ECLI:NL:OGEABES:2017:39

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 november 2017
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
EJ 99 van 2017
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • G.P.M. van den Dungen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst onder voorwaarden met betrekking tot de rol van de werkgever en nevenwerkzaamheden

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 6 november 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een werknemer, aangeduid als [verweerder], die sinds 1 mei 2011 als assistent landmeter werkzaam was voor de stichting Kadaster & Hypotheekwezen Bonaire, hierna het Kadaster. Het Kadaster verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van gewichtige redenen, met als argument dat [verweerder] nevenwerkzaamheden had verricht die in strijd waren met de gedragsregels van RCN, de feitelijke werkgever van [verweerder]. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 oktober 2017, waarbij zowel het Kadaster als [verweerder] hun standpunten naar voren brachten.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat [verweerder] zich niet aan de gedragsregels heeft gehouden door werkzaamheden te verrichten die tot de kern van zijn taken bij het Kadaster behoren, zonder toestemming van zijn leidinggevende. Dit leidde tot een vertrouwensbreuk en een verstoorde arbeidsrelatie. Het Gerecht oordeelde dat de herhaaldelijke overtredingen van de gedragsregels door [verweerder] een gewichtige reden vormden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De ontbinding werd met ingang van 1 januari 2018 uitgesproken, waarbij [verweerder] de gelegenheid kreeg om tot die datum ander werk te zoeken.

Daarnaast werd [verweerder] veroordeeld in de kosten van de procedure, die door het Kadaster waren gemaakt. Het Gerecht concludeerde dat de formele werkgever van [verweerder] RCN was, maar dat dit niet van invloed was op de ontbinding van de arbeidsovereenkomst door het Kadaster. De beslissing van het Gerecht benadrukt de noodzaak voor werknemers om zich aan de gedragsregels te houden en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Registratienummer : EJ 99 van 2017
Datum uitspraak : 6 november 2017

BESCHIKKING (artikel 7A:1615w BW BES)

in de zaak van

de stichting Stichting Kadaster & Hypotheekwezen Bonaire,

gevestigd en kantoorhoudend te Bonaire,
verzoekster,
verder te noemen: het Kadaster,
gemachtigde: mr. M.M. Bloem,
en

[verweerder],

wonend te [woonplaats],
verweerder,
procederend in persoon.

De procedure

1. Het Gerecht heeft kennis genomen van het verzoekschrift van het Kadaster, met producties,
ingekomen ter griffie op 15 augustus 2017.
2. De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgehad op 19 oktober 2017. Bij
deze gelegenheid zijn namens het Kadaster verschenen [directeur], directeur, en [chef Meten en Karteren], chef Meten en Karteren, bijgestaan door mr. Bloem. [verweerder] is verschenen tezamen met [voorzitter Abvo], voorzitter van vakbond Abvo.
3. De beschikking is bepaald op heden.

De vaststaande feiten

4. De volgende feiten staan tussen partijen vast:
- [ [verweerder] is vanaf 1 mei 2011 als assistent landmeter werkzaam voor het Kadaster middels
een verloningssysteem/payrollingsysteem voor gemiddeld 39,5 uur per week tegen een bruto maandsalaris van US$ 1.419,-. Met ingang van 1 juli 2012 is [verweerder] werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd;
  • RCN betaalt [verweerder] zijn salaris uit;
  • bij brief van 12 juli 2017 heeft het Kadaster aan [verweerder] bericht dat zijn terbeschikkingstelling
aan het Kadaster per die datum wordt beëindigd en dat [verweerder] uit zijn verplichting tot het verrichten van werkzaamheden wordt ontheven;
- RCN betaalt het loon van [verweerder] nog aan hem uit.

Het verzoek

5. Het Kadaster verzoekt, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, voor zover RCN in een
ontbindingsprocedure niet-ontvankelijk zou zijn geweest en/of de betalingsverplichting van het Kadaster via payrolling/het verloningssysteem niet is beëindigd op 12 juli 2017, althans voor zover RCN niet wordt gezien als werkgever van [verweerder] in de zin van boek 7A:1613a BW BES de werkrelatie van [verweerder] bij het Kadaster en/of van [verweerder] bij RCN aangegaan op 1 mei 2011 voor zover noodzakelijk met onmiddellijke ingang c.q. op de kortst mogelijke termijn te ontbinden/beëindigen wegens gewichtige redenen zonder toekenning van een (ontbindings)vergoeding aan [verweerder], met veroordeling van [verweerder] in de kosten van deze procedure.
6. Het Kadaster legt aan haar verzoek het volgende ten grondslag.
De reden voor het beëindigen van de terbeschikkingstelling is geweest dat [verweerder] nevenwerkzaamheden heeft verricht die gelijk zijn aan de werkzaamheden/diensten die het Kadaster verricht. Dit is in strijd met de gedragsregels van RCN die van toepassing zijn op [verweerder]. Het Kadaster stelt dat [verweerder] in zijn brief van 3 juli 2016 heeft erkend dat hij nevenwerkzaamheden heeft verricht, maar daarvoor geen vergoeding heeft ontvangen. Dat [verweerder] geen geld heeft ontvangen voor zijn werkzaamheden is volgens het Kadaster niet relevant. Het Kadaster stelt dat er reeds voor het laatste incident sprake was van een aanzet tot een vertrouwensbreuk en een verstoorde arbeidsrelatie, die thans onherstelbaar is geworden. Het Kadaster meent voldoende te hebben gedaan om [verweerder] te stimuleren en ondersteunen om zijn werkzaamheden goed uit te voeren, maar dat mocht niet baten.

Het verweer

7. [verweerder] heeft het volgende ten verweer gevoerd. [verweerder] voert aan dat RCN zijn
feitelijke werkgever is, en dat RCN als zodanig bevoegd is om zijn arbeidsovereenkomst te beëindigen. [verweerder] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van het Kadaster.
[verweerder] betwist dat hij nevenwerkzaamheden heeft verricht. Binnen het Kadaster is het echter niet ongebruikelijk om nevenwerkzaamheden te verrichten. [verweerder] begrijpt dan ook niet waarom zoveel woorden worden vuil gemaakt aan dat onderwerp. [verweerder] heeft erkend dat hij op enig moment in functioneren achteruit is gegaan. Volgens [verweerder] is dit te wijten aan een gebrek aan mogelijkheden om zich verder te ontwikkelen en door te groeien binnen het Kadaster. [verweerder] wilde graag doorgroeien en een hogere functie bekleden, maar die mogelijkheden werden hem niet geboden. [verweerder] stelt dat het verzoek van het Kadaster dient te worden afgewezen.

De beoordeling

8. Het Gerecht oordeelt als volgt. [verweerder] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring
van het Kadaster, omdat het Kadaster niet als formele werkgever van [verweerder] kan worden aangemerkt. [verweerder] heeft aangevoerd dat zijn formele werkgever RCN is. Het Kadaster heeft zich verweerd door te stellen dat uit de tussen het Kadaster en RCN geldende dienstverleningsovereenkomst blijkt dat het Kadaster feitelijk als werkgever van [verweerder] dient te worden aangemerkt.
9. Het verzoek is gedaan onder een aantal voorwaarden, die erop neerkomen dat tussen partijen
een rechtsverhouding bestaat met de kenmerken van een arbeidsovereenkomst. Ook uit de formulering van dat verzoek leidt het Gerecht af dat het geschil wordt geplaatst in arbeidsrechtelijk kader. In dit geding moet er derhalve van worden uitgegaan dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestaat.
Het dispuut over de vraag wie de formele werkgever van [verweerder] is, kan daarom buiten behandeling blijven.
10. Het komt dus aan op de beoordeling van de vraag of sprake is van een gewichtige reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Daaronder dienen te worden verstaan een dringende reden in de zin van artikel 7A:1615o lid 1 BW BES, alsook veranderingen in de omstandigheden welke van dien aard zijn dat de dienstbetrekking billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
11. Dat laatste is het geval. De aanleiding voor het op non-actief stellen van [verweerder] is geweest dat hij buiten het bestek van zijn werkzaamheden bij het Kadaster in opdracht van een particulier, [naam particulier], en in bedrijfsmatig kader op een zondag opmetingen heeft verricht, die tot de kern van zijn taken bij het Kadaster behoren. Tegenover de gemotiveerde stellingen van het Kadaster heeft [verweerder] onvoldoende betwist dat hij die gestelde nevenwerkzaamheden heeft verricht.
Onbetwist is dat [verweerder] zich in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor het Kadaster te houden heeft aan de Gedragscode van RCN. Onder paragraaf 4.4 Nevenwerkzaamheden van die code is een opsomming gegeven van verboden werkzaamheden en van werkzaamheden die moeten worden gemeld. Met het Kadaster is het Gerecht van oordeel dat het in de vrije tijd verrichten van de werkzaamheden ten behoeve van [particulier] tenminste bij [verweerder] de vraag had moeten doe opkomen of dat wel verenigbaar was met de code. Ook ter zitting heeft [verweerder] niet laten blijken dat hij hier een conflict met de aard van de werkzaamheden voor het Kadaster heeft ervaren. Zijn verweer dat het binnen het Kadaster niet ongebruikelijk is dat nevenwerkzaamheden worden verricht, daargelaten of het juist is, betekent niet dat het Kadaster niet de mogelijkheid heeft om bij geconstateerde overtreding van de code sanctiemogelijkheden te benutten. Ook het verweer van [verweerder] dat hij geen vergoeding heeft ontvangen kan hem niet baten, omdat ook dan het verrichten van de nevenwerkzaamheden in strijd komt met de belangen van het Kadaster.
12. Daar komt bij dat het niet de eerste keer is dat [verweerder] is aangesproken op vermenging van werkzaamheden voor het Kadaster en privé zaken. Het dossier bevat een waarschuwingsbrief van het Kadaster aan [verweerder] van 21 juni 2017, waarin is vermeld dat hij op de ochtend van die dag “zonder enig overleg of toestemming van uw betrokken leidinggevende, uw werkplek (heeft) verlaten om persoonlijke zaken te regelen”. Het Gerecht legt een verband met het begeleidingstraject dat [verweerder] in de loop van 2016 heeft gevolgd. In de evaluatie daarvan is op 30 november 2016 besproken: “Aandachtspunt werk en privé gescheiden houden. Het bezig zijn met zaken hierbij wil Svesnki wel eens zijn concentratie voor zijn werkzaamheden verliezen”. Het voorval van 21 juni 2017 toont aan dat hij werk en privé juist niet gescheiden houdt. In een wat verder verleden was er ook al een aanmerking in dezelfde zin. Op 16 december 2014 werd [verweerder] door zijn leidinggevende te verstaan gegeven: “Naar aanleiding van ons gesprek van vandaag 16 december 2014 om 9.30 uur verwijs ik jou naar de regels omtrent nevenwerkzaamheden van de RCN en de stichting Kadaster Bonaire”.
13. Bij deze stand van zaken heeft [verweerder] een verandering van omstandigheden doen ontstaan dat de dienstbetrekking billijkheidshalve na korte tijd moet worden beëindigd. Het Kadaster hoeft niet te accepteren dat [verweerder] de herhaaldelijk gegeven en niet voor misverstand vatbare aanwijzingen naast zich neer legt. De handelwijze van [verweerder] legt een voortdurende druk op het vertrouwen dat in een samenwerkingsrelatie als die tussen partijen is vereist en schaadt de voor een goede werkverhouding noodzakelijke verstandhouding.
14. Het Gerecht zal dan ook het verzoek toewijzen als na te melden, waarbij het [verweerder] enige tijd zal gunnen, te weten tot en met 31 december 2017, om vanuit een bestaand dienstverband naar ander werk om te zien. Voor toekenning van een vergoeding op grond van artikel 7A:1615w lid 5 BW BES ziet het Gerecht geen aanleiding.
15. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verweerder] in de kosten van het geding worden veroordeeld.

Beslissing

Het Gerecht:
onder de voorwaarden dat RCN in een ontbindingsprocedure niet-ontvankelijk zou zijn geweest en/of de betalingsverplichting van het Kadaster via payrolling/het verloningssysteem niet is beëindigd op 12 juli 2017, althans voor zover RCN niet wordt gezien als werkgever van [verweerder] in de zin van boek 7A:1613a BW BES
Ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2018;
Veroordeelt [verweerder] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van het Kadaster begroot op US$ 251,- voor griffierecht en US$ 558,= aan salaris gemachtigde.
Wijst hetgeen meer of anders is verzocht af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.P.M. van den Dungen, rechter in voormeld Gerecht en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.