Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
zittingsplaats Bonaire
Uitspraak
[eiser],
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
verklaarthet beroep
ongegrond.
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 21 januari 2019 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, een Venezolaanse nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend op basis van bescherming als bedoeld in artikel 12a van de Wet toelating en uitzetting BES (WTU BES). De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er voor hem persoonlijke feiten en omstandigheden zijn die een verblijfsvergunning rechtvaardigen.
Eiser heeft aangevoerd dat hij vanwege zijn deelname aan demonstraties in Venezuela en de daaropvolgende bedreigingen door paramilitaire groeperingen, de zogenaamde 'Colectivo's', asiel heeft aangevraagd. Hij heeft gesteld dat hij is ontvoerd en beroofd, en dat zijn leven in gevaar is door zijn politieke overtuiging. Het Gerecht heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in zijn bewijslevering is geslaagd. De verklaringen van eiser werden ongeloofwaardig geacht, vooral omdat hij na de incidenten in staat was om een snackbar te runnen zonder problemen met de autoriteiten.
Het Gerecht heeft verder vastgesteld dat de algehele politieke situatie in Venezuela niet automatisch leidt tot een verblijfsvergunning voor iedere vreemdeling uit dat land. Eiser moest specifiek aantonen dat hij persoonlijk risico loopt bij terugkeer. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor vervolging of dat hij een reëel risico loopt op foltering of onmenselijke behandeling. De uitspraak van het Gerecht was dat het beroep ongegrond werd verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.