ECLI:NL:OGEABES:2018:55

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
300.00021/18 en 200.00016/18
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling tijdens een vechtpartij op Sint Eustatius

Op 28 juni 2018 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1990 en thans gedetineerd in de JICN. De zaak betreft een poging tot zware mishandeling die plaatsvond op 13 maart 2018 tijdens een begrafenisstoet op Sint Eustatius. De verdachte werd beschuldigd van het steken van het slachtoffer, [slachtoffer 1], met een mes. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet de intentie had om het slachtoffer te doden en dat hij handelde uit zelfverdediging.

Tijdens de zitting op 7 juni 2018 werd het bewijs besproken, waaronder getuigenverklaringen en het in beslag genomen mes. Het Gerecht oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel. De verdachte werd vrijgesproken van de tweede aanklacht van mishandeling van [slachtoffer 2] op Saba, omdat het bewijs daarvoor tekortschiet.

Het Gerecht legde de verdachte een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en bepaalde dat de tijd die in voorlopige hechtenis was doorgebracht, in mindering zou worden gebracht op de opgelegde straf. De uitspraak werd gedaan door mr. G. Edelenbos, bijgestaan door R.A. Caupain, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer: 300.00021/18 en 200.00016/18
Uitspraak: 28 juni 2018 Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 op [geboorteplaats],
wonende op [woonplaats], [adres 1],
thans gedetineerd in de JICN.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2018. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.K.A. Hart, advocaat in Sint Maarten.
De officier van justitie, mr. M.A. Boheur, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden, waarvan 4 (vier) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en subsidiair dat de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Voorts heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
Zaak: 300.00021/18
Feit 1
dat hij op of omstreeks 13 maart 2018, althans in of omstreeks de maand maart 2018 op het eiland Sint Eustatius, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk, [slachtoffer 1] met een mes althans een scherp voorwerp in de rug (ter hoogte van zijn (linker)schouderblad) heeft gestoken en/of gestompt zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(artikel 300 jo 47 van het Wetboek van Strafrecht BES)
indien voorgaande feit niet tot een veroordeling mocht leiden, subsidiair
dat hij op of omstreeks 13 maart 2018, althans in of omstreeks de maand maart 2018, op het eiland Sint Eustatius, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk die [slachtoffer 1] met een mes althans een scherp voorwerp in de rug (ter hoogte van zijn (linker)schouderblad) heeft gestoken en/of gestompt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 315 jo 47 van het Wetboek van Strafrecht BES)
Indien voorgaande feit niet tot een veroordeling mocht leiden, meer subsidiair
dat hij op of omstreeks 13 maart 2018, in elk geval in of omstreeks de maand maart 2018, op het eiland Sint Eustatius, opzettelijk gewelddadig, al dan niet met gebruikmaking van een wapen, als bedoeld bij het tweede lid van artikel 1 van de Wapenwet BES, [slachtoffer 1] heeft mishandeld, door toen en aldaar opzettelijk gewelddadig die [slachtoffer 1], met een mes althans een scherp voorwerp in de rug (ter hoogte van zijn (linker)schouderblad) te steken en/of te stompen waardoor voornoemde [slachtoffer 1] pijn heeft ondervonden en/of letsel heeft bekomen;
(artikel 314a jo 313 van het Wetboek van Strafrecht BES)
Zaak: 200.00016/18
Feit 2
dat hij op of omstreeks 28 oktober 2017, althans in of omstreeks de maand oktober 2017, op het eiland Saba, opzettelijk mishandelend een persoon genaamd [slachtoffer 2], (meermalen, althans eenmaal) (met kracht) (tegen de ribben althans het lichaam) heeft geslagen en/of gestompt en/of geduwd, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] pijn heeft ondervonden en/of letsel heeft bekomen.
(artikel 313 van het Wetboek van Strafrecht BES)
Voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak
Zaak: 300.00021/18
Feit 1 primair
Het Gerecht heeft met de officier van justitie en de raadsman uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte (voorwaardelijke) opzet heeft gehad op de dood van
[slachtoffer 1]. De verdachte zal daarom partieel van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Zaak: 200.00016/18
Feit 2
Het Gerecht is van oordeel dat het bewijs tekortschiet om te kunnen vaststellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde. Het Gerecht overweegt daartoe als volgt.
Volgens aangever, [slachtoffer 2], die op 28 oktober 2017 als beveiliger bij een bar op Saba werkte, heeft de verdachte hem “bij zijn ribben geslagen”, nadat hij hem de toegang tot de bar had ontzegd. Aangever heeft verklaard dat op het moment dat hij met zijn rug naar [getuige 1] stond en met zijn gezicht in de richting van de verdachte, hij zich naar [getuige 1] toe omdraaide en een harde klap in zijn gezicht voelde. Door de klap is hij op zijn rug op een tafel gevallen. Daarna zag hij dat de verdachte met zijn arm een zwaaiende beweging maakte en hem op zijn rechterribben sloeg. Die laatste bewering vindt naar het oordeel van het Gerecht geen bevestiging in de afgelegde getuigenverklaringen. [getuige 2] heeft verklaard dat ze zag hoe de verdachte op aangever afging en dat hij “op de tafel eindigde”. [getuige 3] heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte aangever een duw gaf. [getuige 1] heeft aangegeven dat hij aangever drie keer met zijn vuist heeft geslagen en niet heeft gezien wat er tussen de verdachte en aangever is gebeurd. De verdachte heeft zowel ter terechtzitting als tijdens het politieverhoor ontkend dat hij [slachtoffer 2] heeft aangeraakt. Het Gerecht constateert dat geen van de getuigen heeft gezien dat de verdachte aangever heeft geslagen bij zijn ribben. Verder passen het door getuigen gestelde duwen dan wel op een tafel terechtkomen nadat de verdachte op aangever zou zijn afgegaan, niet in de versie van het gebeuren zoals door aangever verklaard. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de ten laste gelegde mishandeling.
Bewezenverklaring
Zaak: 300.00021/18
Feit 1 subsidiair
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
dat hij op
of omstreeks13 maart 2018,
althans in of omstreeks de maand maart 2018, op het eiland Sint Eustatius, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk die [slachtoffer 1] met een mes
althans een scherp voorwerpin de rug
(ter hoogte van zijn
(linker
)schouderblad
)heeft gestoken
en/of gestomptterwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt de overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
1.Op 13 maart 2018 omstreeks 17.00 uur, kwam bij verbalisant [verbalisant 1] een melding van collega [politieagent 1] binnen, dat er een dreigende vechtpartij was op de van [adres 2] ter hoogte van de [naam school]. Hij heeft het volgende gerelateerd:
“Ik, verbalisant, dirigeerde mij samen met collega [politieagent 2] naar de van [adres 2]. Aldaar zagen wij een grote groep mensen en dat iedereen in paniek was geraakt. Ik ging op zoek naar collega’s [politieagent 1] en [hoofdagent] die daar ter plaatse waren. Ik werd benaderd door collega [politieagent 3]. Zij gaf aan dat zij zag dat de man genaamd [verdachte] en de man genaamd [slachtoffer 1] aan het vechten waren en dat ze van omstanders heeft gehoord dat [verdachte] [slachtoffer 1] met een mes in zijn rug heeft gestoken.” [2]
2.Op 13 maart 2018 omstreeks 17.00 uur, werd verbalisant [verbalisant 2] door medewerkers van het Gezaghebbers kantoor gedirigeerd naar de begraafplaats waar een vechtpartij gaande was. Hij heeft het volgende gerelateerd:
“Ter plaatse werd ik door hoofdagent [hoofdagent] ingelicht dat de patrouille de man, die later bleek genaamd te zijn: [verdachte], geboren op [geboortedatum], wonende [adres 1], werd aangehouden omdat hij een andere man met een mes heeft gestoken. Het slachtoffer werd reeds naar de polikliniek afgevoerd.
Ik, verbalisant, ging ter plaatse een onderzoek instellen naar de toedracht van de steekpartij. Terwijl ik bezig was met het zoeken naar het mes, werd ik onder meer door een man benaderd. Ik liep met hem mee naar een jeep. Op de achterbank van de jeep zat een vrouw die gaf op genaamd te zijn: [getuige 4], geboren op [geboortedatum getuige] op Saba en wonende aan de [adres getuige]. Ze verklaarde dat ze bevriend was met [verdachte]. Ze zag dat men aan het vechten was en op een gegeven moment kwam ze [verdachte] tegen. Ze zag dat [verdachte] een mes met een zilverkleurige lemmet in zijn hand had. Ze vroeg [verdachte] naar het mes en hij heeft het mes aan haar overhandigd. Ze heeft het mes in haar tasje gestopt en ze wilde mij het mes geven.
Ik, verbalisant, heb vervolgens het mes uit haar tas gehaald. Het betrof een opvouwbare ‘switch blade’ mes. Het lemmet van het mes was dichtgevouwen. In het belang van het onderzoek heb ik bedoeld mes in beslag genomen. Ik heb later bij de politiewacht het mes fotografisch vastgelegd en gemeten. Ik heb een foto-opname gemaakt van het dichtgevouwen mes en een foto-opname van het opengevouwen mes. Beide foto-opnames heb ik als bijlage bij het proces-verbaal toegevoegd. Het mes werd vervolgens veiliggesteld ten behoeve van het onderzoek.” [3]
3.Op 13 maart 2018 omstreeks 18.00 uur, werd de inbeslagname van het mes door verbalisant [verbalisant 2] verricht. Hij heeft het volgende omschreven:
“Het betrof een ‘switch blade’ mes, voorzien van een zwarte en zilverkleurige metalen handvat met een afmeting van twaalf centimeter lang. Het mes was voorzien van een zilverkleurig lemmet met een lengte van ongeveer negen en een half centimeter. Ik zag dat het lemmet van het mes besmeurd was met een op bloed gelijkende rode substantie gemengd met een vettige stof.” [4]
4.slachtoffer 1] deed op 13 maart 2018 aangifte van poging tot doodslag c.q. mishandeling met een wapen. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“Vandaag, 13 maart 2018, ben ik naar de begrafenis van [naam dode] gegaan. Terwijl de begrafenisstoet in de richting van de begraafplaats aankwam, stond ik bij de muur van de school. Op een gegeven moment zag ik dat [verdachte] deel uitmaakte van de begrafenisstoet. Ik zag dat [verdachte] mij ook gezien heeft. Ik vreesde dat [verdachte] iets in zijn hand had. Ik ging op hem af en begon met hem te vechten. Volgens mij heb ik hem drie vuistslagen toegediend. Ik zag dat hij iets uit zijn broekzak haalde. Ik probeerde weg te rennen, maar ik struikelde. Ik denk dat [verdachte] mij dan heeft gestoken. Ik werd met een particuliere auto naar het ziekenhuis gebracht. Toen ik gestoken werd voelde ik geen pijn, maar nu voel ik veel pijn waar ik gestoken ben.” [5]

5.[getuige 4] heeft op 13 maart 2018 de volgende verklaring afgelegd:

“Ik ben naar Sint Eustatius gekomen voor de begrafenis van [naam dode]. De begrafenisstoet liep in de westelijke richting naar de kerkhof. Ik liep aan de linkerkant van de stoet. Op een gegeven moment ontstond er een vechtpartij aan de rechterkant van de stoet. Ik zag dat er een commotie ontstond. Ik gang aan de kant van de weg staan. Op een gegeven moment zag ik dat een vrouw met [verdachte] aan het praten was en aan hem vertelde om rustig te blijven. [verdachte] werd van de rechterkant van de weg naar de kant waar wij ons bevonden gebracht. Ik hoorde mensen aan [verdachte] zeggen om het mes in te leveren. Ik ging met [verdachte] praten en probeerde hem te overtuigen om mij het mes te geven. Ik heb [verdachte] overtuigd om mij het mes te geven. Ik heb het mes direct in mijn tasje gelegd.
Ik hoorde dat iemand gestoken was. Ik dacht dat ik direct naar de politiewacht moest gaan omdat ik een mes bij me had waarmee mogelijk iemand neergestoken werd. Ik begon in de richting van de politiewacht te lopen en de persoon met wie ik was heeft tegen [verbalisant 2] gezegd dat ik hem moest spreken. Ik heb tegen [verbalisant 2] gezegd dat ik een mes in mijn tasje had. Ik heb buiten op de parkeerplaats van de politiewacht het mes aan [verbalisant 2] gegeven.” [6]

6.[getuige 5] heeft op 14 maart 2018 de volgende verklaring afgelegd:

“I was sitting in the car with my daughter and we were parked on the side of the road waiting for the funeral procession to pass. During the time that the softball team passed us, I saw [getuige 7] dragging a guy by his throat and they both passed us. When they passed us, I saw that the guy had a knife in his left hand. The knife was a switchblade knife. The blade of the knife was silver.” [7]

7.[getuige 7] heeft op 14 maart 2018 de volgende verklaring afgelegd:

“Yesterday I was at the funeral for the late [naam dode]. I saw ‘[bijnaam slachtoffer 1]’ turn around and hit [verdachte] with one punch. I don’t know where [verdachte] got hit, but I know I saw ‘[bijnaam slachtoffer 1]’ swung his hand. When [verdachte] got the first punch from ‘[bijnaam slachtoffer 1]’, I saw [verdachte] pull a black and silver switch blade knife from out of his right front pants pocket. [verdachte] had the knife in his right hand. I saw when [verdachte] flipped the knife open in the air and that’s when I saw the silver blade.” [8]

8.[getuige 7] heeft op 14 maart 2018 de volgende verklaring afgelegd:

“Ik zag dat er een vechtpartij was begonnen. Ik herkende de vechtersbazen. Ik zag dat beiden op de grond vielen en doorgingen met vechten. Op een gegeven moment zag ik dat [verdachte] een mes in zijn linkerhand vasthield. Ik zag dat het zwart van kleur was. Ik zag ook dat het witte hemd van [slachtoffer 1] aan de achterkant voor een groot gedeelte rood van kleur werd. Op dat moment dacht ik dat [verdachte] [slachtoffer 1] met het mes in zijn rug had gestoken. Toen ik dit zag heb ik [verdachte] van achter vastgehouden. Ik bedoelde dat ik [verdachte] bij een ‘head lock’ hield. Toen ik [verdachte] vasthield liep ik met hem richting de muur van de begrafenisplaats. Ik keek om en zag dat [slachtoffer 1] probeerde op te staan maar hij bleef struikelen en op de grond vallen. Ik zag dat mensen [slachtoffer 1] te hulp schoten. Het lukte [verdachte] om uit mijn klem te komen en ik greep hem toen bij de keel vast. Ik zag toen [politieagent 3] bij ons komen en zij probeerde [verdachte] onder controle te krijgen.” [9]

9.[getuige 8] heeft op 15 maart 2018 de volgende verklaring afgelegd:

“Ik zag dat de jongen van Saba zijn rechterhand in zijn broekzak had gestopt. Ik zag dat hij een nikkelkleurig voorwerp in zijn handen had, metaal of glas. Ik zag dat hij een beweging deed met zijn rechterhand in de richting van Backshot. De beweging leek alsof hij hem wilde slaan. Op het moment van de beweging bevond Backshot zich met zijn rug naar de jongen van Saba.” [10]

10.[getuige 9] heeft op 27 maart 2018 de volgende verklaring afgelegd:

“Op 13 maart 2018 was ik bij de Methodist Church voor de begrafenis van [naam dode]. Ik zag de voor mij bekende man bijgenaamd ‘[bijnaam slachtoffer 1]’ richting de voor mij bekende man [verdachte] lopen. ‘[bijnaam slachtoffer 1]’ was op dat moment alleen. Op een gegeven moment stond hij voor [verdachte] en zag ik hem met iets in zijn rechterhand richting [verdachte] zwaaien. Het voorwerp heeft [verdachte] ter hoogte van de linkerkant van zijn gezicht geraakt. Hierna namen ze een gevechtshouding en begonnen ze met elkaar te vechten. Op een gegeven moment zag ik dat de voor mij bekende man, [getuige 7] naar [verdachte] liep, hem in een greep hield en hem wegtrok. Zij gingen bij een muur staan en op dat moment liepen de politieagent [politieagent 3] en ik naar hun. [11]
11.slachtoffer 1] werd op 29 maart 2018 nader gehoord. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“Ik had een fles bier in mijn hand, maar ik weet niet meer of het van me is gevallen of dat ik het naar [verdachte] toe heb gegooid. Het letsel is aan het genezen. Alleen als ik op mijn rug slaap, heb ik een beetje pijn.” [12]
12.De behandelend arts, F.A. Baboe, heeft [slachtoffer 1] onderzocht en de volgende medische verklaring opgesteld:
“Op 13 maart 2018 is [slachtoffer 1] betrokken geweest bij een steekpartij. Het letsel betreft een steekwond bij de borstkas Li dorsaal, met een opening van vijf centimeter. De diepte is niet gesondeerd wegens gevaar voor perforatie van onderliggen pleura/long.” [13]
13.Op 15 maart 2018 heeft verbalisant [politieagent 3] in een proces-verbaal van bevindingen het volgende gerelateerd:
“Dichterbij gekomen zag ik dat de man [getuige 7], [verdachte] in een greep vasthield. Op dat moment wist ik niet waar “Backshot” was. Verder zag ik dat de man [getuige 7] met [verdachte] in de omgeving van de muur van de begraafplaats liep. Ik liep in de richting van [verdachte] en [getuige 7]. Dichterbij gekomen zag ik dat [verdachte] zijn rechterhand in zijn broekzak hield. Ik zag een stuk voorwerp, zwart van kleur in zijn hand/broekzak. Ik zag dat [getuige 7] [verdachte] aan de keel vasthield en hem probeerde te kalmeren. Ik moet verklaren dat ik “Backshot” [verdachte] heb zien slaan en dat ze met elkaar begonnen te vechten.” [14]
14.Op 14 maart 2018 omstreeks 11.00 uur, heeft verbalisant, [verbalisant 3], een gesprek gevoerd met de behandelende arts F.A. Baboe. De verbalisant heeft het volgende gerelateerd:
“De behandelde arts heeft aangegeven dat hij uit voorzorg geen onderzoek heeft gedaan naar de diepte van de steekwond. Dit is bewust gedaan in verband met het mogelijk optreden van complicaties en omdat er op dat moment geen beschikking was over een operatiekamer voor een eventuele ingreep. De steekwond was ongeveer vijf centimeter breed, theoretisch gezien kwam de steekwond tot maximaal de ribben, omdat anders er complicaties zouden zijn opgetreden. Omdat de steeklocatie tot bij de borstkastwand was, werd besloten dat het slachtoffer tot na overleg met een chirurg ontslagen zou worden uit het ziekenhuis.” [15]
15.De verdachte heeft tijdens het tweede politieverhoor het volgende verklaard:
“Over het mes kan ik verklaren, dat ik de vrouw genaamd [getuige 4] een mes, dat ik in mijn zak had, heb gegeven.” [16]
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat het bewijs tekortschiet om tot een bewezenverklaring te kunnen komen nu niemand heeft gezien dat verdachte aangever met een mes heeft gestoken.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Aan de hand van de bewijsmiddelen kan het volgend worden vastgesteld. De verdachte bevond zich op 13 maart 2018 op Sint Eustatius om een begrafenis bij te wonen. Hij liep mee in de begrafenisstoet richting het kerkhof. [slachtoffer 1] (aangever) stond langs de kant van de weg op het moment dat de begrafenisstoet voorbijkwam. Aangever zag de verdachte en ging op hem af, volgens eigen zeggen omdat hij vreesde voor wat de verdachte pakte/in zijn hand hield. Aangever sloeg de verdachte en raakte hem met een voorwerp, vermoedelijk een bierfles. Daarop begonnen aangever en de verdachte te vechten. Op een gegeven moment nam getuige [getuige 7] verdachte in een “head lock”, trok hem weg en is met hem richting een muur gelopen nadat hij had gezien dat de verdachte een mes had en nadat hij het hemd van aangever rood van kleur had zien worden. Aangever heeft een steekwond aan de linkerkant van zijn rug opgelopen en werd naar het ziekenhuis gebracht. Door meerdere getuigen is gezien dat de verdachte tijdens de confrontatie met aangever een (“silver switch blade”) mes had en dat hij daarmee zwaaide. Aan getuige [getuige 4] heeft de verdachte na de confrontatie met aangever een mes gegeven, welk mes zij aan de politie heeft overhandigd. Dit betreft een mes voorzien van zwarte en zilverkleurige metalen.
Naar het oordeel van het Gerecht kunnen de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden, in hun onderling verband en samenhang bezien, redengevend worden geacht voor het bewijs van het aan de verdachte ten laste gelegde onder 1 subsidiair. De bewijsmiddelen vinden in voldoende mate over en weer steun in elkaar en het Gerecht ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen. De verklaringen die het Gerecht voor het bewijs heeft gebezigd passen bij althans doen niet af aan hetgeen de verdachte over het begin van de confrontatie heeft verklaard, namelijk dat hij als eerste werd aangevallen. Voor het overige valt niet in te zien dat het enkele gegeven dat meerdere getuigen bekenden zijn van aangever hun verklaring onbetrouwbaar maakt. Daar komt bij dat een van de belangrijkste getuigen, [getuige 4], juist een bekende van de verdachte is. Verder houdt het Gerecht de verdachte aan zijn bij het tweede verhoor afgelegde verklaring, inhoudende dat hij “het mes aan Lucia heeft gegeven”. Het Gerecht concludeert dat hoewel het daadwerkelijk steken in de rug van aangever niet is gezien, ervan uit kan en dient te worden gegaan dat verdachte dit heeft gedaan. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat er sprake zou zijn van een tweede mes of dat anderen, voornamelijk bekenden van aangever, reden zouden hebben om aangever met een mes te steken. De verklaring van de verdachte dat hij wel een mes had maar dat dit een bruin keukenmes was waarmee hij enkel heeft gezwaaid en welk mes hij heeft weggegooid op de begraafplaats, vindt geen enkele steun in het dossier, integendeel, de verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij een mes aan [getuige 4] heeft gegeven. Uit de stukken volgt dat dit een “silver blade switch” mes is.
Het Gerecht is van oordeel dat de verdachte door op die manier te handelen: het met een mes met een lemmet van 9,5 centimeter steken van aangever in de linkerkant van de rug ter hoogte van het schouderblad, derhalve in een kwetsbaar gebied waar zenuwen, bloedvaten en longen zich bevinden, de aanmerkelijke kans heeft opgeroepen dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Door aldus te handelen heeft hij tevens deze kans bewust aanvaard. Er is derhalve sprake van voorwaardelijke opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Verweren ten aanzien van de strafbaarheid
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte, om aan de door [getuige 7] aangebrachte nekklem te kunnen ontkomen, een bruin keukenmes uit zijn zak heeft gehaald en daarmee heeft gezwaaid waarop hij werd losgelaten, welk mes hij op de begraafplaats heeft weggegooid. De verdachte heeft niet gemerkt dat hij aangever met het bruine keukenmes heeft geraakt.
Bij de beoordeling van een beroep op noodweer(exces), dient allereerst de aannemelijkheid van de versie van het gebeuren van de verdachte te worden beoordeeld. Bij aannemelijkheid van die versie wordt vervolgens de gestelde noodzakelijke verdediging aan de toepasselijke criteria getoetst.
Het Gerecht stelt vast dat de verklaringen van de verdachte niet passen in de verklaringen van meerdere getuigen, zoals [getuige 7], verbalisant [politieagent 3], [getuige 9] en [getuige 4], die na de confrontatie tussen aangever en verdachte bij de verdachte waren. Volgens die verklaringen werd de verdachte weggetrokken bij aangever (nadat bij aangever bloed/een steekwond werd geconstateerd) en werd hij naar een andere plek gebracht. Geen van de getuigen heeft verklaard dat de verdachte, terwijl hij in de nekklem zat, een bruin keukenmes heeft gepakt en ermee heeft gezwaaid waarop hij is vrijgekomen. Verder heeft geen van de getuigen gerept over het weggooien van een bruin keukenmes door verdachte. Wel kan worden vastgesteld dat verdachte aan [getuige 4] een (“silver blade switch)”mes heeft gegeven. Nu de aannemelijkheid van het door de verdachte geschetste scenario niet kan worden aangenomen, behoeft hetgeen verder in het kader van noodweer(exces) is aangevoerd geen nadere bespreking.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 315 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht BES.
Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Poging zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegd zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden, waarvan 4 (vier) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 (drie) jaren, met aftrek van voorarrest
De raadsman heeft een strafmaatverweer gevoerd.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte is met een mes op zak naar een begrafenisplechtigheid gegaan en heeft tijdens de confrontatie met aangever hem in de rug gestoken. Voor zijn letsel heeft aangever behandeling in het ziekenhuis moeten ondergaan. Het letsel had veel ernstiger kunnen zijn. De verdachte heeft met dit handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Voor zijn handelen heeft verdachte geen enkele verantwoordelijkheid genomen.
Het Gerecht houdt er rekening mee dat aangever de aanval is begonnen en de verdachte heeft geslagen en met een bierfles heeft geraakt terwijl niet vaststaat dat die aanval op dat moment noodzakelijk was. Verder houdt het Gerecht er rekening mee dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet voor soortelijke feiten is veroordeeld.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat, met name vanwege de ernst van het feit, een gevangenisstraf passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld. Een deel van de straf zal – als waarschuwing en derhalve ter voorkoming van recidive – voorwaardelijk worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 17a, 17b en 31 zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. G. Edelenbos, bijgestaan door R.A. Caupain, (zittingsgriffier), en op 28 juni 2018 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op Bonaire.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Caribisch Nederland (afdeling Basis Politiezorg Sint Eustatius) d.d. 3 april 2018, met de onderzoeksnaam “Nostalgia”.
2.Proces-verbaal d.d. 14 maart 2018.
3.Proces-verbaal d.d. 14 maart 2018.
4.Proces-verbaal kennisgeving van inbeslagname d.d. 14 maart 2018.
5.Proces-verbaal d.d. 14 maart 2018.
6.Proces-verbaal d.d. 13 maart 2018.
7.Proces-verbaal d.d. 14 maart 2018.
8.Proces-verbaal d.d. 14 maart 2018.
9.Proces-verbaal d.d. 14 maart 2018.
10.Proces-verbaal d.d. 15 maart 2018.
11.Proce-verbaal d.d. 27 maart 2018.
12.Proces-verbaal d.d. 29 maart 2018.
13.Schriftelijk bescheid, te weten een medische verklaring, d.d. 13 maart 2018.
14.Proces-verbaal d.d. 15 maart 2018.
15.Proces-verbaal d.d. 14 maart 2018.
16.Proces-verbaal tweede verhoor van de verdachte d.d. 15 maart 2018.