ECLI:NL:OGEABES:2019:30

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 juni 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
War BES BON201800314 en -315
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot bijscholingsprogramma voor huisartsen op Bonaire en de juridische implicaties van de War BES

In deze zaak hebben eisers, beiden huisartsen op Bonaire, verzocht om deelname aan het BESt-leertraject, een bijscholingsprogramma voor huisartsen. Dit verzoek werd door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport afgewezen, omdat het programma uitsluitend beschikbaar was voor huisartsen met een vergunning op basis van de geldende wetgeving. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, stellende dat de minister ten onrechte geen beschikking heeft genomen over hun verzoek. Het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft de zaak behandeld op 20 maart 2019, waarbij eisers werden bijgestaan door hun advocaat en de minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat er geen publiekrechtelijke grondslag is voor het BESt-leertraject en dat de minister geen beschikking kon nemen over de toelating van eisers. De rechtbank concludeert dat het geschil een civielrechtelijke kwestie betreft, die niet onder de reikwijdte van de War BES valt. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om het beroep inhoudelijk te behandelen, omdat het geschil over de toelating tot het BESt-leertraject alleen aan de burgerlijke rechter kan worden voorgelegd. De uitspraak werd gedaan op 7 juni 2019, en tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Uitspraak

in het geding tussen:
1. [eiser 1],
2. [eiser 2],
beiden wonend op Bonaire,
eisers,
gemachtigde: mr. M. Bijkerk, advocaat,
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

verweerder,
gemachtigde: mr. T. Breugom, advocaat.

Procesverloop

Bij brief van 8 november 2017 hebben eisers verweerder verzocht om deel te mogen nemen aan een bijscholingsprogramma, het zogeheten BESt-leertraject.
Bij brief van 30 november 2017 heeft het hoofd van het Zorgverzekeringskantoor BES eisers naar aanleiding van het verzoek geantwoord dat het BESt‑leertraject uitsluitend wordt aangeboden aan praktijk houdende huisartsen met vergunning op grond van artikel 3 van het Besluit geneeskunde BES (het Bg BES) die onder de overgangsregeling vallen en die als zorgaanbieder een overeenkomst hebben gesloten met het Zorgverzekeringskantoor BES (het Zorgverzekeringskantoor) op grond van artikel 8 van het Besluit zorgverzekering BES (Bzv BES).
Bij brief van 5 december 2017 hebben eisers het verzoek herhaald en verweerder verzocht om een beschikking ter zake te nemen.
Bij beroepschrift van 21 mei 2018 hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet (tijdig) nemen door verweerder van de gevraagde beschikking.
Het Gerecht heeft de zaak ter openbare zitting behandeld op 20 maart 2019. Eisers waren daar aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder werd daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, vergezeld door S. Pieter, werkzaam bij het Zorgverzekeringskantoor.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 1, aanhef en onder c, van het Bzv BES is het Zorgverzekeringskantoor het onderdeel van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) dat ten behoeve van verweerder ten dienste staat aan de uitvoering van het Bzv BES.
Op grond van artikel 8, eerste lid, sluit verweerder met naar zijn oordeel daarvoor in aanmerking komende zorgaanbieders overeenkomsten ter verwezenlijking van de aanspraken van verzekerden.
Op grond van artikel 15, derde lid, wordt verweerder in en buiten rechte, voor aangelegenheden de uitvoering van het Bzv BES betreffende, vertegenwoordigd door het hoofd Zorgverzekeringskantoor.
Op grond van artikel 18 kan verweerder nadere regels stellen met betrekking tot de ontwikkeling van de zorg en zorgverlening in het kader van dit besluit.
Op grond van artikel 23, eerste lid, geeft verweerder aan de belanghebbende die bezwaar heeft tegen een beslissing betreffende het verlenen van zorg en het vaststellen van een bijdrage als bedoeld in artikel 6, op diens verzoek schriftelijk kennis van de beslissing.
Op grond van artikel 24 staat voor belanghebbende tegen een besluit van verweerder als bedoeld in artikel 23 binnen zes weken na de dag waarop deze is gegeven, beroep open bij het Gerecht en hoger beroep bij het Hof.
1.1
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Bg BES zijn tot de uitoefening van de geneeskunde in haar volle omvang bevoegd:
a. zij, die de hoedanigheid van arts hebben verkregen op de wijze zoals voorgeschreven in de terzake in Nederland geldende wettelijke bepalingen; (…) en
d. zij, die op aanvrage van verweerder een verklaring hebben gekregen, inhoudende dat zij op basis van de door hen genoten opleiding vakbekwaam worden geacht om de geneeskunst uit te oefenen.
Op grond van artikel 8 mag degene die tot het moment van inwerkingtreding van dit besluit op grond van de tot dan toe geldende wet- en regelgeving beschikte over de bevoegdheid de geneeskunde uit te oefenen en die niet voldoet aan de eisen genoemd in artikel 2 van dit besluit, na de inwerkingtreding van dit besluit, tot een bij ministeriële regeling nader te bepalen datum, de geneeskunde blijven uitoefenen.
1.2
Op grond van artikel 2 van het Besluit uitoefenen medisch beroep BES (Bumb BES) is het verboden op een openbaar lichaam een medisch beroep uit te oefenen.
Op grond van artikel 3, eerste lid, kan verweerder op verzoek van een beoefenaar van een medisch beroep ontheffing verlenen van het verbod bedoeld in artikel 2. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden of die kan onder beperkingen worden verleend. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de in dit lid bedoelde voorschriften of beperkingen.
1.3
Op grond van artikel 7 van de Regeling medisch beroep BES (de Regeling) eindigt de bevoegdheid tot het uitoefenen van de geneeskunst op grond van artikel 8 van het Bg BES met ingang van 1 januari 2020.
In de Toelichting op de Regeling (Stcrt. 2015, nr. 44476) staat het volgende:
“Om op de openbare lichamen (olb’s) een van de hiervoor bedoelde beroepen uit te oefenen moet een beroepsbeoefenaar dus niet alleen bevoegd zijn, hij moet ook over een ontheffing beschikken. In deze regeling worden zowel ten aanzien van de bevoegdheid als de ontheffing regels gesteld.
(…)
Momenteel praktiseren op de olb’s een beperkt aantal medische beroepsbeoefenaren die weliswaar over een ontheffing beschikken, doch die niet aan de bevoegdheidseisen voldoen. Het betreft artsen (..) die al praktiseerden op het tijdstip dat de kwaliteitsbesluiten in werking traden en daardoor vallen onder een overgangsregime. Dat regime houdt in dat die beroepsbeoefenaren hun beroep mogen blijven uitoefenen tot een bij ministeriële regeling te bepalen tijdstip. Het belang van de volksgezondheid vergt dat aan die situatie een einde komt. Om die reden bepaalt deze regeling dat op 1 januari 2020 het overgangsregime eindigt.
Om de medische beroepsbeoefenaren die onder het overgangsregime vallen in de gelegenheid te stellen hun beroep ook na 1 januari 2020 uit te blijven oefenen, zal voor hen een speciaal scholingsprogramma worden opgezet. Zij worden hiervan tijdig op de hoogte gebracht. Indien zij het scholingsprogramma succesvol afronden, kunnen zij op basis daarvan in aanmerking komen voor een verklaring van vakbekwaamheid. Het is de bedoeling dat het opleidingsniveau van de medische beroepsbeoefenaren die het scholingsprogramma gaan volgen uiteindelijk vergelijkbaar met het niveau van de diploma’s en getuigschriften die zonder meer volgens de kwaliteitsbesluiten bevoegdheid geven om het betreffende beroep uit te oefenen.”
2. Eisers zijn in Nederland afgestudeerd als basisarts, maar hebben niet de specialistenopleiding tot huisarts gevolgd. Zij werken sinds 2001 onderscheidenlijk 2009 als huisarts bij de Huisartsenpost Bonaire (HAP). Zij beogen in deze procedure te bereiken dat zij worden toegelaten tot het BESt-leertraject om er daarmee van verzekerd te zijn dat ook zij vanaf 1 januari 2020 op Bonaire als huisarts zullen kunnen blijven werken .
3. Het Gerecht stelt vast dat er geen publiekrechtelijk grondslag is voor het BESt-leertraject in de vorm van een algemeen verbindend voorschrift. Er is dan ook geen bepaling aan te wijzen op grond waarvan verweerder een beschikking zou kunnen nemen over de toelating van eisers tot het BESt-leertraject. De feitelijke uitsluiting van deelneming aan het BESt-leertraject kan verder niet worden opgevat als de weigering de verklaring van vakbekwaamheid of de ontheffing voor het uitoefenen van een medisch beroep aan eisers te verlenen. De verklaring van vakbekwaamheid hebben eisers niet nodig omdat zij immers basisartsen zijn en volgens de weergeven passage uit de Toelichting heeft het BESt-leertraject alleen daarop betrekking en niet mede op de ontheffing.
3.1
Uit de stukken, het verhandelde ter zitting en de geciteerde regelgeving, alles in samenhang bezien, leidt het Gerecht af dat het BESt-leertraject alleen bestemd is voor praktijk houdende huisartsen met wie verweerder een overeenkomst heeft gesloten op grond van artikel 8 van het Bzv BES en met wie die overeenkomst vanaf 1 januari 2020 niet voortgezet zou kunnen worden omdat zij dan niet meer onder het overgangsrecht vallen wat betreft de bevoegdheidseis gesteld op grond van het Bg BES. Om die beroepsbeoefenaren tegemoet te komen is het BESt-leertraject in het leven geroepen. Het betreft aldus in de kern een regeling in het kader van de toepassing van artikel 8 van het Bzv BES en het geschil tussen partijen is daarmee een civielrechtelijke kwestie. Geschillen over de toepassing van artikel 8 van het Bzv BES vallen immers niet onder de reikwijdte van de artikelen 23 en 24 van de Bzv BES, zodat die niet aan de SV-kamer van Gerecht kunnen worden voorgelegd.
3.2
De slotsom is dat verweerder op het verzoek geen beschikking kon nemen, en dat het geschil tussen partijen over de toelating van eisers op het BESt-leertraject alleen aan de burgerlijke rechter kan worden voorgelegd.
4. Nu verweerder ter zake geen beschikking kan nemen, kan evenmin worden aangenomen dat hij ten onrechte heeft geweigerd die (tijdig) te nemen. Uit het voorgaande volgt dat het Gerecht onbevoegd is het beroep inhoudelijk af te doen.
5. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.

Beslissing

Het Gerecht
verklaartzich
onbevoegd.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan, rechter in het Gerecht, en uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2019 in aanwezigheid van mr. O.H.M. Leito, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de War BES.