ECLI:NL:OGEABES:2018:45

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 september 2018
Publicatiedatum
17 juli 2019
Zaaknummer
400.00131/18
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens opiumdelict met invoer van hennep en hasjiesj

In deze strafzaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is de verdachte op 2 juni 2018 aangehouden op Bonaire voor het invoeren van een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen, waaronder 671.2 gram hennep, bestaande uit 346.4 gram marihuana en 325.2 gram hasjiesj. De verdachte werd betrapt tijdens een controle op de Bonaire International Airport, waar bij hem een rugtas met een geheim compartiment werd aangetroffen, waarin de verdovende middelen waren verborgen. De verdachte verklaarde dat de gevonden substantie voor eigen gebruik was, maar het Gerecht oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet 1960 BES.

Tijdens de rechtszitting op 23 augustus 2018 heeft de officier van justitie een gevangenisstraf van 270 dagen geëist, waarvan 135 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De verdediging voerde verweer, maar het Gerecht achtte de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging.

In de uitspraak van 13 september 2018 heeft het Gerecht de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 135 dagen voorwaardelijk. Het Gerecht heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de persoon van de verdachte. De verdachte had in de afgelopen vijf jaren geen soortgelijke veroordelingen, maar de kans op recidive werd als gemiddeld tot hoog ingeschat. Het Gerecht heeft daarom een deel van de straf voorwaardelijk opgelegd, met als doel de verdachte te weerhouden van het opnieuw invoeren van (soft)drugs.

Uitspraak

Parketnummer: 400.00131/18

Uitspraak: 13 september 2018 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats],
wonende op [woonplaats], [adres ].
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op
23 augustus 2018. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw,
mr. M.M.A. van Lieshout, advocaat op Bonaire.
De officier van justitie, mr. A.A.E. Martis, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1 ten laste gelegde feit bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van tweehonderdzeventig dagen, waarvan honderdvijfendertig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft verweer gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
Feit1
dat hij,
op of omstreeks 2 juni 2018, te Bonaire
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk heeft ingevoerd en/of uitgevoerd en/of doorgevoerd in de zin van artikel 1 lid 2 en/of 1 lid 3 van de Opiumwet 1960 BES (ongeveer) 671.2 gram hennep (346.4 gram marihuana en 325.2 hasjiesj), zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet 1960 BES en/of een middel als bedoeld in lijst II (van de Regeling van 6 januari 2005 ter uitvoering van art. 3, eerste lid onder f Opiumwet 1960 BES.
Voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
Feit1
dat hij,
op
of omstreeks2 juni 2018, te Bonaire
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk heeft ingevoerd
en/of uitgevoerd en/of doorgevoerdin de zin van artikel 1 lid 2 en/of 1 lid 3 van de Opiumwet 1960 BES (ongeveer) 671.2 gram hennep (346.4 gram marihuana en 325.2 hasjiesj), zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet 1960 BES en/of een middel als bedoeld in lijst II (van de Regeling van 6 januari 2005 ter uitvoering van art. 3, eerste lid onder f Opiumwet 1960 BES.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
1. Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 3 juni 2018 gesloten en getekend door de verbalisanten [douaneambtenaar 1] en [douaneambtenaar 2], beiden ambtenaar van de Belastingdienst Caribisch Nederland, bevoegd inzake douane, voor zover inhoudende, als
verklaring van de verbalisanten:
Op 2 juni 2018 waren wij in de aankomsthal van Bonaire International Airport belast met controle van de binnenkomende passagiers/reizigersbagage van [bedrijfsnaam 1] [vluchtnummer] komende vanuit Nederland. Tijdens deze controle kwam voor ons de man genaamd [verdachte]. Na controle van zijn paspoort werd hij meegenomen naar de visitatie ruimte voor een verdere controle aan zijn bagage. Tijdens het doorzoeken van de ruimbagage werd een rugtas met een geheim compartiment aangetroffen met daarin een pakket inhoudende een stof lijkende op hasj en marihuana. Een onderzoek uitgevoerd door middel van de Cannabis tester van M.M.C. International gaf een positieve uitslag. [verdachte] gaf aan dat de gevonden substantie voor eigen gebruik is. Hij werd vervolgens ter zake het vermoedelijk overtreden van Opiumwet 1960 aangehouden. 335 Gram hasj en 390 gram cannabis werd in beslag genomen.
2. Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 6 juli 2018 gesloten en getekend door de verbalisant [brigadier 1], brigadier van politie bij het Korps Politie Caribisch Nederland, p. 456- 460, voor zover inhoudende, als
verklaring van de verbalisant:
Op 6 juli 2018 werd door mij een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet BES. Het onderzoek vond plaats aan een partij verdovende middelen die op 2 juni 2018 te Bonaire International Airport in beslag waren genomen. De aangeboden partij bestond uit een fouilleringszak, inhoudende gezien samenstelling, geur en kleur, een marihuana gelijkend kruid in plastic verpakking met een totaal nettogewicht bedroeg 346.4 gram en een fouilleringszak, inhoudende vier bruinkleurige blokken, een op hasjiesj gelijkende substantie met een nettogewicht van 325.2 gram. De bruinkleurige op hasjiesj gelijkend substantie werd door mij getest met behulp van de “NIK” veldtest. De verkleuring van de test gaf een betrouwbare positieve indicatie van de stof hasjiesj, zijnde een stof die vermeld is in de Opiumwet.
3. Een proces-verbaal van 1e verhoor verdachte [verdachte], in de wettelijke vorm opgemaakt en op 3 juni 2018 gesloten en getekend door de verbalisanten [wachtmeester der eerste klasse der Koninklijke Marechaussee 1] en [wachtmeester der eerste klasse der Koninklijke Marechaussee 2], beiden wachtmeester der eerste klasse der Koninklijke Marechaussee, voor zover inhoudende, als
verklaring van de verdachte:
Ik ben aangehouden, omdat ik met wiet ben gepakt. Die hasj was voor mij, dat is 100%, maar die marihuana was voor iemand anders. Ik ging naar een mattie van mij. Hij had een vacuüm machine. Hij heeft die marihuana en die hasj voor mij verpakt.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met artikel 4, lid 1 onder A van de Opiumwet 1960 BES.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Meer in het bijzonder heeft het Gerecht het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van een hoeveelheid marihuana en hasjiesj. Dit zijn voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen, met alle gevolgen van dien voor de gebruikers daarvan. Daarnaast zijn marihuana en hasjiesj direct en indirect oorzaak van vele vormen van criminaliteit.
Gelet op de aard en ernst van het feit is oplegging van een vrijheidsontnemende straf op zich geïndiceerd. De hoeveelheid drugs is zodanig dat afdoen met een werkstraf niet in de rede ligt.
Bij de oplegging van de straf houdt het Gerecht rekening met de straffen die in vergelijkbare gevallen voor dit soort feiten worden opgelegd.
Het Gerecht laat bij de hoogte van de straf meewegen dat verdachte in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor soortgelijke delicten.
Het Gerecht ziet in de omstandigheid dat in het reclasseringsrapport van 20 juli 2018 staat vermeld dat de kans op recidive gemiddeld/hoog is, alsmede in de houding van verdachte welke niet getuigt van enig inzicht in de ernst van het feit, aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen ten einde verdachte ervan proberen te weerhouden opnieuw (soft)drugs in te voeren. Daaraan wordt een proeftijd van drie jaren verbonden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op het reeds aangehaalde wettelijk voorschrift, gegrond op de artikelen 17a, 17b, 17c en 31 van het Wetboek van Strafrecht BES en artikel 11 van de Opiumwet 1960 BES, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
tweehonderdzeventig (270) dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
honderdvijfendertig (135) dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde voor het einde van de op
drie (3) jarenbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. G. Edelenbos, bijgestaan door
mr. M.D.M. Connor, zittingsgriffier, en op 13 september 2018 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op Bonaire.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Caribisch Nederland, geregistreerd onder de onderzoeksnaam “[onderzoeksnaam 1]”.