ECLI:NL:OGEABES:2018:41

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 september 2018
Publicatiedatum
17 juli 2019
Zaaknummer
400.00089/18
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

Parketnummer: 400.00089/18

Uitspraak: 13 september 2018 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1975 op [geboorteplaats],
wonende op [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in het huis van bewaring op Bonaire.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op
23 augustus 2018. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.J. Winkel , advocaat op Bonaire.
De officier van justitie, mr. A.A.E. Martis, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden en met aftrek van voorarrest.
Haar vordering behelst voorts de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen verdovende middelen en de grinder.
De raadsman heeft verweer gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd:

Feit 1

dat hij,
op of omstreeks
27 maart 2018,
op het eiland
Bonaire en/of naar Nederland
tezamen en in vereniging met en ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk heeft
ingevoerd en/of uitgevoerd en/of doorgevoerdin de zin van artikel 1 lid 2 en/of 1 lid 3 van de Opiumwet 1960 BES (ongeveer)
405 gram, althans een hoeveelheid
cocaïne, althans van enige bereiding van cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet 1960 BES;

subsidiair

dat één of meerdere perso(o)n(en) op of omstreeks 27 maart 2018, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging, en al dan niet opzettelijk heeft/hebben uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 2 en/of 1 lid 3 van de Opiumwet 1960 BES, 405 gram, althans een hoeveelheid cocaïne, althans van enige bereiding van cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet 1960 BES, waarbij hij (verdachte) opzettelijk behulpzaam is geweest door de verdovende middelen in potjes te (laten) prepareren en/of te verhullen en/of tot het plegen waarvan hij (verdachte) opzettelijk middelen heeft verschaft door de potjes waarin de uit te voeren verdovende middelen gestopt werden aan te schaffen;

Feit 2

dat hij
op of omstreeks
18 april 2018
op het eiland
Bonaire,
al dan niet opzettelijk,
in zijn bezit en/of aanwezig heeft gehad,
  • 354 gram cocaïne, en/of
  • 9,8 gram(waarvan 3.5 gram in de vorm van 13 pillen en 6.3 gram een kristalachtige substantie)
    MDMA(3,4-methyleendioxy-methamfetamine) (XTC),
(telkens) een hoeveelheid cocaïne en/of MDMA (3,4-methyleendioxy-methamfetamine) (XTC), althans van enige bereiding van cocaïne en/of MDMA, zijnde (telkens) een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumwet 1960 BES en/of (een) middel(len) als bedoeld in
lijst Ivan de Regeling van 6 januari 2005 ter uitvoering van art. 3, eerste lid onder f Opiumwet 1960 BES;

Feit 3

dat hij
op of omstreeks
18 april 2018, op het eiland Bonaire,
in zijn bezit en/of aanwezig heeft gehad,
29 gram marihuana en/of 330,4 gram hasjiesj,
althans een hoeveelheid marihuana en/of hasjiesj en/of hennep en/of cannabis, althans van enige gebruikelijke bereiding, waaraan de hars die uit hennep wordt getrokken, ten grondslag ligt, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet 1960 BES;

Feit 4

dat hij
op een of meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2018 tot en met 18 april 2018,
op het eiland Bonaire,
één of meerdere malen, al dan niet opzettelijk,
(telkens) heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
- (
(telkens) een hoeveelheid cocaïne, althans van enige bereiding van cocaïne, zijnde (telkens) een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumwet 1960 BES en/of (een) middel(len) als bedoeld in
lijst Ivan de Regeling van 6 januari 2005 ter uitvoering van art. 3, eerste lid onder f Opiumwet 1960 BES

en/of

- (
(telkens) een hoeveelheid hasjiesj en/of hennep, zijnde (telkens) (een) middel(len) als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet 1960 BES en/of (een) middel(len) als bedoeld in
lijst IIvan de Regeling van 6 januari 2005 ter uitvoering van art. 3, eerste lid onder f Opiumwet 1960 BES.
Voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak van feit 1 primair en subsidiair en feit 4 (eerste gedachtestreepje)
Ten aanzien van feit 1 primair
Het Gerecht is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat hetgeen onder 1 primair is tenlastegelegd niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De verdachte zal daarom zonder nadere overweging daarvan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid is 'dubbel opzet' vereist: opzet op het delict zelf, maar ook opzet op het bieden van hulp. Het Gerecht is van oordeel dat niet is voldaan aan het voor medeplichtigheid vereiste 'dubbel opzet' . Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is enkel en alleen vast komen te staan dat de verdachte drie potten thuis had liggen die door de medeverdachte [medeverdachte 1] ([roepnaam medeverdachte 1]) op moesten worden gehaald en dat de omschrijving van deze potten overeen komt met de omschrijving van de potten gevuld met cocaïne die onder de medeverdachte [medeverdachte 2] in beslag zijn genomen. Uit niets blijkt dat de verdachte handelingen heeft verricht tot het verhullen van die potten. Deze stonden blijkbaar open en bloot in de slaapkamer. Dat de verdachte op de een of andere manier betrokken is geweest bij het prepareren van die potten of dat hij (van te voren) op de hoogte is geweest van belangrijke aspecten van het transport, zoals door wie en op welke wijze die potten vervoerd zouden worden, is evenmin vast komen te staan. De enkele omstandigheid dat hij, zoals blijkt uit het tapgesprek tussen hem en de medeverdachte [medeverdachte 3], van zijn eigen geld “drie dingen heeft gekocht”, acht het Gerecht niet voldoende om aan te nemen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan de uitvoer van cocaïne. Derhalve wordt de verdachte vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4 (eerste gedachtestreepje)
Het Gerecht heeft uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet buiten redelijke twijfel de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastgelegde feit heeft begaan. De aanwijzingen die daarvoor bestaan zijn onvoldoende overtuigend. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna aan dit vonnis toe te voegen aanvulling bevattende de bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2, 3 en 4 (tweede gedachtestreepje) ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande:

Feit 1

dat hij,
op of omstreeks27 maart 2018,
op het eilandBonaire en/of naar Nederland
tezamen en in vereniging met en ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk heeftingevoerd en/of uitgevoerd en/of doorgevoerdin de zin van artikel 1 lid 2 en/of 1 lid 3 van de Opiumwet 1960 BES (ongeveer)405 gram, althans een hoeveelheidcocaïne, althans van enige bereiding van cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet 1960 BES;

subsidiair

dat één of meerdere perso(o)n(en) op of omstreeks 27 maart 2018, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging, en al dan niet opzettelijk heeft/hebben uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 2 en/of 1 lid 3 van de Opiumwet 1960 BES, 405 gram, althans een hoeveelheid cocaïne, althans van enige bereiding van cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet 1960 BES, waarbij hij (verdachte) opzettelijk behulpzaam is geweest door de verdovende middelen in potjes te (laten) prepareren en/of te verhullen en/of tot het plegen waarvan hij (verdachte) opzettelijk middelen heeft verschaft door de potjes waarin de uit te voeren verdovende middelen gestopt werden aan te schaffen;

Feit 2

dat hij
op of omstreeks18 april 2018
op het eiland
Bonaire,
al dan niet opzettelijk,
in zijn bezit en/of aanwezig heeft gehad,
  • 354 gram cocaïne, en/of
  • 9,8 gram(waarvan 3.5 gram in de vorm van 13 pillen
    XTCen 6.3 gram een kristalachtige substantie)
    MDMA(3,4-methyleendioxy-methamfetamine) (XTC),
(telkens
)een hoeveelheid cocaïne en/of MDMA (3,4-methyleendioxy-methamfetamine) (XTC)
, althans van enige bereiding van cocaïne en/of MDMA, zijnde
(telkens
) eenmiddel
enals bedoeld in artikel 1 Opiumwet 1960 BES en/of
(een)middel
(len
)als bedoeld in
lijst Ivan de Regeling van 6 januari 2005 ter uitvoering van art. 3, eerste lid onder f Opiumwet 1960 BES;

Feit 3

dat hij
op
of omstreeks18 april 2018, op het eiland Bonaire,
in zijn bezit en/of aanwezig heeft gehad,
29 gram marihuana en/of 330,4 gram hasjiesj,
althans een hoeveelheid marihuana en/of hasjiesj en/of hennep en/of cannabis, althans van enige gebruikelijke bereiding, waaraan de hars die uit hennep wordt getrokken, ten grondslag ligt, zijnde
eenmiddel
enals bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet 1960 BES;

Feit 4

dat hij
op een of meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2018 tot en met 18 april 2018,
op het eiland Bonaire,
één of meerdere malen, al dan niet opzettelijk,
(telkens
)heeft
bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/ofverkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/ofvervoerd,
- (
(telkens) een hoeveelheid cocaïne, althans van enige bereiding van cocaïne, zijnde (telkens) een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumwet 1960 BES en/of (een) middel(len) als bedoeld inlijst Ivan de Regeling van 6 januari 2005 ter uitvoering van art. 3, eerste lid onder f Opiumwet 1960 BES

en/of

- (
(telkens)een hoeveelheid hasjiesjen/of hennep, zijnde
(telkens)(een) middel
(len)als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet 1960 BES en/of (een) middel
(len
)als bedoeld in
lijst IIvan de Regeling van 6 januari 2005 ter uitvoering van art. 3, eerste lid onder f Opiumwet 1960 BES.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij/zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 2
Op 18 april 2018 werd in de auto van de verdachte een hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen en in beslag genomen. In beginsel wordt degene die beschikkingsmacht heeft over de auto verantwoordelijk gehouden voor wat zich daarin bevindt. Die persoon wordt ook geacht wetenschap te hebben van hetgeen daarin aanwezig is, tenzij die persoon aannemelijk kan maken dat er geen sprake was van wetenschap. De verdachte heeft in het onderhavig geval niet aannemelijk kunnen maken dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de auto, waarvan hij als enige eigenaar kan worden aangemerkt en ten aanzien van welke auto de zoon van verdachte, [naam zoon verdachte], heeft verklaard dat alleen hij en zijn vader in die auto rijden. De verklaring van [getuige 1], inhoudende dat hij de in de auto gevonden drugs daar had achtergelaten, kan er niet toe leiden dat verdachte alsnog van zijn verantwoordelijkheid wordt ontslagen, nu [getuige 1] voor wat betreft de hoeveelheid verdovende middelen, de verpakking en kleur daarvan geheel in strijd met de werkelijkheid heeft verklaard. Dit terwijl hij, naar eigen zeggen, dé eigenaar van de aangetroffen verdovende middelen was en deze middelen al acht maanden bij zich had. Het tenlastegelegde bezit/aanwezig hebben van verdovende middelen kan derhalve wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 4 (tweede gedachtestreepje)
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich bezig houdt met (soft)drugshandel door hasj te verkopen, vervoeren en af te leveren bij een of meerdere gebruikers. Dit volgt uit de verklaring van getuige [getuige 1] dat hij hasj van de verdachte krijgt en de verklaring van de getuige [getuige 2] dat hij geld geeft aan de verdachte en daarvoor hasj krijgt. Deze verklaringen vinden voorts steun in een tapgesprek tussen de verdachte en [betrokkene 1] ([bijnaam betrokkene 1]), waaruit blijkt dat de verdachte informatie over de prijs voor “chukulati”, met name hasj, aan [betrokkene 1] verstrekt. Tijdens een verhoor bij de politie verklaart [betrokkene 1] dat hij hasj bij de verdachte koopt.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, lid 1 onder C van de Opiumwet 1960 BES.
Feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met artikel 4, lid 1 onder B van de Opiumwet 1960 BES.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Het Gerecht is van oordeel dat het bewezen verklaarde onder feit 4 (tweede gedachtestreepje), niet strafbaar is. Ter overweging dient het volgende.
Gelet op de in de tenlastelegging gebruikte bewoordingen “heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd (telkens) een hoeveelheid hasjiesj en/of hennep”, in samenhang beschouwd met het requisitoir van de officier van justitie, gaat het Gerecht ervan uit dat telkens ondubbelzinnig is bedoeld de verdachte ten laste te leggen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid hasjiesj en/of hennep. Dit terwijl ingevolge artikel 4, lid 1 onder A en B van de Opiumwet BES slechts het invoeren, uitvoeren, doorvoeren, bezitten of aanwezig hebben verboden is en strafbaar is gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet 1960 BES. Het Gerecht kan niet overgaan tot verbetering van de tenlastelegging zonder dat daardoor sprake zal zijn van ongeoorloofde verlating van de grondslag van de tenlastelegging. Gelet op het vorenstaande levert hetgeen bewezen kan worden verklaard geen strafbaar feit op en zal het Gerecht verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Meer in het bijzonder heeft het Gerecht het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit/aanwezig hebben van verdovende middelen. Met betrekking tot de hoeveelheid verdovende middelen overweegt het Gerecht dat dit een aanzienlijke hoeveelheid betreft, welke hoeveelheid van dien aard was dat deze bestemd moet zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in drugs gaat vaak gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder het plegen van strafbare feiten van uiteenlopende aard door de gebruikers, ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Het gaat hier om een stof die zeer verslavend en zeer schadelijk is voor de gezondheid, met alle gevolgen voor de gebruikers en de maatschappij van dien. De verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan de nadelige gevolgen die drugshandel met zich meebrengt.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De totale hoeveelheid drugs is zodanig dat afdoen met een deels voorwaardelijke straf niet in de rede ligt.
Bij de oplegging van de straf houdt het Gerecht rekening met de straffen die in vergelijkbare gevallen voor dit soort feiten worden opgelegd. Het Gerecht houdt voorts rekening met het feit dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet meer is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Alles afwegende acht het Gerecht een straf van na te melden duur passend en geboden.
In beslag genomen voorwerpen
De verdovende middelen
Het Gerecht zal niet overgaan tot de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen cocaïne, omdat ingevolge artikel 11, lid 6 van de Opiumwet ook dit middel van rechtswege in eigendom aan het openbaar lichaam Bonaire komt te vervallen.
De grinders
De inbeslaggenomen grinders zullen aan het verkeer worden onttrokken, omdat die voorwerpen bij de gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op het reeds aangehaalde wettelijk voorschrift, gegrond op de artikelen 31 en 38d van het Wetboek van Strafrecht BES en artikel 11 van de Opiumwet 1960 BES, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair,1 subsidiair en 4 (eerste gedachtestreepje) ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2, 3 en 4 (tweede gedachtestreepje) ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder 4 (tweede gedachtestreepje) bewezen verklaarde niet strafbaar;
ontslaat de verdachte ter zake van het onder 4 (tweede gedachtestreepje) bewezen verklaarde van alle rechtsvervolging;
kwalificeert het overige bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
twaalf (12) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de grinders.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. G. Edelenbos, bijgestaan door
mr. M.D.M. Connor, zittingsgriffier, en op 13 september 2018 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op Bonaire.
uitspraakgriffier: