ECLI:NL:OGEABES:2019:21

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 mei 2019
Publicatiedatum
3 juni 2019
Zaaknummer
War BES BON201800482
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van onderstand in verband met studiefinanciering en erkenning van beroepsopleiding

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 13 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en verweerder. Eiser had een onderstandsuitkering ontvangen, maar deze was per 7 september 2016 ingetrokken door verweerder, die tevens een terugvordering van USD 9.547,78 had ingesteld. Eiser stelde dat de intrekking onterecht was, omdat hij studiefinanciering ontving voor een opleiding die niet erkend was als beroepsopleiding. Het Gerecht oordeelde dat de intrekking van de onderstand en de terugvordering berustten op een onjuiste toepassing van artikel 9 van het Besluit onderstand BES. Het Gerecht concludeerde dat eiser ten onrechte was tegengeworpen dat hij geen aanspraak had op onderstand, omdat hij een beroep kon doen op een voorliggende voorziening. De intrekking en terugvordering werden herroepen, en het bestreden besluit werd vernietigd. Eiser werd in het gelijk gesteld, en verweerder werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiser],

wonend op Bonaire,
eiser,
gemachtigde: mr. M. Bijkerk, advocaat,
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

verweerder,
gemachtigde: M. Tielman, werkzaam bij het betrokken ministerie.

Procesverloop

Bij beschikking van 28 maart 2018 heeft verweerder de algemene onderstandsuitkering van eiser per 7 september 2016 beëindigd (lees: ingetrokken; de intrekking) en van eiser teruggevorderd een bedrag van USD 9.547,78 als ten onrechte aan hem over de periode van 7 september 2017 tot 23 februari 2018 uitbetaalde algemene onderstand (de terugvordering), waarbij hem uitstel van terugbetaling is verleend zolang hij studiefinanciering ontvangt.
Bij beschikking van 24 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van het Gerecht van 20 maart 2018. Eiser is ter zitting verschenen, vergezeld door zijn [de moeder] en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door haar collega mr. J. van de Graaff.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 4 van het Besluit onderstand BES (het Bo) is een ‘voorliggende voorziening’ elke voorziening buiten dit besluit waarop de alleenstaande aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.
Op grond van artikel 9 bestaat geen recht op onderstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op onderstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet-noodzakelijk worden aangemerkt.
Op grond van artikel 11, eerste lid, doet de belanghebbende aan verweerder op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op onderstand.
Op grond van artikel 33, eerste lid, aanhef en onder a, kan verweerder kosten van onderstand terugvorderen voor zover de onderstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
1.1
Op grond van artikel 1.1, eerste lid, aanhef, van de Wet studiefinanciering BES (Wsf BES), zoals die gold ten tijde hier van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder ‘beroepsopleiding’: erkende beroepsopleidingen op grond van artikel 1.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES (Web BES).
Op grond van artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder a, kan voor studiefinanciering BES in aanmerking komen degene die is ingeschreven als deelnemer aan een instelling die een beroepsopleiding verzorgt.
1.3
Op grond van artikel 1.4.1, eerste lid, van de Web BES, zoals die gold ten tijde hier van belang, kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Minister) op aanvraag van het bevoegd gezag een beroepsopleiding erkennen, indien de kwalificatie waarop de beroepsopleiding is gebaseerd, is opgenomen in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 7.2.4, eerste lid.
Op grond van artikel 7.2.4, eerste lid, wordt bij ministeriële regeling vastgesteld voor welke kwalificaties uit de kwalificatiedossiers beroepsopleidingen verzorgd kunnen worden.
1.4
De Minister heeft op grond van artikel 7.2.4, eerste lid, van de Web BES vastgesteld de Regeling vaststelling kwalificaties en opleidingsdomeinen BES, met bijlage (de Regeling).
2. Eiser, geboren op 29 juli 1994, ontving sinds 2 december 2014 een onderstandsuitkering. Ten tijde hier van belang was hij in verband met een psychische beperking vrijgesteld van de verplichting tot arbeidsinschakeling op grond van artikel 5 van het Bo.
Per 7 september 2016 is eiser begonnen met de mbo-opleiding aan de Scholengemeenschap Bonaire “Allround medewerker AV-productie, niveau 3” (de opleiding), die hij de studiejaren 2016/2017 en 2017/2018 heeft gevolgd en voltooid.
Aan de bij het bestreden besluit gehandhaafde intrekking heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser op geen aanspraak kon maken op onderstand gedurende de tijd dat hij de opleiding volgde, omdat hij daarvoor op grond van de Wsf BES studiefinanciering kon krijgen. Dat betreft een voorliggende voorziening, zodat artikel 9 van het Bo aan het recht op onderstand in de weg stond. Aan de bij het bestreden besluit eveneens gehandhaafde terugvordering heeft verweerder vervolgens ten grondslag gelegd dat eiser zijn inlichtingenverplichting op grond van artikel 11, eerste lid, van het Bo heeft geschonden door niet te melden dat hij deelnam aan de opleiding, zodat hij in overeenstemming met de Beleidsregels toepassing Bo, waarin staat dat in elk geval wordt teruggevorderd indien de verleende onderstand evident gebaseerd is op onjuiste informatie of als anderszins sprake is van verwijtbaarheid, gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot terugvordering.
3. Verweerder heeft de intrekking niet beperkt tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de onderstandsuitkering is ingetrokken tot en met de datum van de intrekkingsbeschikking. Dat betekent dat hier ter beoordeling voorligt de periode van 7 september 2016 tot en met 28 maart 2018.
4. Het betoog van eiser dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat het volgen van de opleiding hem aanspraak gaf op studiefinanciering, wat als een passende en toereikende voorziening is aan te merken die aan de aanspraak op onderstand in de weg stond, slaagt.
Eiser heeft terecht naar voren heeft gebracht dat de opleiding niet is opgenomen, en ook ten tijde hier van belang niet was opgenomen, in de Regeling. De opleiding kan dan ook op grond van de onder 1.1 t/m 1.4 vermelde regelgeving in onderlinge samenhang gelezen, niet als een erkende opleiding worden aangemerkt voor het volgen waarvan aanspraak bestond op studiefinanciering. De Wsf BES was derhalve hier geen voorliggende voorziening die aan de aanspraak van eiser op onderstand in de weg stond.
De e-mail van 4 mei 2018 van de Kwaliteit coördinator bij RCN Studiefinanciering, J. Coffie, die verweerder heeft overgelegd om aan te tonen dat eiser voor de opleiding wél aanspraak kon maken op studiefinanciering, leidt het Gerecht niet tot een ander oordeel. Die e-mail luidt: “Alleen niveau 4 komt in aanmerking voor studiefinanciering. De twee andere niveaus komen sinds 1 augustus 2018 niet meer in aanmerking voor SF. We houden wel rekening met de studenten die voor die datum zijn begonnen. Die krijgen de kans om hun studie af te ronden dus blijven studiefinanciering ontvangen.” In deze e-mail wordt geen formele grondslag vermeld voor de aanspraak op studiefinanciering voor de opleiding en die biedt dan ook geen aanknopingspunt om de opleiding, in weerwil van wat hiervoor is overwogen, als een erkende opleiding waarvoor aanspraak op studiefinanciering bestond aan te merken. Voor zover uit de e-mail zou kunnen worden afgeleid dat er buitenwettelijk beleid was om voor de opleiding in de periode hier van belang studiefinanciering te verstrekken, kan die buitenwettelijke praktijk eiser niet worden tegengeworpen bij de beantwoording van de vraag of er een voorliggende voorziening was waar hij een beroep op had moeten doen.
5. Uit het voorgaande volgt dat verweerder eiser ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij geen aanspraak had op onderstand over de periode dat hij de opleiding volgde, omdat hij een beroep kon doen op een voorliggende voorziening. De intrekking berust aldus op een onjuiste toepassing van artikel 9 van het Bo, zodat moet worden geoordeeld dat verweerder daar ten onrechte toe heeft besloten. Dat brengt tevens mee dat voor de terugvordering rechtens geen grond bestond.
6. De slotsom is dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd omdat het genomen is in strijd met het Bo. Ter finale afdoening van dit geding zal het Gerecht zelf in de zaak voorzien door zowel de intrekking als de terugvordering te herroepen en te bepalen dat die beslissing in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
7. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, bestaat er aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten opgekomen aan de zijde van eiser in verband met het instellen van bezwaar en beroep, als na te melden.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep
    gegrond;
  • vernietigthet bestreden besluit;
  • herroeptde intrekking en de terugvordering;
  • bepaaltdat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeeltverweerder tot betaling aan eiser van de bij hem in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van USD 1.564,- (zegge: duizendvijfhonderdtweeëntachtig dollars), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan, rechter in het Gerecht, en uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2019 in aanwezigheid van mr. O.H.M. Leito, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de War BES.