In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen een werknemer, aangeduid als verzoeker, en zijn werkgever, de besloten vennootschap Plaza Resort Bonaire B.V. De werknemer had een verzoek ingediend wegens kennelijk onredelijk ontslag en onregelmatige opzegging van zijn arbeidsovereenkomst. De werknemer was op 1 november 2016 in dienst getreden als Financial Controller en had een brutoloon van US$ 4.000,- per maand, dat na de proeftijd verhoogd werd naar US$ 4.250,-. De arbeidsovereenkomst was verlengd, maar de werknemer had zichzelf een salarisverhoging toegekend, wat leidde tot een aanzegging van ontslag door de werkgever op 26 juni 2017. De werknemer betwistte de rechtmatigheid van het ontslag, omdat hij meende dat de werkgever zich niet aan de opzegtermijn had gehouden en dat het ontslag nietig was, aangezien het was gegeven terwijl hij zich in Nederland bevond.
Het Gerecht oordeelde dat de werkgever de opzegtermijn niet correct had nageleefd. De opzegtermijn voor de werkgever moest volgens de wet het dubbele zijn van die voor de werknemer, wat betekende dat de arbeidsovereenkomst pas per 1 november 2017 kon eindigen. Het Gerecht oordeelde dat de werknemer recht had op doorbetaling van zijn loon tot en met oktober 2017, evenals op een Cessantia-uitkering en niet genoten vakantiedagen. De werkgever werd veroordeeld tot betaling van de achterstallige lonen, de Cessantia-uitkering en de proceskosten. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het verzoek van de werknemer om een getuigschrift werd eveneens toegewezen, maar de gevorderde dwangsom werd afgewezen omdat er onvoldoende bewijs was dat de werkgever had geweigerd een getuigschrift te verstrekken.