ECLI:NL:OGEABES:2017:35

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 juni 2017
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
EJ 47 van 2017
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • G.P.M. van den Dungen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg en uitvoering van beëindigingsovereenkomst in arbeidsrelatie

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 28 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Scholengemeenschap Bonaire (verzoekster) en haar voormalige werkgever, SGB (verweerster). De verzoekster had op 2 mei 2017 een verzoekschrift ingediend, waarin zij verzocht om betaling van een beëindigingsvergoeding tot en met 31 juli 2017, alsmede de wettelijke rente vanaf 1 april 2017. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 juni 2017, waarbij beide partijen aanwezig waren.

De kern van het geschil betrof de uitleg van een beëindigingsovereenkomst die op 24 maart 2017 was gesloten. Verzoekster stelde dat zij ervan uitging dat haar loon tot en met eind juli 2017 zou worden doorbetaald, terwijl SGB meende dat de overeenkomst enkel betrekking had op de periode tot 31 maart 2017. Het Gerecht oordeelde dat de zinsnede "met behoud van loon over de resterende periode" in de overeenkomst niet enkel taalkundig kon worden uitgelegd, maar dat ook de redelijke verwachtingen van partijen in acht genomen moesten worden.

Het Gerecht kwam tot de conclusie dat SGB de zinsnede had toegevoegd zonder de intentie om verzoekster enkel tot eind maart 2017 door te betalen. Hierdoor werd SGB veroordeeld tot betaling van het loon van verzoekster over de periode van 1 april 2017 tot en met 31 juli 2017, vermeerderd met emolumenten en wettelijke rente. Tevens werd SGB in de proceskosten veroordeeld, die aan de zijde van verzoekster op $ 587,- werden begroot. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Burgerlijke zaken over 2017
Registratienummer: EJ 47 van 2017
Datum uitspraak: 28 juni 2017

VONNIS

in de zaak van

[verzoekster],

wonend te Bonaire,
verzoekster,
gemachtigde: mr. A.T.C. Nicolaas,
tegen

de stichting Stichting Scholengemeenschap Bonaire,

gevestigd te Bonaire,
verweerster,
hierna te noemen: SGB.

Het procesverloop

1. [verzoekster] heeft op 2 mei 2017 een verzoekschrift met producties ingediend.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 juni 2017. Bij de mondelinge behandeling zijn [verzoekster] en haar gemachtigde verschenen, alsmede namens SGB [vertegenwoordiger HRM]. Laatstgenoemde heeft ter zitting een verweerschrift overgelegd.
2. De uitspraak is bepaald op heden.

De vaststaande feiten

3. Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
  • SGB heeft [verzoekster] voor de periode 2 januari 2016 tot en met 1 januari 2017 aangesteld als onderwijsassistente.
  • Bij besluit van 11 november 2016 is haar aanstelling verlengd voor de periode van 2 januari 2017 tot en met 31 juli 2017.
  • Op 24 maart 2017 heeft tussen [verzoekster] en SGB een gesprek
plaatsgevonden naar aanleiding van een voorval tussen [verzoekster] en leerlingen van de VMBO bovenbouw.
- In het gesprek van 24 maart 2017 hebben partijen een beëindigings-overeenkomst van (hierna: de overeenkomst) gesloten en ondertekend. Daarin is het volgende opgenomen:
“(…)
Hierbij doen wij u toekomen een bevestiging van de overeengekomen afspraken naar aanleiding van ons gesprek op 24 maart 2017. Tijdens dit gesprek zijn wij tot een akkoord gekomen om uw arbeidsovereenkomst met de scholengemeenschap Bonaire met wederzijds goedvinden te beëindigen met ingang van 31 maart 2017 met behoud van loon over de resterende periode.
(…)Uw eindafrekening zal zo spoedig worden berekend en uitbetaald.
(…)”.
- Het loon over de maand maart 2017 is door SGB op 24 maart 2017 aan
[verzoekster] uitbetaald.
- [ [verzoekster] heef SGB op 29 maart 2017 een brief gestuurd waaruit blijkt dat zij
ervan uitging dat haar loon tot en met eind juli 2017 zou worden doorbetaald.
- Op 1 april 2017 heeft SGB een bedrag overgemaakt op de bankrekening van
[verzoekster].
- Op 4 april 2017 heeft SGB [verzoekster] per brief laten weten dat zij van mening
is dat zij [verzoekster] alleen tot en met 31 maart 2017 loon verschuldigd was, en dat de eindafrekening reeds was uitbetaald.

De standpunten van partijen

4. [ [verzoekster] verzoekt, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, primair SGB te
bevelen om tegen bewijs van kwijting de met [verzoekster] overeengekomen beëindigingsvergoeding tot en met 31 juli 2017 aan [verzoekster] te betalen alsmede de wettelijke rente vanaf 1 april 2017 tot de dag der algehele voldoening. Subsidiair verzoekt [verzoekster] de overeenkomst te vernietigen op grond van dwaling en SGB te veroordelen aan haar een schadvergoeding te betalen wegens kennelijk onredelijke beëindiging. Meer subsidiair verzoekt [verzoekster] het door SGB aan haar gegeven ontslag nietig te verklaren. Dit alles met veroordeling van SGB in de kosten van dit geding.
5. [ [verzoekster] heeft gesteld dat SGB aan haar heeft aangegeven dat haar salaris
tot het einde van de aanstelling, derhalve tot en met 31 juli 2017, zou worden doorbetaald. [verzoekster] stelt dat zij de overeenkomst niet zou hebben getekend als zij enkel tot en met 31 maart 2017 loon doorbetaald zou krijgen.
6. SGB heeft ter zitting een verweerschrift overgelegd. Het verweer van SGB komt
er -kort gezegd- op neer dat zij meent dat het altijd duidelijk was dat het salaris van [verzoekster] tot eind maart 2017 zou worden doorbetaald en niet tot het einde van de duur van de aanstelling. SGB is van mening dat de tekst van de overeenkomst enigszins verwarrend is, maar dat nimmer is gesproken over een ontslagvergoeding omdat het voorval zou leiden tot onslag op staande voet. De bedoeling van partijen is volgens SGB geweest om [verzoekster] geen loon door te betalen na 31 maart 2017. In de brief is “met behoud van loon over de resterende periode” enkel toegevoegd om iets op te schrijven over de betaling bij beëindiging van de aanstelling van [verzoekster] en aan de essentialia van de overeenkomst te voldoen. SGB stelt zich voorts op het standpunt dat [verzoekster] ontslag heeft genomen dat door SGB is aanvaard. De eindbetaling op 1 april 2017 is door [verzoekster] niet teruggestort, zodat SGB er vanuit mocht gaan dat [verzoekster] akkoord was met de uitvoering van de afspraken.

De beoordeling van het verzoek

7. Het Gerecht oordeelt als volgt. Het standpunt van SGB dat [verzoekster]
vanwege het voorval dat heeft plaatsgehad zelf ontslag heeft genomen, welk ontslag vervolgens door SGB is geaccepteerd, is onbegrijpelijk. Als [verzoekster] zelf ontslag zou hebben genomen zou het niet nodig zijn geweest de overeenkomst op te stellen. Het Gerecht gaat aan dit standpunt van SGB dan ook voorbij. Ter zitting is gebleken dat partijen (enkel) twisten over de vraag wat is bedoeld met de zinsnede “met behoud van loon over de resterende periode” zoals opgenomen in de overeenkomst (hierna: de zinsnede).
8. In het onderhavige geschil gaat het dus om de vraag wat partijen zijn
overeengekomen. Die vraag kan niet worden beantwoord enkel op grond van een (zuiver) taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst, met name van de zinsnede. Het komt ook aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
9. Het Gerecht acht het niet goed verklaarbaar dat SGB de zinsnede aan de overeenkomst zou hebben toegevoegd als het haar bedoeling was [verzoekster] enkel tot eind maart 2017 door te betalen. Het zou dan immers voldoende zijn geweest op te nemen dat partijen overeengekomen zijn dat de aanstelling van [verzoekster] zou eindigen op 31 maart 2017. [verzoekster] mocht daarom de overeenkomst zo uitleggen, dat ook ná 31 maart 2017 nog doorbetaling van loon zou plaatsvinden. Het Gerecht voegt daar nog aan toe, dat er geen aanleiding is SGB tot het bewijs van haar stellingen toe te laten, omdat zij geen bewijs heeft aangeboden.
10. Verder is nog van belang dat de onduidelijkheid van de zinsnede moet worden
uitgelegd in het nadeel van de partij die de overeenkomst heeft opgesteld, derhalve in het nadeel van SGB.
Van een professionele organisatie als SGB mag worden verwacht dat zij brieven met betrekking tot de rechtspositie nauwkeurig redigeert. Nu zij bij de opstelling van de overeenkomst naar eigen mededeling van SGB niet zorgvuldig is geweest en een vergissing heeft begaan, kan zij [verzoekster] niet tegenwerpen, dat [verzoekster] de overeenkomst heeft uitgelegd in de door haar, [verzoekster], voorgestane zin.
11. SGB is dan ook gehouden het loon van [verzoekster] vanaf 1 april 2017 tot en
met 31 juli 2017 aan [verzoekster] te betalen, vermeerderd met emolumenten en de
wettelijke rente vanaf 4 april 2017. Nu het primaire verzoek zal worden toegewezen
hoeft het Gerecht niet meer te beslissen op het subsidiaire en meer subsidiaire
verzoek van [verzoekster].
12. Als de in het ongelijk gestelde partij zal SGB in de kosten van dit geding worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verzoekster] worden begroot op:
- griffierecht $ 28,-
- salaris gemachtigde (1 punt ad $ 559,-) $
559,-
Totaal $ 587,-.

Beslissing

Het Gerecht:
Veroordeelt SGB tot betaling aan [verzoekster] van het loon van [verzoekster] over de periode van 1 april 2017 tot en met 31 juli 2017, vermeerderd met emolumenten en de wettelijke rente vanaf 4 april 2017 tot de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt SGB in de kosten van dit geding aan de zijde van [verzoekster] tot op heden begroot op $ 587,-.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst het meer of anders verzochte af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.M. van den Dungen, rechter in voormeld Gerecht en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.