Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
zittingsplaats Bonaire
Uitspraak
[de minderjarige],
de staatsecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
verklaarthet beroep
ongegrond.
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatsecretaris van Veiligheid en Justitie en een eiseres, die als voogd van een minderjarig pleegkind optreedt. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een 'verklaring Toelating van Rechtswege' (vTR) voor het pleegkind, dat in Curaçao was geboren en bij haar op Bonaire verbleef. De aanvraag was eerder onder voorwaarden ingewilligd, maar de staatsecretaris had deze later ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep van eiseres.
Het Gerecht heeft overwogen dat de Wet toelating en uitzetting BES (Wtu) van toepassing is op Nederlanders die buiten Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn geboren, maar dat de voogdij van eiseres niet gelijkgesteld kan worden aan het ouderschap. Hierdoor is de Wtu niet van toepassing op het pleegkind, wat betekent dat de vTR niet noodzakelijk is voor een rechtmatig verblijf. De eiseres betoogde dat de Wtu niet op het pleegkind van toepassing is, maar het Gerecht verwierp dit argument, verwijzend naar eerdere uitspraken en de specifieke bepalingen van de wet.
De eiseres voerde ook aan dat de staatsecretaris ten onrechte geen onbeperkte vTR had verleend, maar het Gerecht oordeelde dat de bepalingen van de Wtu niet in strijd zijn met verdragsrechtelijke bepalingen. De slotsom was dat de eiseres een verblijfsvergunning voor het pleegkind moet aanvragen om het verblijf te legaliseren. Het beroep werd ongegrond verklaard en het bestreden besluit bleef in stand. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.