ECLI:NL:OGEABES:2018:13

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
18 mei 2018
Zaaknummer
BON201700337 (voorheen: WAR 35/2017)
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het bestreden besluit inzake de verlenging van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking arbeid als zelfstandige

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 6 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, en verweerder, de IND Caribisch Nederland. Eiseres had een aanvraag ingediend voor de verlenging van haar verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid als zelfstandige', welke aanvankelijk was afgewezen. Na bezwaar had verweerder de aanvraag alsnog goedgekeurd, maar met een geldigheidsduur die reeds was verstreken. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat verweerder bij het bestreden besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel heeft gehandeld door geen toepassing te geven aan artikel 5.29, tweede lid, van het Besluit toelating en uitzetting BES (Btu). Dit artikel biedt de mogelijkheid om de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlengen met een langere geldigheidsduur, indien de geldigheidsduur van de te verlenen vergunning op het moment van verstrekking al zou zijn geëindigd. Het Gerecht oordeelde dat verweerder niet in redelijkheid kon afzien van het gebruik van deze discretionaire bevoegdheid, wat resulteerde in een nadelige verblijfsrechtelijke positie voor eiseres.

De uitspraak concludeert dat het bestreden besluit vernietigd moet worden en dat verweerder opnieuw op het bezwaar van eiseres moet beslissen, met inachtneming van de periode tot aan de datum van die beslissing. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. Het Gerecht benadrukte dat eiseres er redelijkerwijs vanuit kon gaan dat zij geen opvolgende aanvraag hoefde te doen zolang er geen onherroepelijke beslissing was genomen op haar aanvraag.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Uitspraak

in het geding tussen:

[Eiseres],

wonende op Bonaire,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.T.C. Nicolaas, advocaat,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
gemachtigde: mr. P.J. de Graaf, werkzaam bij de IND Caribisch Nederland.

Procesverloop

Bij beschikking van 13 april 2016 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 10 november 2015 (de aanvraag) om verlenging van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen (de afwijzing).
Bij beschikking van 22 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder opnieuw op het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar beslissend dat bezwaar gegrond verklaard en de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking “arbeid als zelfstandige” alsnog verleend met de geldigheidsduur van 9 december 2015 tot en met 9 december 2016.
Eiseres heeft beroep ingesteld bij het Gerecht tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van het Gerecht van 14 december 2017. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich daar laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door G.A. Mensche, eveneens werkzaam bij de IND Caribisch Nederland.

Overwegingen

1. Bij beschikking van 19 september 2016 had verweerder het door eiseres ingediende bezwaar tegen de afwijzing ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 april 2017 heeft het Gerecht die beschikking vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiseres. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dat gedaan. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was de daarbij bepaalde geldigheidsduur (de geldigheidsduur) reeds meer dan acht maanden verlopen.
2. In geschil is thans of verweerder bij het bestreden besluit de geldigheidsduur van de alsnog verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd juist heeft bepaald.
3. Op grond van artikel 5.25 van het Besluit toelating en uitzetting BES (het Btu) wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend voor ten hoogste één jaar en kan telkens met ten hoogste één jaar worden verlengd.
Op grond van artikel 5.29, tweede lid, kan in afwijking van artikel 5.25 de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend of verlengd met een langere geldigheidsduur, indien de geldigheidsduur van de te verlenen of te verlengen verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op het moment waarop deze wordt verstrekt ingevolge artikel 5.25 alweer zou zijn geëindigd.
4. Het Gerecht is van oordeel dat verweerder bij het opnieuw voorzien op het bezwaarschrift van eiseres in strijd met het evenredigheidsbeginsel – en dus ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 5.29, tweede lid, van het Btu.
Het Gerecht stelt hier voorop dat het de opvatting van verweerder onjuist acht dat die bepaling niet voorziet in de mogelijkheid van toepassing in bezwaar. Niet valt in te zien waarom die bepaling in geval van verlening bij primaire beschikking wél zou kunnen worden toegepast, maar in geval van verlening na bezwaar tegen de oorspronkelijk weigering níet. Juist het tijdsverloop in bezwaar kan aanleiding vormen tot toepassing van die bevoegdheid.
Eiseres kon er redelijkerwijze van uitgaan dat zolang er niet onherroepelijk op de aanvraag was beslist, en er zich geen wijziging voordeed in de voor de beoordeling van haar verblijfsrecht relevante omstandigheden, een opvolgende aanvraag bij die stand van zaken geen zin zou hebben. Het is dan ook begrijpelijk dat zij de uitkomst van de procedure over de aanvraag heeft afgewacht alvorens een opvolgende aanvraag te doen.
Nu eiseres door het niet toepassen van vermelde bepaling vanwege het zogenoemde ‘verblijfsgat’ evident in een nadeliger verblijfsrechtelijke positie zou komen te verkeren, is het Gerecht van oordeel dat verweerder bij de afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid bij het bestreden besluit heeft kunnen afzien van het gebruik te maken van die discretionaire bevoegdheid. Dat verweerder niet beschikte over de daartoe van eiseres nader benodigde gegevens over de periode tot aan het opnieuw beslissen op het bezwaar van eiseres maakt dat niet anders. Op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel had verweerder eiseres de gelegenheid moeten bieden de volgens hem nog benodigde stukken over te leggen om die alsnog bij zijn beoordeling te kunnen betrekken.
5. De slotsom is dat het bestreden besluit wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel vernietigd moet worden. Het Gerecht zal bepalen dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar moet beslissen en bij de heroverweging zal moeten betrekken de periode tot aan de datum van die beslissing.
6. Het Gerecht ziet aanleiding de Staat der Nederlanden (het ministerie van Veiligheid en Justitie) te veroordelen in de proceskosten van eiseres als na te melden. Voorts zal het Gerecht bepalen dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Veiligheid en Justitie) het door eiseres betaalde griffierecht aan haar dient te vergoeden.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiseres en daarbij de periode van 10 december 2016 tot aan het opnieuw beslissen op het bezwaar te betrekken;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (het ministerie van Veiligheid en Justitie) tot betaling aan eiseres van de bij haar in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van USD 782,- (zegge: zevenhonderd tweeëntachtig dollar), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
  • gelast de Staat der Nederlanden (het ministerie van Veiligheid en Justitie) aan eiseres het door haar betaald griffierecht van USD 84,- (zegge: vierentachtig dollar) te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan en uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2018 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de War BES.