ECLI:NL:OGEABES:2018:22

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
WAR BES: 16, 36 en 37 van 2017
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van tewerkstellings- en verblijfsvergunningen met betrekking tot verzoeker en verzoeksters

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in de zaken WAR BES: 16, 36 en 37 van 2017. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een tewerkstellingsvergunning voor zijn medewerker, maar verzuimde om binnen de gestelde termijn een inkomensverklaring over te leggen. Deze verklaring werd pas na het bestreden besluit, maar vóór de beslissing op bezwaar, overgelegd. Het Gerecht oordeelde dat de verweerder deze inkomensverklaring had moeten meewegen bij de beoordeling van het bezwaar, aangezien verweerder wel kennis had genomen van de verklaring. Bovendien had de verweerder in de beslissing op bezwaar een nieuwe afwijzingsgrond aangevoerd, wat het Gerecht als onzorgvuldig beschouwde. Het Gerecht verklaarde het beroep van de verzoeker gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij verweerder werd opgedragen om binnen twee weken een nieuw besluit te nemen.

Daarnaast waren er twee verzoeksters die ook een verblijfsvergunning hadden aangevraagd, maar hun aanvragen werden afgewezen omdat de aanvraag van de moeder van verzoekster niet was goedgekeurd. Het Gerecht oordeelde dat de afwijzingen van de aanvragen voor de verblijfsvergunningen onterecht waren, omdat deze de gezinssituatie in gevaar brachten. Het Gerecht verklaarde ook de beroepen van de verzoeksters gegrond en vernietigde de bestreden besluiten, met de opdracht aan de verweerder om nieuwe besluiten te nemen. De proceskosten werden aan de zijde van de verzoekers vergoed.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Wet administratieve rechtspraak BES

Uitspraak: 3 juli 2018
Zaaknr. WAR BES: 16, 36 en 37 van 2017

Uitspraak

op het beroepschrift van:

[verzoeker],

wonende te Bonaire,
verzoeker in de zaak WAR 16 van 2017,
gemachtigde: mr. M. Bijkerk,
in het geschil van verzoeker en:

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

mede gevestigd op Bonaire,
verweerder in de zaak WAR 16 van 2017,
gemachtigde: mr. R. van der Oord,
evenals
op het beroepschrift van:

[verzoekster 1],

verblijvend te Bonaire,
verzoekster in de zaak WAR 36 van 2017,
gemachtigde: mr. M. Bijkerk,
in het geschil van verzoekster en:

de Minister van Justitie en Veiligheid,

mede gevestigd op Bonaire,
verweerder in de zaken WAR 36 van 2017,
gemachtigde: mr. P.J. de Graaf,
evenals
op het beroepschrift van:

[verzoekster 2],

verblijvend te Bonaire,
verzoekster in de zaak WAR 37 van 2017,
gemachtigde: mr. M. Bijkerk,
in het geschil van verzoekster en:

de Minister van Justitie en Veiligheid,

mede gevestigd op Bonaire,
verweerder in de zaken WAR 36 van 2017,
gemachtigde: mr. P.J. de Graaf,

De bestreden beschikkingen

in de zaak WAR 16 van 2017
1. Bij besluit van 4 oktober 2016, met kenmerk: 31863, is de aanvraag van verzoeker
voor een tewerkstellingsvergunning voor [verzoekster 2] afgewezen onder verwijzing naar artikel 8 lid d Wet Arbeid Vreemdelingen BES (Wav BES), omdat niet is voldaan aan de vereisten om in aanmerking te komen voor een verblijfsdocument.
2. Verzoeker heeft op 24 januari 2017 bezwaar aangetekend tegen dit besluit. Het
bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 24 april 2017 ongegrond verklaard.
in de zaak WAR 36 van 2017
3. Bij besluit van 5 januari 2017, met kenmerk: FMSCRV20164960/1, is de aanvraag
van verzoekster voor een verblijfsvergunning afgewezen onder verwijzing naar artikel 9 lid 1 onder b Wet Toelating en Uitzetting BES (WTU BES), omdat de verblijfsvergunning van [verzoekster 2], de moeder van verzoekster, is afgewezen. De aanvraag van verzoekster betrof een afhankelijke verblijfsvergunning.
4. Verzoekster heeft op 15 maart 2017 bezwaar aangetekend tegen dit besluit. Het
bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 23 augustus 2017 ongegrond verklaard.
in de zaak WAR 37 van 2017
5. Bij besluit van 5 januari 2017, met kenmerk: FMSCRV20125265/8, is de aanvraag
van verzoekster voor een verblijfsvergunning afgewezen onder verwijzing naar artikel 9 lid 1 sub c en d WTU BES, omdat de aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning voor verzoekster is afgewezen.

Het procesverloop

in de zaak WAR 16 van 2017
6. Het procesverloop blijkt uit:
  • het beroepschrift, met producties, van 2 mei 2017 van verzoekster;
  • het verweerschrift, met producties, van 14 juni 2017 van verweerder.
in de zaak WAR 36 van 2017
7. Het procesverloop blijkt uit:
  • het beroepschrift, met producties, van 2 oktober 2017 van verzoeker;
  • het verweerschrift, met producties, van 28 december 2017 van verweerder.
in de zaak WAR 37 van 2017
8. Het procesverloop blijkt uit:
  • het beroepschrift, met producties, van 2 oktober 2017 van verzoeker;
  • het verweerschrift, met producties, van 28 december 2017 van verweerder.
in alle zaken
9. De behandeling ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2018. Bij
deze gelegenheid zijn verschenen [verzoeker] tezamen met mr. Bijkerk. Namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is verschenen mr. R. van der Oord, en namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is verschenen mr. P.J. de Graaf. [verzoekster 2] en [verzoekster 1] zijn niet verschenen.
10. De uitspraak is bepaald op heden.

Partijstandpuntenin de zaak WAR 16 van 2017

11. Verzoeker verzoekt, na wijziging van het verzoek ter zitting, uitvoerbaar bij
voorraad, primair, zijn beroep gegrond te verklaren, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beschikking aldus dat aan verzoeker een tewerkstellingsvergunning wordt afgegeven ten behoeve van [verzoekster 2]. Subsidiair verzoekt hij om het beroep gegrond te verklaren, de bestreden beschikking, al of niet op grond van artikel 8 EVRM, te vernietigen en verweerder op te dragen binnen zeven dagen na deze uitspraak een nieuwe beschikking te nemen met inachtneming van de in deze uitspraak op te nemen aanwijzingen die ertoe strekken dat aan [verzoekster 2] een tewerkstellingsvergunning zal worden verstrekt. Zowel primair als subsidiair met veroordeling van verweerder in de kosten van de procedure.
12. Verzoeker stelt dat verweerder de tewerkstellingsvergunning ten onrechte heeft afgewezen. Weliswaar heeft hij de inkomensverklaring van de belastingdienst niet binnen de door verweerder gestelde termijn overgelegd, maar hij heeft deze wel vóór de hoorzitting in de bezwaarprocedure, en derhalve ook voor de beslissing op bezwaar overgelegd. Verweerder had daarom deze inkomensverklaring bij zijn beslissing op bezwaar moeten betrekken. Verzoeker is voorts van mening dat het aanvoeren van een nieuwe afwijzingsgrond in de beslissing op bezwaar in strijd is met het beginsel van hoor en wederhoor. Verweerder had deze afwijzingsgrond tijdens de hoorzitting ter sprake moeten brengen. Verweerder had niet pas in de beslissing op bezwaar in het kader van de volledige heroverweging met deze afwijzingsgrond kunnen komen, zonder in de volledige heroverweging ook de reeds overgelegde inkomensverklaring mee te nemen.
13. Verweerder heeft aangevoerd dat de aanvraag van verzoeker terecht is
afgewezen, en het bezwaar terecht ongegrond is verklaard. Op de aanvraag van verzoeker is afwijzend beslist, omdat hij zonder verschoonbare reden niet aan de termijn voor het indienen van de ontbrekende stukken had voldaan. Deze beslissing is door verweerder in bezwaar terecht gehandhaafd. Verzoeker heeft immers niet betwist dat hij de ontbrekende gegevens niet binnen de gestelde termijn heeft ingediend. Verweerder is van mening dat buiten de gestelde termijn ingediende stukken niet alsnog bij de beoordeling op bezwaar kunnen worden meegenomen, omdat dat in de praktijk leidt tot verlenging van termijnen. Daardoor verdwijnt de bescherming van de belangen die de vastgestelde termijnen beogen te beschermen. De in bezwaar door verweerder aangevoerde nieuwe afwijzingsgrond betreft een grond die er al was ten tijde van de afwijzing van de aanvraag. Toen was er echter ook een andere afwijzingsgrond, waardoor deze grond onbesproken is gelaten.
in de zaken WAR 36 en 37 van 2017
14. Verzoeksters verzoeken, uitvoerbaar bij voorraad, primair de beroepen gegrond
te verklaren en te bepalen dat aan verzoeksters de gevraagde verblijfsvergunningen zullen worden afgegeven ofwel dat een andere verblijfsvergunning ex artikel 8 EVRM zal worden afgegeven dan wel deze uitspraak op grond van artikel 50 vierde lid WAR BES in de plaats treedt van de vernietigde beschikkingen. Subsidiair verzoeken zij dit beroep gegrond te verklaren en verweerder op te dragen binnen zeven dagen na deze uitspraak opnieuw te beschikken met inachtneming van de in deze uitspraak op te nemen aanwijzingen die ertoe strekken dat aan verzoeksters een verblijfsvergunning dient te worden afgegeven. Met, zowel primair als subsidiair, veroordeling van verweerder in de proceskosten.
15. Verzoeksters stellen dat de afwijzende beschikkingen een humanitair probleem
veroorzaken doordat de gezinssituatie uit elkaar wordt getrokken. Verzoeksters stellen dat de WTU BES verweerder een discretionaire bevoegdheid geeft de aangevraagde vergunningen af te wijzen. De wet is niet dwingend, aldus verzoeksters. Volgens verzoeksters beoordeelt verweerder altijd ambtshalve of een vergunning op grond van artikel 8 EVRM kan worden verleend. Dat in casu is geoordeeld dat afwijzingen van de aanvragen voor een verblijfsvergunning geen schending met artikel 8 EVRM met zich meebrengen is onterecht. De afwijzingen hebben immers tot gevolg dat de gezinssituatie, die wellicht voor verweerder ondenkbaar is, uit elkaar wordt getrokken.
16. Verweerder heeft aangevoerd dat de verblijfsvergunningen zijn afgewezen,
omdat de voor [verzoekster 2] aangevraagde tewerkstellingsvergunning niet is verleend. De aanvraag van [verzoekster 2] was gebaseerd op arbeid in loondienst, en daarvan is nu de tewerkstellingsvergunning niet wordt verleend, geen sprake. Verweerder heeft aangevoerd dat enkel kan worden beslist op de aanvraag zoals ingediend, en dat niet iets anders mag worden toe- of afgewezen dan is aangevraagd. De aanvraag voor [verzoekster 1] betrof een aanvraag voor verblijf bij moeder. Gezien de afwijzing van de aanvraag van haar moeder, [verzoekster 2], kan haar verblijfsvergunning ook niet worden verleend. De argumenten van verzoeksters met betrekking tot artikel 8 EVRM horen in deze procedure niet thuis. Die argumenten zouden van belang (kunnen) zijn indien de aanvragen betrekking zouden hebben op gezinshereniging.

Beoordeling van de beroepenin de zaak WAR 16 van 2017

17. Verzoeker heeft zijn beroepschrift ingediend binnen zes weken na ontvangst van
het bestreden besluit. Verzoeker heeft onweersproken aangevoerd dat hij het
bestreden besluit niet heeft ontvangen op de dag waarop dit is genomen. Nu de
beschikking geen datum van verzending vermeldt, zal de dag van uitreiking als eerste dag van de beroepstermijn worden beschouwd, zodat verzoeker in zijn beroep kan worden ontvangen (artikel 16 WAR BES).
18. Verweerder heeft aangevoerd dat verzoeker zonder verschoonbare reden zijn
inkomensverklaring na het verstrijken van de door verweerder gestelde termijn heeft ingediend. De aanwezigheid van een verschoonbare reden ziet echter op de ontvankelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel, terwijl het in dit geval gaat om het overschrijden van een hersteltermijn voor het indienen van ontbrekende stukken. In een dergelijke situatie speelt de verschoonbare reden geen rol. Indien de gegevens die voor beoordeling van de aanvraag van belang zijn niet of niet volledig worden verstrekt of overgelegd, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen, zo bepaalt artikel 5 lid 5 sub a Wav BES. Voor die weg heeft verweerder echter niet gekozen.
19. Niet in geschil is dat de door verweerder gevraagde gegevens van belang zijn
voor de beoordeling van de aanvraag, en dat verzoeker de gevraagde gegevens niet binnen de hersteltermijn van twee weken heeft ingediend. Voorts is niet in geschil dat de inkomensgegevens van verzoeker ten tijde van de voorbereiding van de beslissing op bezwaar bij verweerder bekend waren.
20. De vraag die nu voorligt is of verweerder in bezwaar de inkomensverklaring buiten beschouwing heeft mogen laten.
20. In artikel 68 lid 1 WAR BES is bepaald dat het bestuursorgaan de beschikking in
heroverweging grondt op het bezwaarschrift en hetgeen blijkens het verslag tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht.
22. De inkomensverklaring maakt deel uit van het bezwaarschrift van verzoeker. Dat
verweerder kennis heeft genomen van de inkomensverklaring blijkt uit de conclusie van verweerder die is opgenomen in de beslissing op bezwaar. Daarin staat immers onder het kopje “Overwegende” het volgende: “
(…) Uit het ingeleverde document blijkt dat u wel beschikt over het belastbare inkomen dat nodig is conform de Circulaire Toelating & Uitzetting BES. U bent van mening dat nu de stukken zijn overgelegd, ik alsnog over moet gaan tot het verstrekken van een tewerkstellingsvergunning. (…)”. De aard van de bezwaarschriftprocedure brengt met zich mee dat een volledige heroverweging van het primaire besluit moet plaatsvinden, dat wil zeggen op basis van alle dan bekend zijnde feiten en omstandigheden. Het betekent dus dat verweerder de inkomensverklaring bij de voorbereiding van de beslissing op bezwaar had moeten meewegen. Door dat niet te doen, heeft verweerder niet zorgvuldig gehandeld.
23. De volgende vraag is of verweerder in de beslissing op bezwaar een nieuwe afwijzingsgrond had mogen aanvoeren. Vast staat dat de afwijzingsgrond van artikel 6 van het Besluit Wav BES (betreffende een tewerkstellingsvergunning voor huishoudelijk personeel), niet in het primaire besluit is opgenomen, hoewel deze grond, zo is niet in geschil, toen al wel aanwezig was. Verweerder heeft er voorts voor gekozen om deze afwijzingsgrond niet tijdens de hoorzitting of op enig ander moment vóór het nemen van het besluit aan de orde te stellen. Door verzoeker aldus in het bestreden besluit met deze nieuwe afwijzingsgrond te confronteren, heeft verweerder niet zorgvuldig gehandeld.
24. Op grond van de rechtsoverwegingen hierboven onder nummers 22 en 23 komt het Gerecht tot een gegrond verklaring van het beroep. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen.
in de zaken WAR 36 en 37 van 2017
25. De beroepschriften zijn ingediend binnen zes weken na ontvangst van
de bestreden besluiten. Verzoeksters hebben onweersproken aangevoerd dat zij de
bestreden besluiten niet op de dag dat deze zijn gegeven hebben ontvangen. Nu de
beschikkingen geen datum van verzending vermelden, zal de dag van uitreiking als eerste dag van de beroepstermijn worden beschouwd, zodat verzoekster in hun beroepen kunnen worden ontvangen (artikel 16 WAR BES).
26. Nu het bestreden besluit in de zaak WAR BES 16 van 2017 zal worden
vernietigd, en het Gerecht de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal opdragen een nieuw besluit te nemen zal ook verweerder in de onderhavige procedures worden opgedragen een nieuw besluit te nemen. De beroepen zullen derhalve gegrond worden verklaard en de bestreden beschikkingen zullen worden vernietigd.
27. Het Gerecht overweegt dat het betoog van verzoeksters over artikel 8 EVRM, in deze procedure niet thuis hoort. De aanvraag betreft immers niet familie- of gezinsleven, maar arbeid in loondienst. Voor zover verweerder overwegingen aan het gezinsleven heeft gewijd in het besluit, maakt het niet dat verzoekers daaraan in beroep rechten kunnen ontlenen.
in de zaak WAR BES 16 van 2017
28. Nu het beroep gegrond zal worden verklaard, zal het Gerecht overgaan tot een proceskostenveroordeling. Het gemachtigdensalaris zal als volgt worden berekend: 1,5 punt (A) x US$ 391,-, waarde per punt (B) x wegingsfactor 1 (C). De proceskosten worden begroot op US$ 586,50 aan gemachtigdensalaris en US$ 84,- aan griffierecht.
in de zaken WAR 36 en 37 van 2017
29. Het Gerecht zal verweerder in de proceskosten veroordelen nu het beroep van
verzoeker gegrond zal worden verklaard. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht BES (artikel 2 eerste lid sub a jo. artikel 1 sub a jo. artikel 3) dienen samenhangende zaken te worden beschouwd als één zaak. Samenhangende zaken zijn gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig door één of meer belanghebbenden tegen nagenoeg identieke beschikkingen of vergelijkbare gronden ingediende beroepen. Hiervan is in de onderhavige gevallen sprake, zodat het gemachtigdensalaris als volgt zal worden berekend: 1,5 punt (A) x US$ 391,- waarde per punt (B) x wegingsfactor 1 (C). De proceskosten aan de zijde van verzoekster zullen worden begroot op US$ 586,50 aan gemachtigdensalaris en US$ 168,- (2 zaken x US$ 84,- per zaak) aan griffierecht.

Beslissing

Het Gerecht:
in de zaak WAR 16 van 2017
Verklaart verzoeker ontvankelijk in zijn beroep;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Draagt verweerder op binnen twee weken na deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt verweerder in de proceskosten aan de zijde van verzoekster tot op heden begroot op US$ 586,50 aan gemachtigdensalaris,- en US$ 84,- aan griffierecht.
in de zaken WAR 36 en 37 van 2017
Verklaart verzoeksters ontvankelijk in hun beroep;
Verklaart de beroepen gegrond;
Vernietigt de bestreden besluiten;
Draagt verweerder op binnen twee weken na deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen;
Veroordeelt verweerder in de proceskosten aan de zijde van verzoekster tot op heden begroot op US$ 586,50 aan gemachtigdensalaris,- en US$ 168,- aan griffierecht.
in alle zaken
Wijst hetgeen meer of anders is verzocht af.
Deze uitspraak is gedaan op 3 juli 2018 door mr. C.W.M. Giesen, rechter in het Gerecht in Eerste Aanleg, in tegenwoordigheid van de griffier.