ECLI:NL:OGEABES:2017:34

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
EJ 110 van 2017
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • G.P.M. van den Dungen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verklaring klaagschrift tegen niet afgeven VOG wegens verdenking van valsheid in geschrifte

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 18 oktober 2017 uitspraak gedaan in een klaagschrift van de Gezaghebber van het Openbaar Lichaam Bonaire. De klaagster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.F. van Toll, had verzocht om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) in verband met een aanvraag voor een logementvergunning. De Gezaghebber had echter bezwaren geuit tegen de afgifte van de VOG, omdat er verdenkingen bestonden van valsheid in geschrifte en witwassen tegen de klaagster.

Het procesverloop begon met de indiening van het klaagschrift op 19 september 2017, gevolgd door een behandeling in raadkamer op 6 oktober 2017. Tijdens deze zitting waren de gemachtigden van beide partijen aanwezig, evenals de officier van justitie mr. H.J. Starrenburg. De Gezaghebber had in een brief van 24 augustus 2017 aan de klaagster medegedeeld dat er bezwaren waren tegen haar, gebaseerd op informatie die was verkregen door het Openbaar Ministerie.

De rechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de Gezaghebber op basis van de beschikbare informatie, waaronder een strafkaart en mediaberichten, terecht had geoordeeld dat er bezwaren waren tegen de klaagster. De feiten die aan de verdenking ten grondslag lagen, betroffen onder andere valsheid in geschrifte met betrekking tot kwitanties en koopovereenkomsten. De rechter concludeerde dat de Gezaghebber op goede gronden had besloten om de VOG te weigeren, en verklaarde het klaagschrift ongegrond.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Registratienummer: EJ 110 van 2017
Datum uitspraak: 18 oktober 2017

BESCHIKKING

(artikel 28 Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES, verder WJD)

in de zaak van

[klaagster],

wonende te [woonplaats],
klaagster,
gemachtigde: mr. A.F. van Toll,
tegen

de Gezaghebber van het Openbaar Lichaam Bonaire,

zetelend te Bonaire,
verweerder, verder te noemen de Gezaghebber,
gemachtigde: mr. M. Valdink.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit:
- het klaagschrift van [klaagster], ingekomen ter griffie van het Gerecht op 19 september 2017;
- de behandeling van de zaak in raadkamer op 6 oktober 2017, waar namens [klaagster] haar gemachtigde is verschenen en namens de Gezaghebber diens gemachtigde, die een pleitnota heeft overgelegd; namens het Openbaar Ministerie is verschenen mr. H.J. Starrenburg, officier van justitie;
- na afloop van de behandeling zijn, met instemming van partijen, nog nagezonden:
door de Gezaghebber: de beleidsnota inzake verklaring omtrent het gedrag,
door [klaagster]: een uitlating daaromtrent.
Beschikking is bepaald op heden.

De beoordeling van het klaagschrift

1. Bij brief, gedateerd 24 augustus 2017, heeft de Gezaghebber aan [klaagster] op haar verzoek om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag van 30 mei 2017 medegedeeld, voor zover hier van belang, dat bezwaren tegen haar zijn gebleken. De brief vervolgt:
Bij controle bij het Parket Generaal is bekend geworden dat u een strafkaart heeft in het justitiële documentatie systeem.
Uw strafkaart gaf aanleiding tot het inwinnen van advies bij het Openbaar Ministerie BES, die mij wezen op een mediabericht inzake een strafrechtelijk onderzoek waarbij u betrokken bent. Gelet op deze informatie en het doel waarvoor u een verklaring omtrent het gedrag wenst te verkrijgen “aanvraag logementvergunning” heb ik bezwaar tegen het afgeven van de verklaring omtrent het gedrag.
2. In artikel 9 WJD is bepaald:
Alle bij het parket van de officier van justitie binnengekomen processen-verbaal of politie rapporten betreffende een persoon, worden geregistreerd op een ten name van die persoon gestelde strafkaart.
Uit artikel 23 lid 1 aanhef en onder 2° volgt dat de Gezaghebber bij het onderzoek omtrent het gedrag van de betrokkenen acht mag slaan op gegevens ontleend aan de registers van de politie in de tegenwoordige of in de vroegere woonplaatsen of verblijfplaatsen van betrokkene. Uit de in de vorige rechtsoverweging geciteerde passage uit de brief van de Gezaghebber aan [klaagster] leidt het Gerecht af dat gegevens omtrent [klaagster] voorkomen op de strafkaart.
3. Uit de verdere gang van zaken, als beschreven in de brief van de Gezaghebber, maakt het Gerecht op dat het Openbaar Ministerie de Gezaghebber heeft gewezen op een publicatie in het blad Quote. Dergelijke informatie valt onder de
andere schriftelijke bescheiden, welke hem(= Gezaghebber)
in verband met de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag ter beschikking zijn gesteld.
Op grond van artikel 23 lid 1 aanhef en onder 3° mag de Gezaghebber op dergelijke informatie acht slaan.
4. Gelet op het verhandelde in raadkamer, en in het bijzonder de door de officier van justitie verschafte toelichting, is gebleken dat achter het gegeven dat ten aanzien van [klaagster] een strafkaart bestaat en achter de publicatie in het blad Quote het volgende schuil gaat.
Het Openbaar Ministerie heeft onderzoek uitgevoerd en doen uitvoeren naar de verdenking jegens [klaagster] van het plegen van het delict of de delicten witwassen en/of valsheid in geschrifte. Thans is bekend waarin dit onderzoek in strafvorderlijke zin heeft geresulteerd:
- een sepotbeslissing ter zake de verdenking met betrekking tot witwassen;
- een voorwaardelijke sepot betreffende de verdenking valsheid in geschrifte meermalen gepleegd, waarbij door het Openbaar Ministerie als (door [klaagster] geaccepteerde) voorwaarde is gesteld, dat zij afstand doet van een geldbedrag van US$ 18.500,-.
Het kan in het midden blijven wanneer deze sepotbeslissingen zijn genomen, in januari dan wel juli 2017.
5. De verdenking jegens [klaagster] met betrekking tot het delict valsheid in geschrifte betreft een drietal feiten, die zijn opgesomd in een e-mail van de officier van justitie aan de gemachtigde van [klaagster] van 28 augustus 2017:
- Valsheid in geschrifte t.a.v. een aantal kwitanties/brieven. Kort gezegd zijn deze kwitanties/ brieven gebruikt om een hypothecaire lening te verkrijgen, dan wel zijn ze gebruikt t.b.v. IB Belasting in Nederland. Feiten zijn gepleegd door zowel [klaagster] alsopm. Gerecht: volgt naam van een derde)
;
- Valsheid in geschrifte t.a.v. koopovereenkomsten voor het bouwproject “Little Amsterdam”. Dit feit is gepleegd door [klaagster].
- Valsheid in geschrifte t.a.v. het opstellen van een volmacht en huurovereenkomst voor een woning aan de [adres]. Feiten zijn gepleegd door [klaagster] enopm. Gerecht: volgt naam van een derde).
6. [ klaagster] heeft de verklaring omtrent het gedrag verzocht in verband met een
aanvraag logementvergunning. De houder van een dergelijke vergunning krijgt doorgaans te maken - en niet is aangevoerd dat het in dit geval anders ligt - met verplichtingen tot het houden van een financiële administratie, afdrachtplichten van premies en belastingen, financieringsvoorstellen en zakelijke zekerheden, kredietverlening door toeleveranciers e.d.
Al deze verplichtingen en financiële beoordelingen vereisen zakelijke betrouwbaarheid en vertrouwen. De feiten waarvoor het voorwaardelijk sepot heeft plaatsgehad kunnen in dat licht en in het kader van de aanvraag van een verklaring omtrent het gedrag in redelijkheid aanleiding geven tot bezwaren tegen de persoon van de beoogd vergunninghouder. Tegen de achtergrond van de toetsingsmaatstaf van artikel 22 lid 1 WJD heeft de Gezaghebber kunnen oordelen dat de verklaring in het voorliggende geval wordt geweigerd.
Opgemerkt wordt nog dat nog geen twee jaar in de zin van artikel 11 aanhef en onder c WJD zijn verstreken.
7. Hetgeen [klaagster] heeft aangevoerd in haar uitlating leidt niet tot een andere conclusie. De toetsing waarvan zowel de Gezaghebber in de pleitnota als [klaagster] in die uitlating melding maken heeft betrekking op de situatie van
het gepleegde strafbare feit.Daarvan is in casu geen sprake. Het gaat in deze zaak immers niet over een
strafbladin de zin van artikel 2 lid 1 aanhef en onder a WJD, maar over een
strafkaartin de zin van artikel 9 WJD. Hetgeen [klaagster] heeft uiteengezet over de bij de toetsing te betrekken factoren kan daarom buiten beschouwing blijven.
8. De slotsom is dat het klaagschrift van [klaagster] ongegrond dient te worden verklaard.

Beslissing

Het Gerecht:
Verklaart het klaagschrift van [klaagster] ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.P.M. van den Dungen, rechter in voormeld Gerecht en uitgesproken op 18 oktober 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.