ECLI:NL:OGEABES:2018:54

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 oktober 2018
Publicatiedatum
30 september 2020
Zaaknummer
GAZ BON201800375, BON201800425 (Vovo), BON201800092 en BON201800239
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het bezwaar tegen strafontslag en schorsing van een politieambtenaar

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 22 oktober 2018 uitspraak gedaan over het bezwaar van [klager] tegen zijn onvoorwaardelijk strafontslag en de schorsing. [klager], een politieambtenaar, was sinds 15 augustus 1981 in dienst en had eerder te maken gehad met disciplinaire onderzoeken. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties had op 29 mei 2018 besloten om [klager] onvoorwaardelijk te ontslaan wegens zeer ernstig plichtsverzuim, waaronder ongeoorloofde afwezigheid en onprofessioneel gedrag. [klager] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarbij hij stelde dat de beslissingen onterecht waren en dat hij niet in zijn belangen was gehoord. Het Gerecht heeft de bezwaren van [klager] beoordeeld en vastgesteld dat de Minister in redelijkheid tot het ontslag heeft kunnen besluiten. Het Gerecht oordeelde dat de verwijten aan [klager] substantiëel waren en dat er sprake was van plichtsverzuim. De uitspraak concludeerde dat het bezwaar ongegrond was en dat de gevraagde voorzieningen werden afgewezen. Tevens werd het bezwaar in andere zaken niet-ontvankelijk verklaard, omdat het belang van [klager] bij de procedure was komen te vervallen door de intrekking van eerdere besluiten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Wet Ambtenarenrechtspraak 1951 BES

Uitspraak: 22 oktober 2018
Zaaknummers: BON201800375, BON201800425 (Vovo), BON201800092 en BON201800239

Uitspraak

op de bezwaarschriften van:

[klager],

wonend te Bonaire,
klager,
gemachtigde: mr. B.L. Lie Atjam,
in de geschillen met:

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

zetelend te Bonaire,
verweerder,
gemachtigde: mr. S.C. van Lint.

Bestreden besluiten

in de zaken BON201800375 en BON201800425 (Vovo)
1. Bij besluit van 29 mei 2018, met kenmerk: 2280429, heeft verweerder [klager] met ingang van 1 juni 2018 primair onvoorwaardelijk strafontslag opgelegd wegens zeer ernstig plichtsverzuim ex artikel 102 eerste lid sub i Besluit rechtspositie korps politie BES (Brkp BES), en subsidiair ontslag verleend wegens ongeschiktheid anders dan op grond van ziels- en lichaamsgebreken ex artikel 119 eerste lid sub e Brkp BES.
in de zaak BON20180092
2. Bij besluit van 22 januari 2018, zonder kenmerk, heeft verweerder besloten de bezoldiging van [klager] met ingang van 1 februari 2018 ex artikel 103 Brkp BES voor een derde deel in te houden.
in de zaak BON201800239
3. Bij besluit van 21 maart 2018, met kenmerk: 2230071, heeft verweerder de buitenfunctiestelling van [klager] die op 1 september 2017 was aangevangen beëindigd en hem per diezelfde datum geschorst voor een periode van maximaal zes maanden onder verwijzing naar artikel 109 eerste lid sub d Brkp BES en artikel 110 eerste lid Brkp BES. In datzelfde besluit is het besluit van 22 januari 2018 ingetrokken en door verweerder bepaald dat de op grond van dat besluit ingehouden bezoldiging alsnog aan [klager] zal worden uitbetaald.

Procesverloop

in de zaak BON201800375
4. Het procesverloop blijkt uit:
  • het pro forma bezwaarschrift van 26 juni 2018;
  • de aanvullende gronden van bezwaar van 13 juli 2018;
  • de aanvullende gronden van bezwaar van 23 juli 2018;
  • de contramemorie van 17 september 2018.
in de zaak BON201800425 (Vovo)
5. Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoek om een voorlopige voorziening van 26 juli 2018.
in de zaak BON20180092
6. Het procesverloop blijkt uit:
  • het bezwaarschrift van 19 februari 2018;
  • de contramemorie van 20 augustus 2018.
in de zaak BON201800239
7. Het procesverloop blijkt uit:
  • het pro forma bezwaarschrift van 24 april 2018;
  • de aanvullende gronden van bezwaar van 18 mei 2018;
  • de contramemorie van20 augustus 2018.
in alle zaken
8. De behandeling ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2018. Bij deze gelegenheid is [klager] tezamen met mr. Lie Atjam verschenen. Namens verweerder is verschenen [MM], plaatsvervangend korpschef, tezamen met mr. Van Lint.
9. De uitspraak is bepaald op heden.

De feiten

in alle zaken
10. [ [klager] is sinds 15 augustus 1981 aangesteld als politieambtenaar bij het Korps
Politie Caribisch Nederland, voorheen Korps Politie Nederlandse Antillen.
11. Bij besluit van 27 maart 2003 is aan [klager], naar aanleiding van een disciplinair
onderzoek, ongeschiktheidsontslag verleend. Dit ontslagbesluit is door de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van de Nederlandse Antillen en Aruba op 21 juni 2010 vernietigd. Na deze uitspraak is [klager] teruggekeerd in het korps.
12. Het korps heeft een reorganisatie ondergaan die op 10 oktober 2010 is afgerond.
[klager] is toen geplaatst in de functie van chef Incident Gerichte Opsporing, waarbij hij tevens bevoegd was werkzaamheden als hulpofficier van justitie te verrichten.
13. Op 11 december 2012 is een disciplinair onderzoek aangezegd, naar aanleiding
van een brief van het Openbaar Ministerie BES gericht aan de toenmalige korpsleiding waarin het vertrouwen in [klager] werd opgezegd. [klager] is met ingang van 12 december 2012 geschorst in het belang van de dienst, wegens een vermoeden van zeer ernstig plichtsverzuim. Dit onderzoek heeft ertoe geleid dat [klager] met ingang van 6 maart 2013 is overgeplaatst naar de (boven formatieve) functie van chef van de Afdeling Verkeer en Bijzondere wetten.
14. Op 5 juli 2016 is opnieuw een disciplinair onderzoek gestart, wegens het
vermoeden van plichtsverzuim in de periode 27 juni 2016 tot en met 29 juni 2016.
15. Bij besluit van 20 december 2017 is [klager] geïnformeerd over de uitkomsten van het disciplinair onderzoek dat op 5 juli 2016 was aangevangen, de afronding daarvan en de gevolgen die de uitkomsten voor hem hebben. Uit dit besluit blijkt het voornemen van verweerder om [klager] primair onvoorwaardelijk strafontslag op te leggen en subsidiair ongeschiktheidsontslag.
16. Bij besluit van 22 januari 2018 heeft verweerder besloten met ingang van 1
februari 2018 een derde deel van de bezoldiging van [klager] in te houden.
17. Bij besluit van 21 maart 2018 heeft verweerder de buitenfunctiestelling van [klager] die op 1 september 2017 was aangevangen beëindigd, en hem per diezelfde datum geschorst voor de duur van maximaal zes maanden. Voorts heeft verweerder bepaald dat het besluit van 22 januari 2018 wordt ingetrokken, en dat de op basis van dat besluit ingehouden bezoldiging alsnog aan [klager] zal worden uitbetaald.
18. Bij besluit van 29 mei 2018 is aan [klager] primair onvoorwaardelijk strafontslag
opgelegd en subsidiair ongeschiktheidsontslag. Aan het besluit heeft verweerder -kort gezegd- ten grondslag gelegd dat uit het onderzoek het volgende is gebleken: (i) veelvuldige ongeoorloofde afwezigheid in de maanden juni 2016, januari, februari en maart 2017, (ii) onheuse bejegening van burgers bij het beëindigen van een jamsessie waarvoor niet de vereiste vergunning was aangevraagd, (iii) niet bereikbaar zijn tijdens piketdiensten, (iv) niet voldoen aan nadrukkelijk verzoek van de korpschef om namens de politie deel te nemen aan het overleg “zeepkistenrace” dat heeft plaatsgevonden op 21 april 2017, (v) zonder deugdelijke reden geen gehoor geven aan uitnodiging van [MM] om te verschijnen op een gesprek tijdens diensttijd, (vi) niet professionele denigrerende houding jegens collega’s, leidinggevenden en hoofdofficier van justitie (met name in e-mailcorrespondentie) en (vii) herhaaldelijk onbevoegd duiken bij de Noordpier.
19. Het besluit van 29 mei 2018 is namens verweerder ondertekend door [J.S.], directeur Politieel Beleid en Taakuitvoering, die niet over een daartoe strekkend mandaat beschikte.
20. Bij brief van 20 september 2018 van de Directeur Generaal Politie [W.S.] is
het besluit van 29 mei 2018, voor zover nodig, bekrachtigd.

Partijstandpunten

in de zaak BON201800375
21. [ [klager] verzoekt zijn bezwaar gegrond te verklaren, het bestreden besluit wegens
schending van het rechtszekerheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het verbod van willekeur te vernietigen, verweerder te bevelen [klager] toe te laten tot zijn werkplek en aan [klager] zijn salaris op de gebruikelijke wijze te voldoen, met veroordeling van verweerder in de kosten van dit geding.
22. [ [klager] heeft zijn bezwaar als volgt onderbouwd. [klager] betwist de uitkomsten van het disciplinair onderzoek dat heeft geleid tot het bestreden besluit niet. Echter, verweerder heeft de voorvallen uit hun verband getrokken. [klager] kan zich niet aan de indruk onttrekken dat er sprake is van een heksenjacht, waarbij alle betrokken partijen erop uit zijn om [klager] dwars te zitten en te bewerkstelligen dat hij zijn dienstverband verliest. Hij is echter afhankelijk van de inkomsten uit zijn dienstverband, om in zijn eigen levensonderhoud en dat van zijn gehandicapte dochter te kunnen voorzien. Gedurende het disciplinaire onderzoek in 2012 is [klager] diep in de schulden geraakt doordat hij geen loon doorbetaald heeft gekregen. Een soortgelijke situatie dreigt nu weer te ontstaan, terwijl de verwijten die [klager] gemaakt kunnen worden niet zo ernstig zijn als verweerder stelt. [klager] meent dat er onvoldoende gronden bestaan om het strafontslag c.q. ongeschiktheidsontslag in stand te laten. Hij is bereid terug te keren op de werkplek en zijn werkzaamheden te hervatten.
22. [ Verweerder heeft het volgende tot verweer gevoerd. De uitkomsten van het disciplinaire onderzoek leiden verweerder tot de conclusie dat [klager] zich schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstig plichtsverzuim. Van een politieman mag worden verwacht dat hij met betrekking tot zijn werkzaamheden zijn verantwoordelijkheid neemt, dat hij aanwezig is wanneer hij aanwezig dient te zijn, dat hij bereikbaar is wanneer dat van hem wordt verlangd, dat hij afspraken nakomt, dat hij zich tegenover burgers en collega’s gedraagt zoals een goed politieman betaamt en dat hij zich gedraagt in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. Uit het onderzoek is gebleken dat hij zich niet aldus heeft gedragen.
in de zaak BON201800425 (Vovo)
24. [ [klager] verzoekt de uitvoering van het bestreden besluit te schorsen totdat in de
hoofdzaak, met nummer BON201800375, onherroepelijk zal zijn beslist, en te bepalen dat verweerder [klager] onmiddellijk na het wijzen van deze uitspraak zijn gebruikelijke loon onder de gebruikelijke voorwaarden dient uit te betalen vanaf de datum van het strafontslag, met veroordeling van verweerder in de kosten van dit geding.
25. Op de standpunten van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader worden
ingegaan.
in de zaak BON20180092
26. [ [klager] verzoekt zijn bezwaar tegen het bestreden besluit tot beëindiging van zijn buitenfunctiestelling en oplegging van een schorsing gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen, met veroordeling van verweerder in de kosten van dit geding.
27. Op de standpunten van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader worden
ingegaan.
in de zaak BON201800239
28. [ [klager] verzoekt zijn bezwaar gegrond te verklaren, het bestreden besluit te
vernietigen en verweerder te bevelen [klager] toe te laten tot zijn werkplek zodat hij zijn werkzaamheden kan hervatten, met veroordeling van verweerder in de kosten van dit geding.
29. Op de standpunten van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader worden
ingegaan.

Beoordeling van de bezwaren

in de zaak BON201800375
30. [ [klager] kan in zijn bezwaar worden ontvangen, nu dit is ingediend binnen dertig
dagen nadat het bestreden besluit is genomen (artikel 41 Wet ambtenarenrechtspraak 1951 BES).
31. [ [klager] heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit door een
daartoe onbevoegde persoon is getekend. Verweerder heeft erkend dat de mandatering van de directeur Politieel Beleid en Taakuitvoering niet in het mandaatbesluit was doorgevoerd. Thans is dat wel het geval. In ieder geval is de Directeur Generaal Politie bevoegd een ontslagbesluit namens verweerder te nemen. Bij brief van 20 september heeft de Directeur Generaal Politie het ontslagbesluit van 29 mei 2018, alsook andere genomen besluiten, namens verweerder bekrachtigd. Het gerecht is gelet hierop van oordeel dat het bevoegdheidsgebrek dat aan het bestreden besluit kleeft is hersteld. [klager] is hierdoor niet in zijn belangen geschaad, nu de bekrachtiging heeft plaatsgevonden voor de zitting en [klager] zich tegen het bestreden besluit heeft kunnen verweren.
32. De vraag die voorligt is of verweerder in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot
het opleggen van strafontslag c.q. ongeschiktheidsontslag.
33. Op grond van artikel 101 derde lid Brkp BES omvat plichtsverzuim zowel het
overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar van politie in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat verweerder bevoegd is tot oplegging van een disciplinaire straf aan een ambtenaar van de politie die zijn ambtelijke verplichtingen niet nakomt of zich schuldig maakt aan plichtsverzuim. Daarnaast is het de ambtenaar van de politie verboden zich tijdens de voor hem geldende werktijd zonder geldige reden te verwijderen van de plaats waar hij zijn werkzaamheden moet verrichten (artikel 76 tweede lid Brkp BES), en dient een ambtenaar van de politie die verhinderd is dienst te verrichten, daarvan onverwijld kennis te geven aan zijn hoofd van dienst (artikel 79 Brkp BES).
34. Verweerder verwijt [klager] dat hij veelvuldig ongeoorloofd afwezig is geweest.
[klager] heeft zijn afwezigheid niet betwist. Het gerecht overweegt dat uit vaste jurisprudentie volgt dat ongeoorloofde afwezigheid dient te worden aangemerkt als plichtsverzuim. Ook wordt als plichtsverzuim aangemerkt het niet opvolgen van instructies van een meerdere. Daarvan is in het geval van [klager] sprake. De verklaringen die [klager] in dit verband voor zijn handelswijze heeft gegeven overtuigen niet, zodat het gerecht van oordeel is dat [klager] zich in zoverre heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. Ook ten aanzien van de andere in het ontslagbesluit genoemde verwijten is naar het oordeel van het gerecht sprake van plichtsverzuim. Van de wijze waarop [klager] zich bij gelegenheid van de jamsessie heeft geuit jegens burgers en de wijze waarop hij zich over collega’s, leidinggevenden en officieren van justitie heeft uitgelaten kan niet worden gezegd dat dit past bij hetgeen een goed politieambtenaar betaamt. Dit geldt ook voor het feit dat [klager] herhaaldelijk heeft gedoken bij de Noordpier, hoewel dat verboden is en hij daarop is aangesproken.
35. [ [klager] stelt dat verweerder door oplegging van strafontslag het
evenredigheidsbeginsel heeft geschonden. Verweerder meent dat daarvan geen sprake is. Zoals verweerder terecht heeft aangevoerd dient, indien is komen vast te staan dat er sprake is van gedragingen die plichtsverzuim opleveren, te worden beoordeeld of verweerder met oplegging van de disciplinaire straf, in casu strafontslag, is gebleven binnen de grenzen van het evenredigheidsbeginsel. Daarvoor zijn de volgende aspecten van belang:
  • i) de aard en de ernst van de overtreding;
  • ii) de houding van de ambtenaar ten opzichte van zijn gedragingen;
  • iii) de voorbeeldfunctie van de ambtenaar, waardoor aan zijn integriteit en
onberispelijkheid hogere eisen mogen worden gesteld dan aan die van een ambtenaar zonder voorbeeldfunctie;
  • iv) de vraag of het plichtsverzuim maatschappelijke beroering heeft veroorzaakt;
  • v) de staat van dienst van de ambtenaar.
36. In het onderhavige geval gaat het om meerdere overtredingen die elk afzonderlijk plichtsverzuim opleveren, en in ieder geval in samenhang zeer ernstig zijn. Daarbij rekent het gerecht [klager] zwaar aan dat hij op geen enkele wijze heeft laten zien dat hij de ernst van zijn gedragingen in ziet. Integendeel, [klager] stelt zich op het standpunt dat verweerder de gedragingen uit hun verband trekt. Hij meent dat zijn gedragingen niet zo ernstig zijn als verweerder doet voorkomen en dat binnen de organisatie sprake is van een heksenjacht om hem te beschadigen. [klager] legt, kortom, de verantwoordelijkheid voor zijn plichtsverzuim geheel buiten zichzelf. Als politieman, zeker in een leidinggevende positie, mag van [klager] worden verwacht dat hij een voorbeeld is voor anderen en zich integer en onberispelijk gedraagt. De uit het disciplinaire onderzoek naar voren gekomen gedragingen tonen aan dat daarvan in het geheel geen sprake is. Dat is in sterke mate gebleken bij gelegenheid van de confrontatie met burgers over de jamsessie. Wat er ook zij van de vraag of die jamsessie geoorloofd was en de wijze waarop de betrokken burgers zich jegens hem hebben gedragen, vastgesteld moet worden dat de wijze waarop [klager] zich heeft geuit niet professioneel was en zeker niet heeft bijgedragen aan een de-escalatie van de situatie. Van een ervaren politieman als [klager] mag verweerder in redelijkheid wezenlijk ander gedrag verwachten. Zeer ernstig acht het gerecht ook dat [klager] meerdere keren tijdens piketdienst niet bereikbaar was omdat hij dan ging duiken; hij nam dan welbewust het risico, zoals hij ter zitting heeft verklaard, dat er in geval van nood niemand bereikbaar was. In redelijkheid heeft verweerder hier zeer zwaar aan kunnen tillen. Het gerecht tekent hierbij aan dat [klager] ter zitting pas na herhaalde vragen heeft toegegeven dat hij niet aldus had moeten handelen. Ook van belang is dat de staat van dienst van [klager] niet onberispelijk is. Er zijn meerdere disciplinaire onderzoeken geweest en hoewel een eerder strafontslag is vernietigd, blijkt uit de uitspraak die tot die vernietiging heeft geleid dat het functioneren van [klager] als gebrekkig kon worden aangemerkt. Bovendien is [klager] doorgegaan met ongeoorloofd afwezig zijn, ook nadat juist vanwege vermoedens van ongeoorloofde afwezigheid in juli 2016 een disciplinair onderzoek tegen hem was begonnen. [klager] is er door verweerder meerdere malen op gewezen dat hij zijn functioneren diende te verbeteren, zo blijkt (mede) uit de in het geding gebrachte beoordelingsformulieren. [klager] stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van disfunctioneren, met als gevolg dat hij zijn houding en gedrag niet heeft veranderd. Ten slotte is van belang dat het plichtsverzuim in ieder geval voor wat betreft het incident bij het beëindigen van de jamsessie, de bijeenkomst voor de “Zeepkistenrace” en het onbevoegd duiken bij de Noordpier ook buiten de politieorganisatie effect heeft gehad, zodat in zoverre van maatschappelijke beroering sprake is geweest.
36. Uit de stukken blijkt voorts dat verweerder bij de voorbereiding van het besluit de belangen van [klager] en de nadelige gevolgen die het bestreden besluit voor hem heeft of zal hebben heeft afgewogen. Verweerder is echter tot de conclusie gekomen dat de met het besluit te dienen doelen zwaarder wegen dan de belangen van [klager] en de nadelige gevolgen die het bestreden besluit met zich meebrengt. Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van het gerecht dat verweerder met dit besluit binnen de grenzen van de evenredigheid is gebleven en dus in redelijkheid tot deze afweging heeft kunnen komen.
36. Van schending van het motiveringsbeginsel is eveneens geen sprake. Het bestreden besluit is uitvoerig gemotiveerd, en verweerder heeft per verwijt uiteengezet waar dit op is gebaseerd en welke feiten aan de door de verweerder getrokken conclusie ten grondslag liggen.
36. [klager] stelt verder dat verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. Het gerecht overweegt dat uit de stukken blijkt dat verweerder ruimschoots de tijd heeft genomen voor de voorbereiding van het besluit, dat [klager] meerdere malen is gehoord, en in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Verweerder heeft vervolgens per verwijt op de zienswijze van [klager] gereageerd. Van enige onzorgvuldigheid in het handelen van verweerder is naar het oordeel van het gerecht dan ook niet gebleken.
36. Ook het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel faalt. De door verweerder gevolgde procedures zijn conform de wettelijke vereisten verlopen. Daarnaast is [klager] reeds op 20 december 2017 in kennis gesteld van het voornemen van verweerder, en is het ontslag niet met terugwerkende kracht verleend. Verder is er geen sprake van het terzijde schuiven van enige door verweerder opgestelde beleidsregel of werkwijze, noch van het met terugwerkende kracht wijzigen van een besluit met voor [klager] nadelige gevolgen.
41. De slotsom is dat verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Het bezwaar zal ongegrond worden verklaard.
in de zaak BON201800425 (Vovo)
42. Nu heden op de bodemzaak met nummer BON201800375 is beslist heeft [klager] bij de voorzieningen bij voorraad geen belang meer. De verzochte voorzieningen zullen worden afgewezen.
in de zaak BON20180092
42. [klager] heeft tijdig bezwaar gemaakt, namelijk binnen dertig dagen nadat het
bestreden besluit is genomen (artikel 41 Wet ambtenarenrechtspraak 1951 BES).
44. Het gerecht overweegt als volgt. Het bestreden besluit is door verweerder bij
besluit van 21 maart 2018 ingetrokken, waardoor de daarmee gepaard gaande rechtsgevolgen ongedaan zijn gemaakt. Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt voorts dat de ingehouden bezoldigingen in de maand juni 2018 alsnog aan [klager] zijn uitbetaald. Nu het besluit door verweerder is ingetrokken is het belang van [klager] bij deze procedure komen te vervallen, waardoor het gerecht [klager] in zijn bezwaar niet-ontvankelijk zal verklaren.
in de zaak BON201800239
45. [ [klager] heeft tijdig bezwaar gemaakt, namelijk binnen dertig dagen nadat het
bestreden besluit is genomen (artikel 41 Wet ambtenarenrechtspraak 1951 BES).
46. Het gerecht oordeelt als volgt. Op 29 mei 2018 heeft [klager] een definitief
ontslagbesluit ontvangen. Hierdoor zijn de schorsing, en de toegangsontzegging, geëindigd. [klager] heeft daarom geen belang meer bij deze procedure. Het gerecht zal hem in zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaren.
in alle zaken
47. Voor een proceskostenveroordeling ziet het gerecht geen aanleiding.

Beslissing

Het gerecht:
in de zaak BON201800375
Verklaart het bezwaar ongegrond.
in de zaak BON201800425
Wijst de gevraagde voorzieningen af.
in de zaak BON20180092
Verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk.
in de zaak BON20180239
Verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 22 oktober 2018 door mr. Th. Veling, rechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen dertig dagen na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie titel IV van de Wet ambtenarenrechtspraak 1951 BES.