In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 6 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, en verweerder, de IND Caribisch Nederland. Eiseres had een aanvraag ingediend voor de verlenging van haar verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid als zelfstandige', welke aanvankelijk was afgewezen. Na bezwaar had verweerder de aanvraag alsnog goedgekeurd, maar met een geldigheidsduur die reeds was verstreken. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat verweerder bij het bestreden besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel heeft gehandeld door geen toepassing te geven aan artikel 5.29, tweede lid, van het Besluit toelating en uitzetting BES (Btu). Dit artikel biedt de mogelijkheid om de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlengen met een langere geldigheidsduur, indien de geldigheidsduur van de te verlenen vergunning op het moment van verstrekking al zou zijn geëindigd. Het Gerecht oordeelde dat verweerder niet in redelijkheid kon afzien van het gebruik van deze discretionaire bevoegdheid, wat resulteerde in een nadelige verblijfsrechtelijke positie voor eiseres.
De uitspraak concludeert dat het bestreden besluit vernietigd moet worden en dat verweerder opnieuw op het bezwaar van eiseres moet beslissen, met inachtneming van de periode tot aan de datum van die beslissing. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. Het Gerecht benadrukte dat eiseres er redelijkerwijs vanuit kon gaan dat zij geen opvolgende aanvraag hoefde te doen zolang er geen onherroepelijke beslissing was genomen op haar aanvraag.