ECLI:NL:OGEABES:2018:26

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
EJ 143 van 2017
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • G.P.M. van den Dungen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onregelmatig ontslag en schadevergoeding in arbeidszaak tussen werknemer en Plaza Resort Bonaire B.V.

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen een werknemer, aangeduid als verzoeker, en zijn werkgever, de besloten vennootschap Plaza Resort Bonaire B.V. De werknemer had een verzoek ingediend wegens kennelijk onredelijk ontslag en onregelmatige opzegging van zijn arbeidsovereenkomst. De werknemer was op 1 november 2016 in dienst getreden als Financial Controller en had een brutoloon van US$ 4.000,- per maand, dat na de proeftijd verhoogd werd naar US$ 4.250,-. De arbeidsovereenkomst was verlengd, maar de werknemer had zichzelf een salarisverhoging toegekend, wat leidde tot een aanzegging van ontslag door de werkgever op 26 juni 2017. De werknemer betwistte de rechtmatigheid van het ontslag, omdat hij meende dat de werkgever zich niet aan de opzegtermijn had gehouden en dat het ontslag nietig was, aangezien het was gegeven terwijl hij zich in Nederland bevond.

Het Gerecht oordeelde dat de werkgever de opzegtermijn niet correct had nageleefd. De opzegtermijn voor de werkgever moest volgens de wet het dubbele zijn van die voor de werknemer, wat betekende dat de arbeidsovereenkomst pas per 1 november 2017 kon eindigen. Het Gerecht oordeelde dat de werknemer recht had op doorbetaling van zijn loon tot en met oktober 2017, evenals op een Cessantia-uitkering en niet genoten vakantiedagen. De werkgever werd veroordeeld tot betaling van de achterstallige lonen, de Cessantia-uitkering en de proceskosten. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het verzoek van de werknemer om een getuigschrift werd eveneens toegewezen, maar de gevorderde dwangsom werd afgewezen omdat er onvoldoende bewijs was dat de werkgever had geweigerd een getuigschrift te verstrekken.

Uitspraak

HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
zittingsplaats Bonaire
Burgerlijke zaken over 2018
Registratienummer : EJ 143 van 2017
Datum uitspraak : 20 maart 2018

BESCHIKKING (artikelen 7A:1615o, 7A:1615r, 7A:1615i en 7A:1615h BW BES )

in de zaak van

[verzoeker],

wonend te Bonaire,
verzoeker,
gemachtigde: mr. L.M.G. Dundas,
en

de besloten vennootschap Plaza Resort Bonaire B.V.,

gevestigd en kantoorhoudend te Bonaire,
verweerster,
verder te noemen: Plaza,
niet verschenen.

De procedure

1. Het Gerecht heeft kennis genomen van het verzoekschrift van [verzoeker], met producties,
ingekomen ter griffie op 8 december 2017. Plaza heeft geen verweerschrift ingediend.
2. De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgehad op 27 februari 2018. Bij
deze gelegenheid zijn verschenen [verzoeker] en zijn gemachtigde. Plaza is niet verschenen.
3. De beschikking is bepaald op heden.

De vaststaande feiten

4. De volgende feiten staan tussen partijen vast:
- [ [verzoeker] is op 1 november 2016 voor de periode van een jaar in dienst getreden van Plaza in
de functie van Financial Controller tegen een brutoloon van US$ 4.000,- per maand, tijdens de proeftijd, en na het verstrijken van de proeftijd een brutoloon van US$ 4.250,- per maand op basis van een werkweek van 40 uur. Bij brief van 6 mei 2017 is de arbeidsovereenkomst verlengd voor de duur van zes maanden;
- bij brief van 12 juni 2017 heeft Plaza [verzoeker] erop aangesproken dat hij zichzelf een
salarisverhoging heeft gegeven. Plaza was het met die handelswijze niet eens, en schreef aan [verzoeker]:
- bij brief van 26 juni 2017 met de aanhef “betreft: aanzegging ontslag” heeft Plaza aan
[verzoeker] laten weten dat zij de samenwerking met [verzoeker] niet wenst voort te zetten. In de brief valt het volgende te lezen:
- op 28 juni 2017 is [verzoeker] op de polikliniek geneeskunde van het OLVG Oost (Onze Lieve
Vrouwe Gasthuis Oost te Amsterdam) geweest voor een halfjaarlijkse controle;
  • Plaza heeft het loon van [verzoeker] tot en met juli 2017 uitbetaald;
  • bij brief van 12 oktober 2017 heeft de gemachtigde van [verzoeker] aan Plaza bericht dat het
ontslag nietig is, en Plaza verzocht [verzoeker] onmiddellijk weer tot het werk toe te laten en hem zijn achterstallig loon te betalen. Aan deze verzoeken heeft Plaza niet voldaan.

Het verzoek

5. [verzoeker] verzoekt, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. Plaza op grond van kennelijk onredelijk ontslag te veroordelen tot betaling van een schadvergoeding (ex artikel 7A:1615s eerste lid BW BES) van US$ 12.750,- of een bedrag dat het Gerecht juist acht;
II. Plaza te veroordelen tot betaling van het achterstallig salaris van [verzoeker] totaal een bedrag van US$ 12.750,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2017 tot de dag der algehele voldoening en vermeerderd met 15% vertragingsrente ex artikel 7A:1614q BW BES en buitengerechtelijke incassokosten ad 15%;
Subsidiair:
III. Plaza op grond van onregelmatig ontslag te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een schadeloosstelling ex artikelen 7A:1615o en 7A:1615r BW BES, totaal een bedrag van US$ 12.750,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2017 tot de dag der algehele voldoening en vermeerderd met 15% vertragingsrente ex artikel 7A:1614q BW BES en buitengerechtelijke incassokosten ad 15%;
Meer subsidiair:
IV. Plaza op grond van nietig ontslag te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van het achterstallig loon ex artikel 7A:1615h BW BES, totaal een bedrag van US$ 12.750,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2017 tot de dag der algehele voldoening en vermeerderd met 15% vertragingsrente ex artikel 7A:1614q BW BES en buitengerechtelijke incassokosten ad 15%;
Primair, subsidiair en meer subsidiair:
V. Plaza te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van US$ 980,77 aan Cessantia-uitkering;
VI. Plaza te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van vijftien (niet genoten) vakantiedagen;
VII. Plaza te gelasten tot verstrekken van een getuigschrift ex artikel 7A:1614z BW BES op straffe van een dwangsom van US$ 2.000,- per dag of gedeelte van een dag dat Plaza in gebreke blijft aan deze beschikking te voldoen;
VIII. Plaza te veroordelen in de proceskosten.
6. [verzoeker] legt aan zijn verzoek het volgende ten grondslag. [verzoeker] heeft sinds zijn
indiensttreding nooit een functioneringsgesprek gehad, terwijl in de arbeidsovereenkomst is bepaald dat binnen zes maanden na het verstrijken van de proeftijd van [verzoeker] een functioneringsgesprek diende plaats te vinden. Plaza had met andere werknemers wel een functioneringsgesprek gevoerd en hen een loonsverhoging toegekend. Toen het functioneringsgesprek van [verzoeker] uitbleef besloot hij zichzelf een loonsverhoging toe te kennen. [verzoeker] erkent dat deze handelswijze niet correct is geweest. Dit heeft echter enkel geleid tot een waarschuwing en niet tot zijn ontslag. Bij brief van 26 juni 2017 heeft Plaza [verzoeker] alsnog ontslagen. [verzoeker] meent dat Plaza geen dringende reden had voor ontslag en dat het ontslag niet onverwijld is gegeven. Volgens [verzoeker] had Plaza toestemming nodig van de Minister van SZW, waardoor er primair sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. Mocht het Gerecht van oordeel zijn dat er geen sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag dan is er volgens [verzoeker] sprake van een onregelmatig ontslag, omdat Plaza zich niet heeft gehouden aan de geldende opzegtermijn. De in de arbeidsovereenkomst opgenomen opzegtermijn van twee maanden is niet juist, zo stelt [verzoeker]. Op grond van artikel 7A:1615i BW BES moet de opzegtermijn voor de werkgever het dubbele zijn van de opzegtermijn voor de werknemer, zodat de opzegtermijn voor Plaza vier maanden moet bedragen. Nu Plaza zich niet aan de geldende opzegtermijn heeft gehouden is zij gehouden tot betaling van schadevergoeding aan [verzoeker]. Het ontslag is voorts nietig, omdat het is gegeven toen [verzoeker] zich in Nederland bevond. Plaza had de arbeidsovereenkomst niet mogen beëindigen. Hierdoor is de arbeidsovereenkomst niet geëindigd door de brief van 26 juni 2017, en is Plaza gehouden het loon van [verzoeker] door te betalen tot en met eind oktober 2017. Plaza heeft het salaris van [verzoeker] over de maand juli 2017 doorbetaald. Daarmee heeft Plaza erkend dat de arbeidsovereenkomst niet tot een einde is gekomen.

De beoordeling

7. Onder punt 2 van zijn verzoekschrift heeft [verzoeker] gesteld dat hem ontslag op staande voet
is verleend. Hetgeen hij daartoe feitelijk heeft aangevoerd onderbouwt die stelling onvoldoende. Niet alleen is in de aanzegging niet te lezen dat het om een ontslag op staande voet gaat, bovendien (en belangrijker) is hem nadien nog loon doorbetaald, terwijl in de door Plaza aangegeven redenen voor het ontslag, kort gezegd functionele tekortkomingen en gebrek aan vertrouwen, niet kan worden gelezen dat sprake is van een dringende reden in de zin van artikel 7A:1615o lid 1 BW BES.
8. Het primaire verzoek van [verzoeker] strekt in de eerste plaats tot een veroordeling van Plaza
tot betaling van een schadevergoeding naar billijkheid wegens kennelijk onredelijk ontslag, bestaande uit een ontslag met een valse reden. Waarom die redenen (hiervoor al genoemd) vals zijn heeft [verzoeker] onvoldoende toegelicht, in elk geval volstaat niet de toelichting dat Plaza door het ontbreken van een beoordelingsgesprek niet tot het oordeel kon komen dat geen vooruitgang in het functioneren van [verzoeker] was en/of dat het vertrouwen was komen te ontbreken. Over wat dan wel de reden zou zijn geweest heeft [verzoeker] zich niet uitgelaten.
9. Primair verzoekt [verzoeker] voorts achterstallig salaris tot en met de maand oktober 2017 en
bijkomende betalingen. Het Gerecht maakt hieruit op dat [verzoeker] zich niet (meer) heeft beroepen op de vernietigbaarheid van het gegeven ontslag, aangezien in dat geval de vordering tot “gewoon” doorbetaling van loon voor de hand had gelegen. Bovendien blijkt uit het primaire verzoek tot schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag, dat [verzoeker] zich heeft neergelegd bij het ontslag op zichzelf. Wat resteert is het beroep op de onregelmatigheid van de opzegging.
10. Dat beroep is terecht gedaan. Op grond van artikel 7A:1615i BW BES is de door de
werkgever in acht te nemen opzegtermijn één maand. In artikel 4 van de arbeidsovereenkomst hebben partijen die termijn verlengd tot twee maanden voor elk der partijen. Daarmee hebben partijen de mogelijkheid van artikel 7A:1615i lid 5 BW BES benut, echter heeft Plaza miskend dat de opzegtermijn voor de werkgever in een dergelijk geval niet korter kan zijn dan tweemaal de opzegtermijn van de werknemer. Dat brengt mee dat de arbeidsovereenkomst op zijn vroegst per 1 november 2017 beëindigd had kunnen worden. De loonvordering over de maanden juli (al betaald), augustus, september en oktober 2017 is daarom toewijsbaar, inclusief de vertragingsrente en de over het totaal verschuldigde wettelijke rente.
11. Ook hetgeen overigens primair is verzocht (betaling van Cessantia-uitkering, betaling van niet
genoten vakantiedagen en het getuigschrift) is toewijsbaar. [verzoeker] heeft verzocht te bepalen dat Plaza een dwangsom zal verbeuren indien zij in gebreke blijft [verzoeker] een getuigschrift te verstrekken. Het Gerecht is van oordeel dat [verzoeker] onvoldoende heeft gesteld dat Plaza desgevraagd heeft geweigerd een getuigschrift te verstrekken, zodat voor een dwangsom geen plaats is.
12. [ [verzoeker] heeft voorts buitengerechtelijke incassokosten verzocht. Het Gerecht is van oordeel
dat onvoldoende is gesteld en gebleken dat [verzoeker] in redelijkheid buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt. De door de gemachtigde van [verzoeker] aan Plaza verstuurde brief maakt onderdeel uit van de proceskosten, nu deze is verstuurd ter voorbereiding op de onderhavige procedure. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen.
13. Nu het primair verzochte toewijsbaar is als hiervoor overwogen, behoeft het meer subsidiair
verzochte, dat een toewijzing zou behelzen van niet meer dan primair en subsidiair toewijsbaar is, geen bespreking. Bij de gestelde nietigheid van het ontslag op grond van overtreding van het verbod van artikel 7A:1615h lid 2 BW BES plaatst het Gerecht de kanttekening dat ook die grondslag onbesproken kan blijven, omdat [verzoeker] daaraan geen verdergaande gevolgen verbindt dan betaling van het over de maanden tot en met oktober 2017 verschuldigde salaris en die vordering al toewijsbaar is geoordeeld.
14. Het verzoek van [verzoeker] is dus toewijsbaar als in het dictum vermeld. Als de in het
ongelijk gestelde partij zal Plaza in de kosten van het geding worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [verzoeker] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht US$ 419,-
- salaris gemachtigde (2 punten ad US$ 559,-) US$
1.118,-
Totaal US$ 1.537,-

De beslissing

Het Gerecht:
I. Veroordeelt Plaza op grond van onregelmatige opzegging tot betaling aan [verzoeker] van zijn loon over de periode 1 augustus 2017 tot en met 31 oktober 2017, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de verschillende loontermijnen, en vermeerderd met de vertragingsrente van 10%.
II. Veroordeelt Plaza tot betaling aan [verzoeker] van zijn Cessantia-uitkering van US$ 980,77 en niet genoten vakantiedagen.
III. Veroordeelt Plaza tot afgifte aan [verzoeker] van een getuigschrift.
IV. Veroordeelt Plaza in de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op US$ 1.537,-.
VI. Verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
VII. Wijst hetgeen meer of anders is verzocht af.
Deze beschikking is gegeven op Bonaire door mr. G.P.M. van den Dungen, rechter in het Gerecht voormeld, en uitgesproken op bovengenoemde datum in tegenwoordigheid van de griffier.