid. De vorderingen van ZGB werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van ZVK.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van opdrachtnemers in duurovereenkomsten en de mogelijkheid van opzegging bij niet-nakoming van contractuele verplichtingen. Het Gerecht concludeerde dat de belangenafweging niet in het voordeel van ZGB uitviel, gezien de omstandigheden van de zaak en de aard van de overeenkomst.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SABA EN
SINT EUSTATIUS, zittingsplaats Bonaire
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de stichting
STICHTING ZORGGROEP BES,
gevestigd in Bonaire,
eiseres,
gemachtigde: mr. E.J. Winkel,
tegen
de openbare rechtspersoon
STAAT DER NEDERLANDEN(Zorgverzekeringskantoor BES),
gevestigd in Den Haag,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S.C. van Lint.
Partijen zullen hierna ZGB en ZVK genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure is als volgt:
  • het verzoekschrift van 24 september 2019, met producties;
  • de aanvullende producties van ZGB;
  • de producties van ZVK;
  • de behandeling ter zitting van 4 november 2019;
  • de pleitaantekeningen zijdens beide partijen.
1.2.
Uitspraak is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen is op 4 mei 2016 een “overeenkomst multidisciplinaire zorg 2016-2017” (hierna: de overeenkomst) tot stand gekomen. De overeenkomst bepaalt onder meer het volgende:
  • ZGB levert “ketenzorg”, dat wil zeggen “het in samenwerking met ketenpartners leveren van producten en diensten ter versterking van de eerstelijnszorg op de BES-eilanden, alsmede zorgprogramma’s, bestaande uit geïntegreerde eerstelijns zorg, te verlenen aan verzekerden van het ZVK”;
  • in 2016 draagt ZGB zorg voor de implementatie van een nieuw huisartseninformatiesysteem (“Promedico”);
  • ter uitvoering van haar werkzaamheden onder de overeenkomst sluit ZGB overeenkomsten met “onderaannemers (ketenpartners)”, die de desbetreffende zorg leveren;
  • ZGB moet de zorg zodanig organiseren dat geen sprake is van dubbele declaraties;
  • in dat verband heeft ZGB “een nadrukkelijke rol” ten aanzien van het declaratiegedrag van haar onderaannemers.
2.2.
De overeenkomst is na 2017 voortgezet voor onbepaalde tijd.
2.3.
Vanaf eind 2016 heeft ZVK met ZGB gecorrespondeerd over de voortgang van de ontwikkeling van Promedico en over de besteding van de gelden die ZVK bij wijze van voorschot aan ZGB betaalt.
2.4.
ZGB heeft enkele gespecialiseerde verpleegkundigen in dienst genomen. Zij verlenen in de aangesloten huisartsenpraktijken zorg aan diabetes-patiënten. Het salaris van de verpleegkundigen wordt via ZGB vergoed door ZVK.
2.5.
Bij brief van 23 mei 2019 heeft ZVK de overeenkomst opgezegd per 1 augustus 2019. In de brief merkt ZVK op dat ZGB in strijd met de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen en “ondanks alle toezeggingen” nog niet heeft zorg gedragen voor een volledig geïmplementeerd Promedico en dat ZGB dit ten onrechte niet beschouwt als haar verantwoordelijkheid. In de tweede plaats merkt ZVK in de brief op dat ZGB ten onrechte niet heeft voorkomen dat dubbel is gedeclareerd voor de onder haar verantwoordelijkheid verleende zorg.
2.6.
Partijen hebben over de opzegging overleg gevoerd. Dit heeft erin geresulteerd dat ZVK heeft toegezegd dat de salarissen van de verpleegkundigen vooralsnog rechtstreeks door ZVK zullen worden uitgekeerd, in afwachting van de inschakeling van een nieuwe partij ter vervanging van ZGB. ZVK heeft volhard in de opzegging.

3.Het geschil

3.1.
ZGB vordert, samengevat, het volgende:
primair: ZVK te bevelen om de overeenkomst na 1 augustus 2019 na te komen en te blijven nakomen, totdat in een bodemprocedure over de opzegging onherroepelijk zal zijn beslist;
subsidiair: ZVK te veroordelen om het maandelijkse voorschot, voortvloeiend uit de overeenkomst, vanaf 1 september 2019 te blijven betalen totdat in een bodemprocedure over de opzegging onherroepelijk zal zijn beslist;
ZVK te veroordelen in de proceskosten;
alles uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
ZVK voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van ZGB in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
ZGB heeft gesteld dat zij failliet dreigt te gaan als zij verstoken blijft van inkomsten uit de overeenkomst. ZVK heeft dit niet betwist. Daarmee is voldoende gebleken van het vereiste spoedeisend belang.
4.2.
De vordering is gebaseerd op het standpunt van ZGB dat de opzegging of ontbinding van de overeenkomst onrechtmatig is. Volgens ZGB doen zich de door ZVK in de brief van 23 mei 2019 genoemde omstandigheden niet voor. ZGB is niet tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen en zij is bovendien niet in gebreke gesteld. ZVK kon daarom de overeenkomst niet rechtsgeldig ontbinden. Bovendien is de opzegging in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, aldus ZGB.
4.3.
Toewijzing van enig deel van de vordering vergt dat aannemelijk is dat de bodemrechter (dat deel van) de vordering zal toewijzen. Naar het oordeel van het gerecht doet die situatie zich niet voor. Het gerecht licht dit oordeel als volgt toe.
4.4.
ZVK heeft de overeenkomst kennelijk opgezegd, niet ontbonden. Dat leidt het gerecht af uit de brief van 23 mei 2019, die met zoveel woorden gaat over het onderwerp “opzegging overeenkomst” en waarin wordt gesproken over een beëindiging van de overeenkomst per 1 augustus 2019. Ook het betoog van ZVK tijdens de zitting staat in de sleutel van een opzegging van de overeenkomst. In dit kort geding zal dus (in voorlopige zin) de vraag moeten worden beantwoord of ZVK gerechtigd was de overeenkomst door middel van opzegging te beëindigen. Niet van belang is of er (ook) grond was voor ontbinding van de overeenkomst. De stellingen van ZGB die op ontbinding betrekking hebben, kunnen dus verder buiten beschouwing blijven.
4.5.
De overeenkomst tussen ZGB en ZVK is een opdrachtovereenkomst als bedoeld in artikel 7:400 BW. Niet ter discussie staat dat de overeenkomst op het moment van opzegging gold voor onbepaalde tijd. Uitgangspunt bij de verdere beoordeling moet daarom zijn dat de overeenkomst kon worden opgezegd (artikel 7:400 lid 2 BW). Van een andersluidende afspraak of bedoeling van partijen is niet gebleken. Het gerecht verwerpt dus het standpunt van ZGB dat de overeenkomst niet kon worden opgezegd.
4.6.
In geval van opzegging van een duurovereenkomst kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat aan de opzegging nadere eisen worden gesteld. Die eisen kunnen bijvoorbeeld inhouden dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. Gebruikmaking van een bevoegdheid tot opzegging kan onder omstandigheden ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn.
4.7.
Uit de brief van ZVK van 23 mei 2019 blijkt dat ZVK aan de opzegging ten grondslag heeft gelegd dat ZGB het systeem Promedico niet op tijd heeft geïmplementeerd en daarvoor geen verantwoordelijkheid wenst te nemen. Niet ter discussie staat dat ZGB op grond van de overeenkomst de verplichting had om een systeem als Promedico tot stand te brengen en te implementeren. Dat moest al in 2016 worden gerealiseerd. De implementatie heeft aanzienlijke vertraging opgelopen. Dat blijkt met zoveel woorden uit de mail van ZGB aan ZVK van 21 juni 2018, waarin zij opmerkt dat de implementatie “enorme vertraging” heeft opgelopen. Ook blijkt uit de overgelegde stukken dat ZGB afstand heeft genomen van haar verantwoordelijkheid voor de implementatie van Promedico. Het daarop gerichte betoog van ZVK, onderbouwd met stukken, is door ZGB niet gemotiveerd betwist.
4.8.
Nu de implementatie van Promedico klaarblijkelijk een van de hoofdverplichtingen van ZGB was, heeft ZVK de zojuist vermelde omstandigheden in redelijkheid kunnen betrekken bij zijn beslissing om tot opzegging van de overeenkomst over te gaan.
4.9.
Uit de brief van 23 mei 2019 volgt ook dat ZVK de opzegging heeft gebaseerd op de constatering dat dubbel is gedeclareerd voor de op grond van de overeenkomst verleende zorg. Het komt er kennelijk op neer dat ZGB een vergoeding van ZVK ontving voor de salariskosten van de verpleegkundigen die bij haar in dienst zijn, terwijl ook per verrichting door de verpleegkundigen werd gedeclareerd. ZVK heeft gewezen op artikel 10 van de overeenkomst, waarin is bepaald dat ZGB de zorg zodanig moet organiseren dat dubbel declareren wordt voorkomen. ZGB heeft op zichzelf niet betwist dat sprake is geweest van dubbel declareren in de hier bedoelde zin. Zij heeft aangevoerd dat zij hier zelf niet van heeft geprofiteerd (omdat het geld voor de afzonderlijke declaratie bij de huisartsen terecht is gekomen), dat het dubbel declareren kon gebeuren omdat de verpleegkundigen een vinkje in Promedico verkeerd hadden gezet en dat ZVK eerder al van een en ander wist.
4.10.
Naar het oordeel van het gerecht heeft ZVK in redelijkheid zwaar kunnen tillen aan het feit dat kennelijk voor verleende zorg dubbel is betaald. Dit volgt al uit de aard van deze constatering, zeker nu het gaat om de besteding van gemeenschapsgeld. Maar dit geldt al helemaal nu in de overeenkomst met zoveel woorden is bepaald dat het de verantwoordelijkheid van de opdrachtnemer is om dit financieel wangedrag te voorkomen. Het verweer van ZGB geeft er geen blijk van dat zij dit in voldoende mate beseft. In elk geval heeft ZVK een en ander in redelijkheid een rol kunnen laten spelen bij haar beslissing om de overeenkomst op te zeggen.
4.11.
Voor het antwoord op de vraag of ZVK bij de opzegging heeft gehandeld in overeenstemming met de eisen van redelijkheid en billijkheid is ook nog van belang dat zij de overeenkomst niet met onmiddellijke ingang maar met inachtneming van een opzegtermijn van (ruim) twee maanden heeft opgezegd. Daarmee heeft ZVK zich, mede gelet op de duur van de samenwerking tussen partijen, in voldoende mate rekenschap gegeven van het belang van ZGB om zich op het einde van de samenwerking voor te bereiden.
4.12.
ZGB heeft gewezen op het grote belang dat zij heeft bij voortzetting van de samenwerking met ZVK. ZVK is de enige opdrachtgever van ZGB en dat betekent dat zij failliet zal gaan als de overeenkomst tot een einde komt. ZVK heeft deze stellingen niet betwist, zodat het gerecht daarvan zal uitgaan. Het gegeven dat de gehele omzet van ZGB afhankelijk is van het voortduren van de samenwerking met ZVK is op zichzelf een omstandigheid waarmee ZVK rekening behoort te houden. Daarom ook heeft ZVK terecht een opzegtermijn in acht genomen. Van belang is verder dat ZVK zich de belangen van de personen die van ZGB afhankelijk zijn – de verpleegkundigen – heeft aangetrokken door toe te zeggen dat hij hun salarissen rechtstreeks zal betalen zolang er geen vervanger voor ZGB is gevonden. Bij ZGB blijven slechts twee medewerkers achter. Hoewel zij persoonlijk ongetwijfeld groot belang hebben bij het voortbestaan van ZGB, kan niet worden gezegd dat die belangen zodanig zwaar wegen dat ZVK om die reden van de opzegging had moeten afzien.
4.13.
Al met al is het dus onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de opzegging niet geldig is of dat ZVK nog gehouden is de voorschotbetalingen aan ZGB voort te zetten. Een belangenafweging leidt niet tot een andere afweging. De vorderingen zijn dus niet toewijsbaar.
4.14.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal ZGB worden veroordeeld in de proceskosten van ZVK. Deze worden begroot op USD 838 voor salaris gemachtigde.

5.De beslissing

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt ZGB in de proceskosten van ZVK, begroot op USD 838;
5.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 november 2019.