1.4De Minister heeft op grond van artikel 7.2.4, eerste lid, van de Web BES vastgesteld de Regeling vaststelling kwalificaties en opleidingsdomeinen BES, met bijlage (de Regeling).
2. Eiser, geboren op 29 juli 1994, ontving sinds 2 december 2014 een onderstandsuitkering. Ten tijde hier van belang was hij in verband met een psychische beperking vrijgesteld van de verplichting tot arbeidsinschakeling op grond van artikel 5 van het Bo.
Per 7 september 2016 is eiser begonnen met de mbo-opleiding aan de Scholengemeenschap Bonaire “Allround medewerker AV-productie, niveau 3” (de opleiding), die hij de studiejaren 2016/2017 en 2017/2018 heeft gevolgd en voltooid.
Aan de bij het bestreden besluit gehandhaafde intrekking heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser op geen aanspraak kon maken op onderstand gedurende de tijd dat hij de opleiding volgde, omdat hij daarvoor op grond van de Wsf BES studiefinanciering kon krijgen. Dat betreft een voorliggende voorziening, zodat artikel 9 van het Bo aan het recht op onderstand in de weg stond. Aan de bij het bestreden besluit eveneens gehandhaafde terugvordering heeft verweerder vervolgens ten grondslag gelegd dat eiser zijn inlichtingenverplichting op grond van artikel 11, eerste lid, van het Bo heeft geschonden door niet te melden dat hij deelnam aan de opleiding, zodat hij in overeenstemming met de Beleidsregels toepassing Bo, waarin staat dat in elk geval wordt teruggevorderd indien de verleende onderstand evident gebaseerd is op onjuiste informatie of als anderszins sprake is van verwijtbaarheid, gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot terugvordering.
3. Verweerder heeft de intrekking niet beperkt tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de onderstandsuitkering is ingetrokken tot en met de datum van de intrekkingsbeschikking. Dat betekent dat hier ter beoordeling voorligt de periode van 7 september 2016 tot en met 28 maart 2018.
4. Het betoog van eiser dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat het volgen van de opleiding hem aanspraak gaf op studiefinanciering, wat als een passende en toereikende voorziening is aan te merken die aan de aanspraak op onderstand in de weg stond, slaagt.
Eiser heeft terecht naar voren heeft gebracht dat de opleiding niet is opgenomen, en ook ten tijde hier van belang niet was opgenomen, in de Regeling. De opleiding kan dan ook op grond van de onder 1.1 t/m 1.4 vermelde regelgeving in onderlinge samenhang gelezen, niet als een erkende opleiding worden aangemerkt voor het volgen waarvan aanspraak bestond op studiefinanciering. De Wsf BES was derhalve hier geen voorliggende voorziening die aan de aanspraak van eiser op onderstand in de weg stond.
De e-mail van 4 mei 2018 van de Kwaliteit coördinator bij RCN Studiefinanciering, J. Coffie, die verweerder heeft overgelegd om aan te tonen dat eiser voor de opleiding wél aanspraak kon maken op studiefinanciering, leidt het Gerecht niet tot een ander oordeel. Die e-mail luidt: “Alleen niveau 4 komt in aanmerking voor studiefinanciering. De twee andere niveaus komen sinds 1 augustus 2018 niet meer in aanmerking voor SF. We houden wel rekening met de studenten die voor die datum zijn begonnen. Die krijgen de kans om hun studie af te ronden dus blijven studiefinanciering ontvangen.” In deze e-mail wordt geen formele grondslag vermeld voor de aanspraak op studiefinanciering voor de opleiding en die biedt dan ook geen aanknopingspunt om de opleiding, in weerwil van wat hiervoor is overwogen, als een erkende opleiding waarvoor aanspraak op studiefinanciering bestond aan te merken. Voor zover uit de e-mail zou kunnen worden afgeleid dat er buitenwettelijk beleid was om voor de opleiding in de periode hier van belang studiefinanciering te verstrekken, kan die buitenwettelijke praktijk eiser niet worden tegengeworpen bij de beantwoording van de vraag of er een voorliggende voorziening was waar hij een beroep op had moeten doen.
5. Uit het voorgaande volgt dat verweerder eiser ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij geen aanspraak had op onderstand over de periode dat hij de opleiding volgde, omdat hij een beroep kon doen op een voorliggende voorziening. De intrekking berust aldus op een onjuiste toepassing van artikel 9 van het Bo, zodat moet worden geoordeeld dat verweerder daar ten onrechte toe heeft besloten. Dat brengt tevens mee dat voor de terugvordering rechtens geen grond bestond.
6. De slotsom is dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd omdat het genomen is in strijd met het Bo. Ter finale afdoening van dit geding zal het Gerecht zelf in de zaak voorzien door zowel de intrekking als de terugvordering te herroepen en te bepalen dat die beslissing in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
7. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, bestaat er aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten opgekomen aan de zijde van eiser in verband met het instellen van bezwaar en beroep, als na te melden.