ECLI:NL:OGEABES:2018:49

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 oktober 2018
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
400.00135/18
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan moord en medeplegen van vuurwapenbezit in Bonaire

Op 5 oktober 2018 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan moord en medeplegen van vuurwapenbezit. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 30 mei 2018, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer 1], werd neergeschoten. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was, was aanwezig bij de voorbereiding van de daad en heeft de medeverdachte, [medeverdachte 1], naar de woning van het slachtoffer gereden, wetende dat deze gewapend was en voornemens was om het slachtoffer te doden. Tijdens de rechtszitting op 14 september 2018 heeft de officier van justitie een gevangenisstraf van zes jaar geëist, waarvan twee jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en werkhulp. De verdachte heeft gepleit voor vrijspraak, maar het Gerecht oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplichtigheid aan de moord en het medeplegen van vuurwapenbezit. Het Gerecht heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, waarvan twee jaar voorwaardelijk, en heeft een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2]. De benadeelde partij [benadeelde partij 1] werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering wegens het ontbreken van een schadebedrag.

Uitspraak

Parketnummer: 400.00135/18

Uitspraak: 5 oktober 2018 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 2000 in [geboorteland],
wonende op [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in het huis van bewaring op Bonaire.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op
14 september 2018. De verdachte is verschenen, bijgestaan door de raadsvrouw mr. M.C.G.G. Verkade.
De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] hebben zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie, mr. M.A. Boheur, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde zal vrijspreken en hem ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, waarvan twee jaren voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, onder de bijzondere voorwaarde van algemeen reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt begeleiding en behandeling door een psycholoog en/of bij MHC en het participeren en actief meewerken aan het vinden en behouden van werk, al dan niet onder begeleiding van een jobcoach, met aftrek van voorarrest.
Haar vordering behelst voorts de volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij 1].
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Zij heeft verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2].
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
feit 1
Primair:
dat hij op of omstreeks 30 mei 2018, te Bonaire,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en -al dan niet- met voorbedachten rade, [SLACHTOFFER 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk en -al dan niet- na kalm beraad en rustig overleg, met een [wapenmodel 1] althans een vuurwapen meerdere kogels in het lichaam van die [SLACHTOFFER 1] geschoten, te weten, twee inschoten in het bovenlichaam en één doorschot in het bovenlichaam, tengevolge waarvan die [SLACHTOFFER 1] is overleden;
Subsidiair:
dat [medeverdachte 1], op of omstreeks 30 mei 2018, te Bonaire,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en -al dan niet- met voorbedachten rade,
[SLACHTOFFER 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte [medeverdachte 1] voornoemd samen met één of meer ander(en) opzettelijk en -al dan niet- na kalm beraad en rustig overleg met een [wapenmodel 1] althans een vuurwapen, meerdere kogels in het lichaam van die [SLACHTOFFER 1] geschoten, te weten, twee inschoten in het bovenlichaam en één doorschot in het bovenlichaam, ten gevolge waarvan die [SLACHTOFFER 1] is overleden,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 30 mei 2018, toen daar opzettelijk, behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft tot het plegen van voormeld misdrijf,
hierin bestaande dat hij, verdachte,
- [ medeverdachte 1] naar de woning van [SLACHTOFFER 1] voornoemd heeft gereden in een auto en
- ( vervolgens) [medeverdachte 1], nadat [SLACHTOFFER 1] is beschoten, naar zijn woning heeft gereden in een auto;
feit 2
dat hij op of omstreeks 30 mei 2018, te Bonaire,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
voorhanden heeft gehad een [wapenmodel 1] althans een vuurwapen en/of meerdere (scherpe) patronen, in elk geval een vuurwapen en/of munitie in de zin van de Vuurwapenwet BES.
Voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak van feit 1 primair
Het Gerecht is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat hetgeen onder feit 1 primair is tenlastegelegd niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, nu van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] met betrekking tot de moord niet is gebleken.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
feit 1
Primair:
dat hij op of omstreeks 30 mei 2018, te Bonaire,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en -al dan niet- met voorbedachten rade, [SLACHTOFFER 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk en -al dan niet- na kalm beraad en rustig overleg, met een [wapenmodel 1] althans een vuurwapen meerdere kogels in het lichaam van die [SLACHTOFFER 1] geschoten, te weten, twee inschoten in het bovenlichaam en één doorschot in het bovenlichaam, tengevolge waarvan die [SLACHTOFFER 1] is overleden;
Subsidiair:
dat [medeverdachte 1], op
of omstreeks30 mei 2018, te Bonaire,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en
-al dan niet-met voorbedachten rade,
[SLACHTOFFER 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte [medeverdachte 1] voornoemd
samen met één of meer ander(en)opzettelijk en
-al dan niet-na kalm beraad en rustig overleg met een [wapenmodel 1]
althans een vuurwapen, meerdere kogels in het lichaam van die [SLACHTOFFER 1] geschoten, te weten, twee inschoten in het bovenlichaam en één doorschot in het bovenlichaam, ten gevolge waarvan die [SLACHTOFFER 1] is overleden,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op
of omstreeks30 mei 2018, toen daar opzettelijk
,behulpzaam is geweest
en/of gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft tot het plegen van voormeld misdrijf,
hierin bestaande dat hij, verdachte,
- [ medeverdachte 1] naar de woning van [SLACHTOFFER 1] voornoemd heeft gereden in een auto en
-
(vervolgens
)[medeverdachte 1], nadat [SLACHTOFFER 1] is beschoten, naar zijn woning heeft gereden in een auto;
feit 2
dat hij op
of omstreeks30 mei 2018, te Bonaire,
tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,
voorhanden heeft gehad een [wapenmodel 1]
althans een vuurwapenen
/ofmeerdere (scherpe) patronen, in elk geval een vuurwapen en
/ofmunitie in de zin van de Vuurwapenwet BES.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen op Bonaire.
1. Een proces-verbaal van bevindingen, p.183-185, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 31 mei 2018 gesloten en getekend door de verbalisanten [agent 1], [agent 2] en [agent 3], allen agent van politie en werkzaam bij het Korps Caribisch Nederland, voor zover inhoudende, als
verklaring van de verbalisanten:
Op 30 mei 2018 kregen wij de melding van een schietpartij dat had plaatsgevonden te [adres 1]. Ter plaatse aangekomen werden wij gedirigeerd naar een manspersoon die op zijn buik op de grond lag. Wij hoorden de woorden “[bijnaam slachtoffer 1] is geschoten”. Wij zagen verschillende bloedvlekken op zijn rug. Wij zagen een vermoedelijke schotwond op zijn schouderblad. Toen de ambulance ter plaatse was aangekomen, is het slachtoffer met spoed naar het ziekenhuis gebracht.
2. Een geschrift, te weten een verslag forensische sectie van het Analytisch Diagnostisch Centrum, afdeling Pathologie, getekend op 6 juni 2018 door Dr. L. Althaus, Forensisch Patholoog , voor zover inhoudende:
[slachtoffer 1] was een man van 40 die op 30-05-2018 voor zijn huis te [adres 1] werd neergeschoten.
Samenvattend, kunnen er 1 perforerende en 2 penetrerende schotwonden op het lichaam worden gevonden.
Tijdens het inwendig onderzoek zijn 2 geconserveerde kogels gevonden:
“Kogel 1”: in de musculus psoas in de linker onderbuik op een hoogte van 103 cm vanaf de grond en 5 cm links vanaf het midden (aan de politie gegeven).
“Kogel 2”: in de rechter heup/bil onder de huid op een hoogte van 94,5 cm vanaf de grond en 17 cm rechts vanaf het midden (aan de politie gegeven).
Conclusie(s)
1.Perforerend schot met ingangswond “A” aan de linker frontale thorax, dat de thorax tussen de 4e en 5e rib is binnengegaan, daarbij beide kwabben van de linker long heeft geperforeerd en de thorax weer tussen de 6e en de 7e rib aan de achterkant via de linker bovenrug heeft verlaten via uitgangswond “D”. Deze schotwond ging van voren naar achter, licht dalend (ongeveer 10 graden) en een beetje van links naar rechts (eveneens ongeveer 10 graden). Deze schotwond heeft geleid tot een hematopneumo thorax (Klaplong links en ongeveer 120 ml bloed in de linker pleuraholte)
2.Penetrerend schot met ingangswond “B” aan de linker laterale thorax, waarbij de linker darmslagader en darmader is verscheurd met eindpositie van “kogel 1” in de musculus psoas van de linker onderbuik, daarbij een bloeding veroorzakend van ongeveer 1800 ml bloed in de peritoneale holte. Deze schotwond ging van links naar rechts, licht dalend met een hoek van ongeveer 75 graden en een heel klein beetje van achter naar voren. Deze schotwond heeft de dood veroorzaakt.
3.Penetrerend schot met ingangswond “C” en eindpositie van “kogel 2” in de rechter heup/bil onder de huid. Deze schotwond ging van links naar rechts, licht dalend met een hoek van ongeveer 45 graden en een heel klein beetje van voren naar achteren.
Doodsoorzaak
Inwendige bloedingen vanwege schotwonden.
Manier van overlijden
Niet-natuurlijk dood. Levensdelict.
3. Een proces-verbaal van 1ste verhoor verdachte [verdachte], p.125-129, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 5 juni 2018 gesloten en getekend door de verbalisanten [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2], beiden hoofdagent van politie en werkzaam bij het Korps Caribisch Nederland, voor zover inhoudende, als
verklaring van de medeverdachte [verdachte]:
Ik zat bij de Chinees te [naam wijk 1] genaamd “[bedrijfsnaam 1]” toen [roepnaam medeverdachte 1]
(Het Gerecht begrijpt: de medeverdachte [medeverdachte 1])aan kwam lopen en mij vroeg of ik hem een gunst kon doen. We waren naar de woning van [bijnaam slachtoffer 1]
(Het Gerecht begrijpt: het slachtoffer [slachtoffer 1])gegaan. We waren bij de woning van [bijnaam slachtoffer 1] gekomen en [roepnaam medeverdachte 1] had geroepen. Tegen de persoon dat naar buiten was gekomen, zei [roepnaam medeverdachte 1] om [bijnaam slachtoffer 1] te roepen. [bijnaam slachtoffer 1] stond buiten bij de auto met [roepnaam medeverdachte 1] te praten. [roepnaam medeverdachte 1] zat in de auto. Ineens hoorde ik dat er een schot afging. Ik reed weg. Ik heb [roepnaam medeverdachte 1] thuis afgezet. Ik heb drie schoten gehoord.
4. Een proces-verbaal van 3de verhoor verdachte [verdachte], p.141-144, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 5 juni 2018 gesloten en getekend door de verbalisanten [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2], beiden hoofdagent van politie en werkzaam bij het Korps Caribisch Nederland, voor zover inhoudende, als
verklaring van de medeverdachte [verdachte]:
Op 30 mei 2018 omstreeks 07:00 uur was ik vanuit huis naar mijn werk gegaan. Ik ging [roepnaam medeverdachte 1] met de auto van [naam 1] ophalen om naar het werk te gaan. Omstreeks 15:00 uur waren we klaar met werken en ik ging te voet de auto van [naam 1] bij [bedrijfsnaam 2] ophalen. Ik had [roepnaam medeverdachte 1] bij [naam wijk 1] thuis afgezet. Na het douchen ging ik [roepnaam medeverdachte 1] weer ophalen. [roepnaam medeverdachte 1] en ik waren naar het Chinese restaurant tegenover [bedrijfsnaam 3] gegaan. Daarna zijn we verder gereden naar het Chinese restaurant te [naam wijk 2]. Daar hebben wij domino gespeeld en gedronken. Na het domino spelen en drinken zijn wij naar [naam wijk 1] gegaan. We hadden even bij de Chinees [bedrijfsnaam 1] gezeten. Ik zag dat [roepnaam medeverdachte 1] bezig was op zijn telefoon. Hierna zei hij tegen mij om samen met hem naar de woning van [bijnaam slachtoffer 1] te gaan.
5. Een proces-verbaal van 5de verhoor verdachte [verdachte], p.154-160, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 8 juni 2018 gesloten en getekend door de verbalisanten [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2], beiden hoofdagent van politie en werkzaam bij het Korps Caribisch Nederland, voor zover inhoudende, als
verklaring van de medeverdachte [verdachte]:
V: Welke houding had [bijnaam slachtoffer 1] op het moment dat hij beschoten werd door [medeverdachte 1]?
A: [bijnaam slachtoffer 1] stond met zijn linkerhand op het dak van mijn auto te leunen en zijn rechterhand was achter zijn rug.
6. Een proces-verbaal van 6de verhoor verdachte [verdachte], p.162-166, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 11 juni 2018 gesloten en getekend door de verbalisanten [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2], beiden hoofdagent van politie en werkzaam bij het Korps Caribisch Nederland, voor zover inhoudende, als
verklaring van de medeverdachte [verdachte]:
Ik was op de hoogte dat [roepnaam medeverdachte 1] op [bijnaam slachtoffer 1] ging schieten. [roepnaam medeverdachte 1] heeft het tegen mij gezegd. [roepnaam medeverdachte 1] zei tegen mij om naar zijn huis te gaan om een vuurwapen te halen om [bijnaam slachtoffer 1] neer te schieten. Na de Chinees te [naam wijk 2] reden wij naar [bedrijfsnaam 1]. [roepnaam medeverdachte 1] stapte uit de auto en liep naar zijn woning. Hierna kwam hij terug in de auto bij [bedrijfsnaam 1] en zei tegen mij: “Ban tira [bijnaam slachtoffer 1]” (“Laten wij [bijnaam slachtoffer 1] gaan schieten”). Hierna reden wij naar de woning van [bijnaam slachtoffer 1]. [roepnaam medeverdachte 1] zei tegen [bijnaam getuige 1]
(Het Gerecht begrijpt: de getuige [getuige 1])dat hij [bijnaam slachtoffer 1] nodig heeft. Hierna liep [bijnaam getuige 1] naar binnen. [bijnaam getuige 1] zei om even te wachten, hij liep verder naar binnen en riep [bijnaam slachtoffer 1]. [bijnaam slachtoffer 1] liep naar beneden van zijn woning en op het moment dat [bijnaam slachtoffer 1] richting onze auto liep zei [roepnaam medeverdachte 1] tegen mij: “Wak kon mi ta tira e hòmber akí” (vrije vertaling: “Kijk hoe ik deze man ga schieten”).[bijnaam slachtoffer 1] kwam bij de auto staan. [roepnaam medeverdachte 1] zei tegen [bijnaam slachtoffer 1]: “Awo jave” (Vrije vertaling: Hey vriend). [bijnaam slachtoffer 1] zei: “Awo” (vrije vertaling: Hey). [roepnaam medeverdachte 1] zei: “Ma bin tuma sèn di mi Tercel” (vrije vertaling: ik kom het geld van mijn Tercel halen). [bijnaam slachtoffer 1] zei: “Awor mi Tercel awo jave” (Vrije vertaling: en mijn Tercel dan vriend). Op dat moment had [roepnaam medeverdachte 1] het vuurwapen al op zijn rechterbovenbeen. [roepnaam medeverdachte 1] pakte het vuurwapen met zijn rechterhand en schoot drie keren op [bijnaam slachtoffer 1]. Ik wist dat [roepnaam medeverdachte 1] een [wapenmodel 1] had, omdat hij dat tegen mij had gezegd. Ik wist allang dat [roepnaam medeverdachte 1] [bijnaam slachtoffer 1] wilde vermoorden. Toen hij uit de gevangenis kwam, had hij tegen mij gezegd dat hij van [roepnaam getuige 2] houdt en dat hij van plan was om [bijnaam slachtoffer 1] te vermoorden. Altijd als [roepnaam medeverdachte 1] dronken is, zegt [roepnaam medeverdachte 1] “Mi ke mata e hòmber ei wa” (Vrije vertaling: “Ik wil die man vermoorden”). Met die man bedoelt hij [bijnaam slachtoffer 1]. Ik was een keer bij [roepnaam medeverdachte 1] thuis en [roepnaam getuige 2] kwam bij hem langs. [roepnaam medeverdachte 1] wist dat [roepnaam getuige 2] daarvoor bij [bijnaam slachtoffer 1] was en [roepnaam medeverdachte 1] zei tegen [roepnaam getuige 2] “Sigui bo hode, mi si ta tira pa mi kos” (Vrije vertaling: “ Blijf doorgaan, ik zal wel voor mijn ding schieten”). Op het moment dat wij bij de woning van [bijnaam slachtoffer 1] waren gekomen vroeg ik aan [roepnaam medeverdachte 1]: “Kiko bo a bin hasi akinan sua?”(Vrije vertaling: “Wat kom je hier doen vriend?”). [roepnaam medeverdachte 1] zei: “Tira [bijnaam slachtoffer 1]” (Vrije vertaling: “[bijnaam slachtoffer 1] schieten”). Ik zei tegen hem: “No ruman, no hasi e kos ei. Tuma bo sen of kiko ku ta, ban laga e hòmber akí” (vrije vertaling: Nee broer/vriend, niet doen. Neem je geld of wat dan ook, laten wij deze man verlaten). [roepnaam medeverdachte 1] zei tegen mij: “No mi ta kansa kaba” (vrije vertaling: Nee, ik ben dit al zat). Hierna riep [roepnaam medeverdachte 1] [bijnaam getuige 1] en had hem gesproken.
7. Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] 07 juli 2018, p.324-328, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 7 juli 2018 gesloten en getekend door de verbalisanten [hoofdagent 3] en [hoofdagent 2], beiden hoofdagent van politie, werkzaam bij het Korps Politie Caribisch Nederland, voor zover inhoudende, als
verklaring van de getuige [getuige 2]:
[hoofdagent 2]: [roepnaam getuige 2] er werden in dit onderzoek verschillende verklaringen opgenomen. In een verklaring werd gezegd, dat jij bij de woning van [roepnaam medeverdachte 1] was en dat [roepnaam medeverdachte 1] heeft geuit dat hij voor zijn ding, zal doden. Hij bedoelde kennelijk hiermee dat hij voor jou iemand zal dood maken.
V: wat kan je hierover verklaren?
A: [roepnaam medeverdachte 1] heeft dit inderdaad geuit. Ik kan mij de juiste datum niet meer herinneren. Ik bevond mij op die dag bij de woning van [roepnaam medeverdachte 1]. Het was in de ochtenduren. [roepnaam medeverdachte 1], [naam 2], [naam 3] en nog een jongen waren daar aanwezig. Terwijl ik bezig was de haren van [bijnaam naam 3] te kammen, begonnen de jongens over vrouwen te praten. [roepnaam medeverdachte 1] heeft op een gegeven moment gezegd dat hij wel voor zijn ding zal doden.
[hoofdagent 2]: Je wordt geconfronteerd met tekstberichten tussen [bijnaam slachtoffer 1] en jou. Deze berichten zijn van 27 mei 2018. In dit bericht, maakt [bijnaam slachtoffer 1] de opmerking, dat men hem zal komen doodmaken voor jou.
V: Wat kan je hierover verklaren?
A: [bijnaam slachtoffer 1] had mij in het verleden gezegd dat hij door [roepnaam medeverdachte 1] op Facebook bedreigd werd.
V: [roepnaam getuige 2], je wordt nogmaals gevraagd. Heeft [roepnaam medeverdachte 1] bedreigingen richting [bijnaam slachtoffer 1] geuit?
A: Ja. [roepnaam medeverdachte 1] heeft dit volgens mij drie keren geuit. Wanneer wij met elkaar discussiëren, zegt [roepnaam medeverdachte 1] dat hij [bijnaam slachtoffer 1] gaat vermoorden.
8. Een proces-verbaal van 7de verhoor verdachte [medeverdachte 1], p.108-114, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 12 juli 2018 gesloten en getekend door de verbalisant [brigadier 1], brigadier bij het Korps Politie Aruba, voor zover inhoudende, als
verklaring van de verdachte:
Na het werk ben ik opgehaald door [roepnaam verdachte]
(Het Gerecht begrijpt: verdachte [naam verdachte]). We gingen naar [naam wijk 2]. Hierna besloot ik naar mijn woning te gaan. Ik heb vervolgens mijn [wapenmodel 1] gepakt. We reden toen naar de woning van [bijnaam slachtoffer 1]. Er ontstond een woordenwisseling tussen mij en [bijnaam slachtoffer 1]. Hierbij trok ik mijn vuurwapen en loste schoten op hem. Ik zei tegen [roepnaam verdachte] om weg te rijden en mij thuis af te zetten.
9. Een proces-verbaal van 2de verhoor verdachte [verdachte], p.131-139, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 5 juni 2018 gesloten en getekend door de verbalisanten [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2], beiden hoofdagent van politie en werkzaam bij het Korps Politie Caribisch Nederland, voor zover inhoudende, als
verklaring van de medeverdachte [verdachte]:
Nadat [medeverdachte 1] het vuurwapen op [bijnaam slachtoffer 1] richtte en begon te schieten, deed [bijnaam slachtoffer 1] een beweging alsof hij iets bij zijn broeksband greep, maar ik zag hem niets pakken.
10. Een proces-verbaal van 3de verhoor verdachte [medeverdachte 1], p.89-93, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 8 juni 2018 gesloten en getekend door de verbalisanten [hoofdagent 3] en [hoofdagent 4], beiden hoofdagent van politie, werkzaam bij het Korps Politie Caribisch Nederland, voor zover inhoudende, als
verklaring van de verdachte:
Ik had een [wapenmodel 1] van het merk [wapenmerk 1] in mijn bezit. Het draagt vijf kogels. Het is een [wapennummer 1].
11. Een geschrift te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in [adres 1], [plaatsnaam] op 30 mei 2018, getekend op 30 augustus 2018 door ing. P.J.M. Pauw-Vugts, voor zover inhoudende:
Slachtoffer
[slachtoffer 1]
Te onderzoeken materiaal
Kogel 2 uit lichaam slachtoffer
Kogel 1 uit lichaam slachtoffer
Hypothese 1: de kogels zijn afgevuurd uit een en dezelfde loop.
Hypothese 2: de kogels zijn afgevuurd uit twee lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
De bevindingen van het vergelijkend kogelonderzoek zijn minimaal veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Conclusie
De kogels zijn vermoedelijk verschoten met een [wapenmodel 1] van het kaliber [wapennummer 1] of [wapennummer 2]. De afvuursporen in de kogels passen onder andere bij [wapenmodel 1] van de merken [wapenmerk 2], [wapenmerk 1] en [wapenmerk 3].
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
De raadsvrouw heeft vrijspraak betoogd. Daartoe heeft zij aangevoerd dat er geen bewijs is voor voorbedachte raad. Daarnaast heeft verdachte geen opzet gehad op behulpzaamheid bij de dood van [bijnaam slachtoffer 1], maar had hij slechts de bedoeling om [medeverdachte 1] rond te rijden.
Het Gerecht overweegt als volgt.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft in de avond van 30 mei 2018 opzettelijk van dichtbij drie schoten, waarvan één de dood heeft veroorzaakt, met een [wapenmodel 1] op het slachtoffer [slachtoffer 1] gelost.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de dader zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de dader voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de medeverdachte [medeverdachte 1] al een tijdje voorafgaand aan het incident en op de dag van het incident meerdere malen - kennelijk vanwege een vrouw of een auto – bedreigingen tegen het leven van [slachtoffer 1] heeft geuit. Op de dag van het incident was [medeverdachte 1] eerst gaan werken in de ochtenduren. Later op die dag had hij nog gezellig met vrienden domino gespeeld en gedronken. Alles blijkt goed te gaan, totdat [medeverdachte 1] op een gegeven moment de beslissing neemt om naar zijn woning te gaan om zijn vuurwapen te pakken, teneinde op [slachtoffer 1] te schieten. Eenmaal zij bij de woning waren aangekomen had de verdachte nog getracht [medeverdachte 1] te overhalen om niet op [slachtoffer 1] te schieten. De reactie van de verdachte op het voorstel van de verdachte om zijn geld in ontvangst te nemen en vervolgens daar weg te gaan was uitdrukkelijk: “Nee, ik ben dit al zat”. Zelfs de constatering van de aanwezigheid van de getuige [getuige 1] bij de woning van [slachtoffer 1] heeft de verdachte niet op andere ideeën gebracht. Toen [slachtoffer 1], nadat die door [getuige 1] werd geroepen, naar buiten was gekomen, heeft de verdachte zonder enige aanleiding daarvoor meerdere schoten op hem gelost. Ten overvloede merkt het Gerecht tevens op dat [medeverdachte 1] reeds meerdere keren voorafgaand aan het schietincident ook in het bijzijn van de getuige [getuige 2], bedreigingen had geuit tegen het leven van [slachtoffer 1]. Van redenen om te twijfelen aan de juistheid van haar verklaring daaromtrent zijn niet gebleken.
Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat [medeverdachte 1] voldoende tijd heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad om het slachtoffer [slachtoffer 1] te beschieten en zich daarvan rekenschap te geven. Dat [medeverdachte 1] zou hebben gehandeld in een plotselinge gemoedsopwelling is niet gebleken. Integendeel, uit de verschillende uitspraken van [medeverdachte 1] op verschillende momenten kan worden afgeleid dat hij het al een tijdje gemunt had op het slachtoffer. Het bestanddeel “voorbedachte raad” in de tenlastelegging is hiermee bewezen. Opgemerkt zij dat de aanwezigheid van voorbedachte raad bij de medeplichtige zelf terecht niet ten laste is gelegd [2] .
Medeplichtigheid
Voor strafbare medeplichtigheid is een dubbel opzet vereist: opzet gericht op de eigen behulpzaamheid en opzet op het gronddelict ten aanzien waarvan hulp wordt verleend. Daarbij verdient opmerking dat enerzijds ten aanzien van de medeplichtige bij de bewezenverklaring en kwalificatie moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan.
Het Gerecht is van oordeel dat er in casu sprake is geweest van dubbel opzet. Ter toelichting dient het volgende. De verdachte heeft [medeverdachte 1] naar de woning van [slachtoffer 1] gereden, wetende dat hij een vuurwapen bij zich had en dat hij - kennelijk vanwege een vrouw of een autoschuld - niet op goede voet stond met [slachtoffer 1]. [medeverdachte 1] heeft voorts kort voor het incident, met name onderweg naar de woning van [slachtoffer 1] en voor de woning van [slachtoffer 1] uitlatingen zoals “Laten wij [bijnaam slachtoffer 1] gaan schieten” en “Kijk hoe ik deze man ga schieten” in het bijzijn van de verdachte gedaan. Bij het doen van de laatste uitspraak had [medeverdachte 1] reeds het vuurwapen klaargelegd op zijn rechter bovenbeen. Gelet op de aard van de uitlatingen in combinatie met het feit dat [medeverdachte 1] gewapend was, had de verdachte moeten en kunnen begrijpen dat [medeverdachte 1] voornemens was om zijn woorden in daden om te zetten. Dat [medeverdachte 1] al eens eerder in een dronken bui had gezegd dat hij [slachtoffer 1] zou vermoorden en daaraan geen gevolg had gegeven, doet aan het voorgaande niet af.
Het voorgaande brengt mee dat de kans dat [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] daadwerkelijk zou neerschieten aanmerkelijk was, dat de verdachte dit beseft moet hebben en dat hij deze kwade kans dus bewust heeft aanvaard door [medeverdachte 1] desondanks naar de woning te rijden. Van de meest voor de hand liggende mogelijkheden, met name [medeverdachte 1] niet rijden naar de woning van [slachtoffer 1] of doorrijden alvorens [medeverdachte 1] de kans kon krijgen om op [slachtoffer 1] te schieten, heeft de verdachte geen gebruik gemaakt. Na het schietincident heeft hij [medeverdachte 1] zelfs terug naar zijn woning gereden. Gelet op de omstandigheid dat verdachte wist dat [medeverdachte 1] gewapend was toen zij onderweg naar de woning van [slachtoffer 1] waren, stond verdachte naar het oordeel van het Gerecht behulpzaamheid bij het plegen van moord met voorbedachten rade voor ogen. Medeplichtigheid aan moord kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 2
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat verdachte er niet van op de hoogte was dat [medeverdachte 1] een vuurwapen bij zich droeg.
Het Gerecht overweegt als volgt. Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenwet is naast de aanwezigheid van het wapen en een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat wapen, een zekere machtsuitoefening van de verdachte over het wapen vereist.
Verdachte begaf zich op 30 mei 2018 samen met zijn medeverdachte [medeverdachte 1] naar de woning van [slachtoffer 1], wetende dat [medeverdachte 1] daarvoor zijn vuurwapen thuis was gaan halen en voornemens was om op het slachtoffer [slachtoffer 1] te gaan schieten. [medeverdachte 1], die aan de passagierszijde zat, heeft het vuurwapen op een gegeven moment zelfs, binnen handbereik van zowel zichzelf als van de verdachte, op zijn rechterbovenbeen klaargelegd om zijn daad te plegen. Het Gerecht leidt uit voornoemde feiten en omstandigheden in onderling verband bezien af dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van het vuurwapen in de auto, dat hij beschikkingsmacht over dat wapen heeft uitgeoefend en dat hij daarbij, ter uitvoering van hun gezamenlijke criminele plan, bewust en nauw heeft samengewerkt met [medeverdachte 1] [3] . Derhalve kan het tenlastegelegde medeplegen van vuurwapenbezit wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair:
medeplichtigheid aan moord;
Feit 2:
medeplegen van overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenwet BES, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Meer in het bijzonder heeft het Gerecht het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is medeverdachte [medeverdachte 1] behulpzaam geweest bij het plegen van moord op het slachtoffer [slachtoffer 1]. Verdachte heeft [medeverdachte 1], wetende dat hij bewapend was en voornemens was om het slachtoffer neer te schieten, hem naar de woning van het slachtoffer gebracht. Nadat de medeverdachte zijn daad had gepleegd, had de verdachte hem thuis afgezet.
Moord wordt in ons strafrechtstelsel terecht beschouwd als een van de ernstigste misdrijven. Door zijn handelen heeft de verdachte blijk gegeven van een totaal gebrek aan respect voor het leven van een medemens. Hij heeft door behulpzaamheid bij de door [medeverdachte 1] verrichte daad onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. Feiten als de onderhavige veroorzaken bovendien ernstige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving in het algemeen. Het Gerecht rekent de verdachte zijn handelen zwaar aan.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan verboden vuurwapenbezit. Vuurwapens worden meer en meer gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving, waardoor een strenge repressie op haar plaats is.
Gelet op de ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met de oplegging van een langdurige vrijheidsbenemende straf.
Het Gerecht heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit de over hem opgemaakte rapportages, zijn jeugdige leeftijd, alsmede het feit dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Een deel van de vrijheidsbenemende straf zal het Gerecht dan ook voorwaardelijk opleggen en daaraan een proeftijd van drie jaren onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarden verbinden. Hiermee wordt de verdachte ingescherpt zich gedurende de proeftijd niet opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten.
Alles afwegende acht het Gerecht de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden, zodat de eis zal worden gevolgd.
Schadevergoeding
De benadeelde partij
[benadeelde partij 1] (ouder van[slachtoffer 1])heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding zonder vermelding van het schadebedrag.
Het Gerecht oordeelt als volgt. Het Gerecht verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 1] (ouder van[slachtoffer 1]), vanwege het ontbreken van het schadebedrag, niet ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat zij desgewenst op een later moment de nader te bepalen vordering bij de burgerlijke rechter kan indienen.
De benadeelde partij
[benadeelde partij 2]heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt
$ 3.422,77aan materiële schade en
$ 5.000,00aan immateriële schade.
Materiële schade:
De verdediging heeft de vordering betwist. Zij stelt zich op het standpunt dat niet valt uit te sluiten dat de verzekering reeds een deel van de gevorderde kosten ten behoeve van materiële schade heeft vergoed. Ook zijn de kosten om een kelder leeg te maken en de kosten om het lichaam van de overledene in de kelder te bewaren, door iemand anders betaald.
Anders dan de raadsvrouw is naar het oordeel van het Gerecht uit het onderzoek ter terechtzitting genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]als gevolg van verdachtes onder feit 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van
$ 3.422,77.Dat de verzekering reeds een bedrag aan de nabestaanden heeft uitgekeerd is ter terechtzitting ontkend. Evenmin ziet het Gerecht aanleiding om te twijfelen aan de ter terechtzitting gedane mededeling van de benadeelde partij dat de kosten om een kelder leeg te maken en de kosten om het lichaam van de overledene in de kelder te bewaren door een ander zijn voorgeschoten en dat zij die persoon reeds terug heeft betaald. Derhalve is de verdachte tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het Gerecht ziet aanleiding daarbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 38f van het Wetboek van Strafrecht BES aan de verdachte op te leggen. Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
Immateriële schade:
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is het Gerecht van oordeel dat deze vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor beslissing in de strafzaak. Voor het Gerecht staat vast dat aan de benadeelde partij onbeschrijfelijk leed is toegebracht als gevolg van de gewelddadige dood van haar zoon. De vraag die het Gerecht dient te beantwoorden is of dit leed in de onderhavige procedure in juridische zin vertaald kan worden in een schadevergoeding. Van shockschade is sprake wanneer bij iemand door het waarnemen van het ongeval of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen hiervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ongeval is gedood of verwond. Hierdoor ontstane schade komt slechts op grond van het bepaalde in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW voor vergoeding in aanmerking indien het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (‘Taxibusarrest, HR 22 februari 2002, LJN AD5356, NJ 2002, 240).
Anders dan de benadeelde partij en de officier van justitie, is het Gerecht van oordeel dat het hier gaat om een gecompliceerde schadevergoedingskwestie waarbij een aantal vragen dienen beantwoord te worden, zoals:
- Is er sprake van de in het Taxibusarrest geformuleerde confrontatie-eis?
- Is er ten gevolge hiervan sprake van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld?
- Is er sprake van shockschade of affectieschade of beiden en hoe verhouden deze zich tot elkaar met het oog op het vaststellen van de omvang van de schade?
Het Gerecht is van oordeel dat een zorgvuldige beantwoording van deze vragen nader onderzoek vergt en dat de burgerlijke rechter bij uitstek het forum is waar deze vragen beantwoord moeten worden. Een inhoudelijke beoordeling van deze vordering door het Gerecht in de onderhavige strafprocedure zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Het Gerecht zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van immateriële schade. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De proceskosten van de benadeelde partij zullen ten laste van de verdachte worden gebracht. Tot op heden zijn die proceskosten begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 17a, 17b, 17c, 49, 50, 51, 59 en 302 van het Wetboek van Strafrecht BES en artikel 11 van de Vuurwapenwet BES, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiar (medeplichtigheid aan moord) en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hiervoor bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
zes (6) jaren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
twee (2) jaren,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde voor het einde van de op
drie (3) jarenbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Reclassering Caribisch Nederland, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, ook als dat inhoudt dat de verdachte zich onder behandeling van een psycholoog en/of MHC (Mental Health Care) stelt en/of dat hij participeert en actief meewerkt aan het vinden en behouden van werk, al dan niet onder begeleiding van een jobcoach, met opdracht aan de Reclassering ex artikel 17d Wetboek van Strafrecht;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat zij de nog te bepalen vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]geleden materiële schade toe tot een bedrag van
$ 3.422,77 (zegge: drieduizend vierhonderdtweeëntwintig Amerikaanse dollar en zevenenzeventig cent);
veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 2];
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
$ 3.422,77 (zegge: drieduizend vierhonderdtweeëntwintig Amerikaanse dollar en zevenenzeventig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door vierenveertig
(44) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald aan de benadeelde partij of de Staat, de verdachte in zoverre is bevrijd van voormelde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat;
verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij deze vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. D. Gruijters, bijgestaan door mr. M.D.M. Connor, (zittingsgriffier), en op 5 oktober 2018 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao met een directe beeld- en geluidsverbinding met het Gerechtsgebouw op Bonaire.
De uitspraakgriffier is buiten staat om te tekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Caribisch Nederland, geregistreerd onder de onderzoeksnaam “[onderzoeksnaam 1]”.