1.de naamloze vennootschap Curoil (Bonaire) N.V.,
2. de naamloze vennootschap
Curacao Oil (Curacao) N.V.,
gevestigd te Curaçao,
verder gezamenlijk te noemen: Curoil,
gemachtigden: mr. T.L.H. Peeters en mr. T.J. Leijsen,
Openbaar Lichaam Bonaire,
zetelend te Bonaire,
verder te noemen: OLB,
gemachtigde: mr. C. de Bres.
1. Op 14 mei 2018 hebben PDVSA e.a. een verzoekschrift, met producties,
ingediend. Het kort geding is behandeld ter zitting van 16 mei 2018. Ter zitting
hebben Curoil c.s. en OLB gevorderd dat hun wordt toegestaan in de hoofdzaak tussen te komen, hetgeen is toegestaan. Vonnis is bepaald op heden.
2. Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
- bij arbitraal vonnis van 24 april 2018 is onder meer beslist dat PDVSA en PDVSA
Petróleo een bedrag van in hoofdsom afgerond US$ 0,5 miljard aan CPZ dienen te betalen en dat PDVSA voorts een bedrag van in hoofdsom afgerond US$ 1,5 miljard aan CPH dient te betalen. Deze veroordelingen hangen samen, samengevat, met in Venezuela ten laste van CPZ en CPH doorgevoerde onteigeningen;
- door CPZ en CPH zijn op 4 mei 2018 ten laste van PDVSA en PDVSA Petróleo
conservatoire derdenbeslagen gelegd onder Bopec. Voorts is door hen conservatoir vreemdelingenbeslag gelegd ten laste van PDVSA Petróleo op de bij Bopec aanwezige olie en olieproducten;
- op 7 mei 2018 hebben CPZ en CPH de beslagen opgeheven voor zover het betreft
Tank 1915 (een tank met brandstof ten behoeve van de generator van Bopec) en Tank 1912 (een tank gehuurd door ContourGlobal Bonaire B.V., verder te noemen: CGB, met brandstof die wordt gebruikt voor de elektriciteitsvoorziening op Bonaire);
- de overige bij Bopec aanwezige olie en olieproducten behoren in eigendom toe
aan PDVSA Petróleo. Het gaat om een hoeveelheid van circa 1.3 miljoen vaten, met een marktwaarde van circa US$ 40 miljoen;
- op grond van tussen hen gesloten overeenkomsten neemt Curoil het
olieproduct Heavy Fuel Oil, verder te noemen: olie, af van PDVSA en PDVSA Petróleo. Deze olie wordt (vanuit Tank 1910) doorgeleid naar Tank 1912 van CGB;
- sinds de beslaglegging hebben PDVSA en PDVSA Petróleo geen gevolg meer
gegeven aan verzoeken van Curoil om levering. In Tank 1912 van CGB bevindt zich nog brandstof voor enkele dagen elektriciteit.
De standpunten van partijen
3. PDVSA, PDVSA Petróleo en Bopec vorderen, samengevat, bij vonnis uitvoerbaar
bij voorraad alle door CPZ en CPH onder Bopec gelegde conservatoire derdenbeslagen op te heffen, en CPZ en CPH te verbieden wederom ten laste van PDVSA en PDVSA Petróleo beslag te leggen onder Bopec, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4. PDVSA, PDVSA Petróleo en Bopec leggen aan hun vorderingen het volgende ten
grondslag. De onder Bopec gelegde derdenbeslagen zijn onrechtmatig, omdat PDVSA en PDVSA Petróleo door de beslagen in een noodsituatie zijn komen te verkeren die zeer slecht is voor hun bedrijfsvoering. Door de onder Bopec gelegde beslagen is de handel met China volledig stilgelegd. Voorts is er sprake van immuniteit van executie, omdat de beslagen olie bestemd is voor de openbare dienst en het beslag leidt tot ontwrichting van het openbare leven.
5. PDVSA, PDVSA Petróleo en Bopec hebben voorts gesteld dat niet summierlijk is
gebleken van het nodige van het beslag. Zij zijn naar zij stellen sterk afhankelijk van de opslagmogelijkheden bij Bopec, omdat Venezuela onvoldoende mogelijkheden biedt met grote schepen aan te meren. Het gebruik van Bopec blijft noodzakelijk voor PDVSA en PDVSA Petróleo, waardoor CPZ en CPH ook in de toekomst, nadat zij verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis hebben verkregen, beslag onder Bopec kunnen leggen. PDVSA en PDVSA Petróleo verzoeken niet de opheffing van álle door CPZ en CPH gelegde beslagen, zodat er volgens hen voldoende verhaalsmogelijkheden blijven bestaan.
6. PDVSA, PDVSA Petróleo en Bopec hebben voorts aangevoerd dat in het kader
van het volkenrecht immuniteit toekomt aan een land indien de goederen waarop de executie betrekking heeft een non-gouvernementele, commerciële bestemming hebben. Venezuela geniet als vreemde staat immuniteit van executie. Hierdoor is beslag op goederen van die staat onrechtmatig, tenzij de goederen niet bestemd zijn voor de openbare dienst. Ook indien de goederen toebehoren aan private rechtspersonen, maar waarvan het beslag daarop zou leiden tot ontwrichting van het openbare leven is er sprake van immuniteit. Volgens PDVSA, PDVSA Petróleo en Bopec geldt hierbij dat het er niet om gaat dat de olie bestemd is voor de openbare dienst, maar om het feit dat de handel in die olie van dermate belang is voor Venezuela, dat de openbare dienst wordt getroffen. Volgens PDVSA, PDVSA Petróleo en Bopec is de beslagen olie bestemd voor de handel met China. De beslagen olie zal, zodra het beslag wordt opgeheven, worden verscheept naar China.
7. CPZ en CPH voeren het volgende tot verweer, met conclusie tot afwijzing
van de vorderingen van PDVSA, PDVSA Petróleo en Bopec. De onder Bopec gelegde beslagen zijn niet onrechtmatig. Er is geen sprake van immuniteit, noch van goederen bestemd voor de openbare dienst. PDVSA, PDVSA Petróleo en Bopec hebben immers bevestigd dat de beslagen olie bestemd is voor de handel met China. Daar komt nog bij dat de elektriciteitsvoorziening geen overheidstaak is. De elektriciteit wordt op Bonaire opgewekt door een privaatrechtelijke instelling. CPZ en CPH voeren verder aan bereid te zijn tot levering van de beslagen olie aan Curoil, mits de daaraan gekoppelde verkoopprijs door Curoil op een escrow of derdengeldenrekening zal worden gestort.
8. Curoil vorderen in tussenkomst, samengevat, de onder Bopec gelegde
beslagen op te heffen, zodat Curoil in ieder geval de voor de elektriciteitsvoorziening op Bonaire benodigde hoeveelheid olie kunnen afnemen, zulks op straffe van een dwangsom. Er is geen alternatief voor aanvoer van olie die kan worden gebruikt voor de elektriciteitsvoorziening op Bonaire. Een afweging van belangen moet volgens Curoil tot de conclusie leiden dat het beslag onder Bopec moet worden opgeheven. Dit geldt te meer nu de beslagen olie bestemd is voor de openbare dienst. Zonder elektriciteit zal het openbare leven op Bonaire immers ontwricht raken.
9. OLB vordert in tussenkomst, samengevat, alle partijen te veroordelen mee te
werken aan de levering van beslagen olie aan Curoil, zodat de elektriciteitsvoorziening op Bonaire doorgang kan vinden, dan wel de onder Bopec gelegde beslagen op te heffen. Evenals PDVSA, PDVSA Petróleo, Bopec en Curoil voert OLB aan dat de beslagen olie bestemd is voor de openbare dienst, zodat deze niet vatbaar is voor beslag. Een ieder die publieke energievoorzieningen in gevaar brengt handelt volgens OLB bovendien onrechtmatig. OLB stuurt aan op een oplossing waardoor Curoil de voor de energievoorziening op Bonaire voor een periode van drie tot zes maanden benodigde hoeveelheid olie van PDVSA en PDVSA Petróleo kunnen afnemen, zodat partijen in die periode tot een structurele oplossing kunnen komen.
10. Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de vorderingen.
11. De stellingen van PDVSA, PDVSA Petróleo en Bopec dat het beslag onnodig is
worden niet gevolgd. Het bestaan van de vordering van CPZ en CPH op PDVSA en PDVSA Petróleo is in essentie niet betwist. Bij het arbitrale vonnis van 24 april 2018 is de hoogte van de vordering van CPZ en CPH vastgesteld op circa US$ 2 miljard. De nu ten laste van PDVSA Petróleo op Bonaire beslagen olie vertegenwoordigt een waarde van ongeveer US$ 40 miljoen. Niet kan worden gezegd dat het beslag onder Bopec onnodig is, omdat voldoende andere verhaalsmogelijkheden blijven bestaan. Van die andere mogelijkheden is vooralsnog niet gebleken. Daar komt bij dat CPZ en CPH in afwachting van het verkrijgen van een executoriale titel gerechtigd zijn hun verhaalsmogelijkheden zeker te stellen. Een opheffing van het beslag op grond van artikel 705 tweede lid Rv BES is dan ook niet aan de orde.
12. De immuniteit van de staat Venezuela is hier niet in het geding. In de eerste
plaats geldt dat de beslagen olie niet in eigendom toebehoort aan Venezuela, maar aan de privaatrechtelijke rechtspersoon PDVSA Petróleo. Daarbij komt dat de beslagen olie niet kan worden aangemerkt als een goed bestemd voor de openbare dienst. Daarvoor is immers de directe bestemming van het goed van belang. Uit de standpunten van PDVSA, PDVSA Petróleo en Bopec blijkt dat de beslagen olie bestemd is om naar China te worden verscheept. De olie heeft derhalve een commerciële bestemming. Dat de opbrengst van de beslagen olie uiteindelijk aan Venezuela ten goede komt, is hierbij niet relevant. Van immuniteit van executie is dan ook geen sprake.
13. PDVSA, PDVSA Petróleo, Bopec, Curoil en OLB hebben voorts gesteld dat
het beslag op de olie bij Bopec onrechtmatig is, omdat de beslagen olie bestemd is voor de openbare dienst.
14. Artikel 703 Rv BES bepaalt dat goederen bestemd voor de openbare dienst niet
vatbaar zijn voor beslag. Dit artikel vormt een uitzondering op de hoofdregel dat een schuldeiser zijn vordering op alle goederen van de schuldenaar kan verhalen. Als goederen bestemd voor de openbare dienst worden aangemerkt goederen die dienen tot uitvoering van een publieke taak. Indien het uitvoeren van een overheidstaak door het beslag wordt geschaad, is er sprake van onrechtmatig beslag dat dient te worden opgeheven. De beslagen olie behoort echter niet in eigendom toe aan OLB, maar aan een privaatrechtelijke rechtspersoon PDVSA Petróleo, die deze olie grotendeels heeft bestemd voor verscheping naar China. Dat OLB voor zijn overheidsdiensten mede afhankelijk is van de levering van olie (aan CGB, die het omzet in elektriciteit), maakt nog niet dat (een deel van) de beslagen olie bestemd is voor de openbare dienst als bedoeld in artikel 703 Rv BES.
15. Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat de opheffingsgronden van artikel 705
tweede lid Rv BES zich niet voordoen, er geen sprake is van immuniteit van executie noch van goederen bestemd voor de openbare dienst als bedoeld in artikel 703 Rv BES.
16. Dan de vraag of een belangenafweging aanleiding moet geven tot opheffing van
17. Bopec heeft aangevoerd dat zij als derde onder wie beslag is gelegd schade
ondervindt van het beslag, doordat zij haar normale bedrijfsvoering niet kan voortzetten en daardoor circa US$ 700.000,- per maand aan omzet misloopt. Dit kan in de gegeven omstandigheden echter niet leiden tot toewijzing van de vordering van Bopec tot opheffing ban de beslagen. De nadelige effecten die Bopec van de beslaglegging ondervindt zijn naar het voorlopig oordeel van het Gerecht in hoofdzaak toe te schrijven aan het feit dat haar groepsvennootschappen PDVSA en PDVSA Petróleo niet aan hun betalingsverplichtingen uit het Arbitraal vonnis voldoen, en tot dusver kennelijk niet bereid zijn gebleken vervangende zekerheid te stellen, bijvoorbeeld door in te gaan op het voorstel van CPZ en CPH om de opbrengsten van de beslagen olie op een escrow-rekening te stallen. Niet gebleken is dat Bopec bij PDVSA of PDVSA Petróleo heeft aangedrongen op een tijdelijke (of andere) oplossing van de bestaande patstelling. Bij die stand van zaken moet het belang van Bopec bij (volledige) opheffing van de beslagen wijken voor het belang van CPZ en CPH verhaal van hun vorderingen te verzekeren.
18. Curoil en OLB hebben zich op het standpunt gesteld dat de beslagen zullen
leiden tot ontwrichting van de samenleving en economie op Bonaire. Door de beslagen kan Curoil niet aan olie komen om CGB, de producent van de elektriciteit op Bonaire, van olie voor de opwekking van elektriciteit te voorzien. Curoil kunnen geen olie (meer) afnemen van PDVSA en PDVSA Petróleo, noch kunnen zij via een andere leverancier aan olie komen omdat zij voor de levering daarvan afhankelijk zijn van PDVSA, PDVSA Petróleo en Bopec aangezien Tank 1912 die door CGB wordt gehuurd op het terrein van Bopec staat en alleen via de voorzieningen van Bopec kan worden gevuld. Indien de beslagen niet worden opgeheven, zal er na 24 mei aanstaande geen stroom meer kunnen worden geleverd op Bonaire. PDVSA, PDVSA Petróleo, Bopec, Curoil en OLB stellen daarom dat hun belang, voorkoming van de ontwrichting van de samenleving en de economie op Bonaire, zwaarder moet wegen dan het belang van CPZ en CPH bij handhaving van de beslagen ter verhaal van (een deel van) hun vordering op PDVSA en PDVSA Petróleo. CPZ en CPH hebben aangevoerd dat slechts vermogensbestanddelen van PDVSA en PDVSA Petróleo die zich buiten Venezuela bevinden een kans bieden op verhaal. De locatie van de vermogensbestanddelen van PDVSA en PDVSA Petróleo is niet iets dat CPZ en CPH in de hand hebben, en ook elders in de wereld zoeken CPZ en CPH verhaal op vermogensbestanddelen van PDVSA en PDVSA Petróleo.
19. De door PDVSA, PDVSA Petróleo, Bopec, Curoil en OLB aangevoerde
belangen zijn door CPZ en CPH niet betwist. Hetzelfde geldt voor de door CPZ en CPH aangevoerde belangen. Partijen twisten echter over de vraag aan welke belangen meer gewicht moet worden toegekend. Aannemelijk is dat voortduring van de huidige situatie zal leiden tot ontwrichting van de samenleving en de economie van Bonaire. CPZ en CPH hebben in dit verband aangevoerd dat zij bereid zijn mee te werken aan een oplossing om dit te voorkomen, mits zij daarmee hun verhaalsmogelijkheden niet hoeven prijs te geven. Zoals reeds uit het voorgaande blijkt is in de onderhavige procedure niet gebleken van andere verhaalsmogelijkheden voor CPZ en CPH. Ter zitting is gebleken dat voor de elektriciteitsvoorziening op Bonaire een hoeveelheid van ongeveer 10.000 vaten olie per maand nodig is. OLB heeft het voorstel gedaan het onder Bopec gelegde beslag op Tank 1910, vanuit welke tank Tank 1912 van CGB steeds wordt bijgevuld, op te heffen, zodat door Curoil voldoende olie kan worden afgenomen om CGB voor een periode van ongeveer zes maanden te bevoorraden. In die periode dienen partijen dan te komen tot een structurele oplossing.
20. De vorderingen van de tussengekomen partijen hebben in de kern tot doel te
bewerkstelligen dat de levering van de olie ten behoeve van de energievoorziening op Bonaire weer op de gebruikelijke wijze zal plaatsvinden. Nu aannemelijk is geworden dat op korte termijn geen toereikend alternatief is voor de voorziening in de energiebehoefte van Bonaire – volgens het OLB gaat zonder rechterlijk ingrijpen woensdag a.s. het licht uit – zullen de vorderingen van de tussengekomen partijen bij wijze van ordemaatregel worden toegewezen als hierna in het dictum omschreven. Nu het hier primair om het algemeen, maatschappelijk belang gaat, zal worden bepaald dat de aan het bevel te verbinden dwangsom slechts aan OLB wordt verbeurd. Voor een tevens aan Curoil te verbeuren dwangsom bestaat onvoldoende aanleiding.
21. Gelet op het voorgaande is de vordering van PDVSA, PDVSA Petróleo, Bopec,
Curoil en OLB tot opheffing van de beslagen toewijsbaar, voor zover het Tank 1910 betreft, en wel onder de in het dictum van dit vonnis omschreven voorwaarden.
22. Ter uitvoering van het vonnis zal een escrow- of derdengeldenrekening moeten
worden geopend of aangewezen waarop de door Curoil voor de door haar afgenomen olie verschuldigde bedragen dienen te worden voldaan. Deze gelden zullen op die rekening moeten worden gehouden voor degene - PDVSA Petróleo dan wel CPZ - die in de exequaturprocedure in het gelijk zal worden gesteld. PDVSA Petróleo en CPZ dienen hiertoe uiterlijk maandag 21 mei 2018 gezamenlijk een rekening aan te wijzen of te openen. Bij gebreke van medewerking van een van hen zal Curoil, in samenspraak met de wel meewerkende partij, een escrow- of derdengeldenrekening kunnen openen of aanwijzen.
23. Voor een verbod aan CPZ en CPH opnieuw beslag te leggen ten laste van
PDVSA en PDVSA Petróleo bestaat geen grond.
24. Voor zover de vorderingen van de tussengekomen partijen verder strekken dan
toegewezen, geldt dat daarbij onvoldoende belang bestaat dan wel dat de andere partijen zich daartegen gelet op het late tijdstip van het instellen van die vorderingen (ter zitting) onvoldoende hebben kunnen verweren.
25. PDVSA, PDVSA Petróleo en Bopec hebben tevens herbegroting verzocht van de
vorderingen van CPZ en CPH waarvoor het beslagverlof is verleend. PDVSA en PDVSA Petróleo hebben belang bij verlaging van de begrote bedragen voor het geval zij vervangende zekerheid wensen te stellen. Gelet op de hoogte van de vorderingen bestaat er aanleiding af te wijken van de gebruikelijke en in het Procesreglement 2016 opgenomen opslag van 30% voor rente en kosten. De begroting van de vorderingen van CPZ en CPH zal worden verlaagd van US$ 636.134.808 naar US$ 550.000.000 en van US$ 1.945.726.569,60 naar US$ 1.650.000.000. Bij het beslagverlof is aan Conoco c.s. toegestaan de beslagen te repeteren. Er bestaan onvoldoende aanleiding om de op dat punt genomen beslissing te wijzigen.
26. Gelet op de mate waarin partijen over en weer in het gelijk en het ongelijk zijn
gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
Het Gerecht, recht doende in kort geding:
I. Heft op de door CPZ en CPH gelegde en eventueel nog te leggen beslagen voor zover het de inhoud van Tank 1910 op het terrein van Bopec betreft, steeds voor zover het de door Curoil af te nemen hoeveelheid betreft ter doorgeleiding naar Tank 1912 van CGB, en steeds onder de voorwaarde dat de door Curoil voor de betreffende hoeveelheid verschuldigde koopprijs wordt voldaan op de escrow- of derdengeldenrekening als bedoeld onder 22 waarop dat bedrag voor de rechthebbende zal worden gehouden;
II. Heft op de door CPZ en CPH gelegde en eventueel nog te leggen beslagen onder Curoil, doch slechts voor zover benodigd om de onder I van dit dictum bedoelde betalingen mogelijk te maken;
III. Beveelt PDVSA, PDVSA Petróleo en Bopec hoofdelijk om uiterlijk 22 mei 2018 de overeengekomen leveringen van olie ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening op Bonaire te hervatten en uit te voeren, tegen betaling door Curoil van het voor die leveringen verschuldigde bedrag op een escrow- of derdengeldenrekening als bedoeld onder 22 waarop dat bedrag voor de rechthebbende zal worden gehouden en voorts alle nodige handelingen te verrichten en alle benodigde medewerking te verlenen om te zorgen dat de productie van energie op Bonaire op de voorheen gebruikelijke wijze doorgang kan vinden, zulks op straffe van een door PDVSA, PDVSA Petróleo en Bopec aan OLB te verbeuren dwangsom van US$ 250.000,- voor iedere dag dat zij hiermee in gebreke blijven, met een maximum van US$ 10 miljoen;
IV. Herbegroot de vorderingen waarvoor de beslagverloven van 4 mei 2018 zijn verleend op US$ 550.000.000 voor wat betreft de vordering van CPZ op PDVSA en PDVSA Petróleo en op US$ 1.650.000.000 voor wat betreft de vordering van CPH op PDVSA;
V. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
VI. Wijst af het meer of anders gevorderde;
VII. Compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter in het Gerecht in Eerste Aanleg, en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2018 in tegenwoordigheid van mr. S.C.A. ter Borg, als griffier.