De beoordeling
13. Op grond van artikel 1:252 eerste lid BW BES oefenen de ouders die niet met elkaar zijn
gehuwd noch met elkaar gehuwd zijn geweest en die nimmer het gezag over hun minderjarige kinderen gezamenlijk hebben uitgeoefend, dit gezamenlijk uit, indien zulks op hun beider verzoek in het in artikel 244 bedoelde register is aangetekend. De wet voorziet niet in de totstandkoming van het gezamenlijk gezag in bedoelde situatie door rechterlijke tussenkomst.
14. Het onthouden aan de vader van de mogelijkheid het gezamenlijk gezag via de rechter tot stand
te doen komen zou echter een niet door de uitzonderingen van artikel 8 tweede lid EVRM bestreken beperking inhouden van het gegarandeerde recht op respect op zijn gezinsleven “family life” als bepaald in in artikel 8 eerste lid EVRM. Daarom zal de vader worden ontvangen in zijn verzoek.
15. Een verzoek dat ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten, terwijl de andere
ouder niet met het gezamenlijk gezag instemt wordt slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hier binnen afzienbare tijd voldoende verbetering in zou komen, of indien afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. De moeder is van oordeel dat doordat de ouders qua opvoeding niet op één lijn zitten en hun communicatie te wensen overlaat [minderjarig kind] klem en verloren zal raken tussen hen. Vader heeft gesteld dat gezamenlijk gezag hem de mogelijkheid geeft een grotere invulling aan zijn vaderrol te geven, en hij graag over aangelegenheden die [minderjarig kind] betreffen wenst mee te beslissen.
16. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat ouders in staat zijn tot een behoorlijke
gezagsuitoefening. Ouders moeten beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen. Zij moeten tenminste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond het kind (kunnen) voordoen, zodanig dat het kind niet klem en verloren zal raken tussen de ouders. Het ontbreken van (goede) communicatie tussen ouders, en het feit dat ouders qua opvoeding volgens moeder niet op één lijn zitten brengt niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezamenlijk gezag niet kan worden uitgesproken. Ook zijn de problemen tussen ouders niet zodanig ernstig dat het risico dat het kind klem en verloren zal raken tussen ouders onaanvaardbaar is. Ten aanzien van het communicatieprobleem tussen ouders geldt dat het te verwachten is dat daar binnen afzienbare tijd verbetering in zal komen. Partijen hebben gedurende een bepaalde periode immers met elkaar gecommuniceerd over [minderjarig kind]. De te wensen overlatende communicatie tussen de ouders houdt sterk verband met de tussen hen spelende ex-partner problematiek.
17. Er is, anders dan de moeder vreest, geen aanwijzing dat de vader zijn gezag zal misbruiken. Hij
geeft juist de indruk betrokken te zijn bij zijn dochter. Vader volgt een cursus om beter te (kunnen) leren omgaan met peuters, en hij heeft aangegeven met moeder te willen meedenken over het vinden van een andere crèche die meer binnen het budget van partijen past. Partijen moeten in staat worden geacht om over de voor hun beide belangrijke punten in de opvoeding onderlinge afspraken te maken. Als een kind opgroeit met twee ouders die niet samen een huishouding voeren zullen er altijd verschillen bestaan in de opvoeding bij beide ouders. De Voogdijraad heeft ter zitting aangevoerd dat de verschillen in de opvoedstijlen van ouders geen problemen zullen opleveren voor de ontwikkeling van [minderjarig kind]. Het is van belang dat [minderjarig kind] door tijd bij vader door te brengen gewend kan raken aan deze verschillen. De verschillen tussen de opvoedstijlen van beide ouders staan de uitoefening van het gezamenlijk gezag niet in de weg. Het Gerecht volgt de opvatting van de Voogdijraad. Het verzoek van de vader hem samen met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarig kind] kan worden toegewezen.
18. Op het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling oordeelt het Gerecht als volgt. Op
grond van artikel 1:377a eerste en tweede lid BW BES hebben vader en [minderjarig kind] recht op omgang met elkaar en stelt het Gerecht een omgangsregeling vast. Moeder heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen omgang, maar vader nog niet volledig te vertrouwen. Moeder kan alleen instemmen met omgang tussen vader en [minderjarig kind] bij haar thuis en onder haar toezicht. Voordat de communicatie spaak liep had vader een aantal uren omgang met [minderjarig kind], bij hem thuis, zonder toezicht van moeder.
19. De Voogdijraad heeft het belang van omgang zonder toezicht tussen vader en [minderjarig kind]
benadrukt. Omgang met toezicht zal ertoe leiden dat [minderjarig kind] het gevoel krijgt dat het alleen veilig is bij moeder. Omgang zonder toezicht is van belang zodat vader en [minderjarig kind] de kans krijgen een band op te bouwen, en ook zodat [minderjarig kind] kan wennen aan de situatie bij vader thuis. Het Gerecht is van oordeel dat de omgang tussen vader en [minderjarig kind] kan worden uitgebreid. Dat past ook bij de situatie waarin ouders gezamenlijk met het gezag over hun kind zijn belast. De omgangsregeling dient wel gefaseerd op gang te worden gebracht om [minderjarig kind] en de ouders de gelegenheid te geven aan de nieuwe regeling te wennen. Het Gerecht zal de omgangsregeling als volgt bepalen:
Eerste maand:[minderjarig kind] verblijft in de even weken op woensdagmiddag (of een andere doordeweekse middag) twee tot drie uur vanuit de crèche tot het begin van de avond, en in het weekend een volle dag, inclusief avondeten en (eventuele) middagslaap bij vader. In de oneven weken verblijft [minderjarig kind] twee keer per week (op een doordeweekse dag) twee tot drie uur vanuit de crèche tot begin van de avond bij vader.
Tweede maand:[minderjarig kind] verblijft in de even weken op woensdagmiddag (of een andere doordeweekse middag) twee tot drie uur vanuit de crèche tot het begin van de avond, en van zaterdagochtend tot zondagmiddag (dus inclusief overnachting) bij vader. In de oneven weken verblijft [minderjarig kind] twee keer per week (op een doordeweekse dag) twee tot drie uur vanuit de crèche tot begin van de avond bij vader.
Vanaf de derde maand:In de even weken verblijft [minderjarig kind] op woensdagmiddag (of een andere doordeweekse middag) twee tot drie uur in de middag vanuit de crèche tot begin van de avond en van vrijdagmiddag (vanuit de crèche) tot zondagavond (na het avondeten) bij vader. In de oneven weken verblijft [minderjarig kind] twee keer per week (op een doordeweekse dag) twee tot drie uur vanuit de crèche tot begin van de avond bij vader.
20. Vader heeft voorts verzocht hem ook gedurende de officiële vrije dagen en de vakanties
omgang met [minderjarig kind] toe te kennen. Het Gerecht is van oordeel dat opgemelde omgangsregeling ook in de vakanties tussen partijen kan worden voortgezet. Daarnaast acht het Gerecht partijen in staat om over afwijkingen gedurende de vakantieperiode met elkaar overeenstemming te bereiken. Dat laatste geldt ook ten aanzien van de officiële vrije dagen.
21. Vader heeft verzocht het alimentatiebedrag te wijzigen, waarbij rekening wordt gehouden
met de nieuwe omgangsregeling. Bij beschikking van 26 oktober 2016 is bepaald dat vader maandelijks een bedrag van $ 150,- aan moeder dient te betalen als bijdrage in de kosten voor de verzorging en opvoeding van [minderjarig kind]. Het Gerecht is van oordeel dat dit alimentatiebedrag redelijk is. De (nieuwe) omgansgregeling die zal worden bepaald maakt dit oordeel niet anders. Ter zitting is voorts niet gebleken dat vader niet beschikt over de draagkracht om dit bedrag maandelijks te betalen. Vader heeft zich immers bereid verklaard bovenop dit bedrag de door de moeder gevraagde bijdrage van $ 50,- per maand voor de kosten van de crèche te betalen. Het door vader aan moeder te betalen alimentatiebedrag bedraagt dan $ 200,- per maand. Dat bedrag staat gelijk aan de behoefte van een kind van de leeftijd van [minderjarig kind]. De tijd die [minderjarig kind] in gevolge de omgansregeling bij vader zal doorbrengen, rechtvaardigt geen verandering in dit bedrag. Vader dient het bedrag van $ 200,- per 1 juli 2017, de maand volgend op de maand waarin partijen de afspraak zijn overeengekomen, aan de moeder te betalen.
22. Op de tegenvordering van moeder hoeft het Gerecht niet meer te beslissen nu moeder al over
een titel beschikt voor de inning van de achterstallige alimentatie. Bovendien heeft vader na de
laatste mondelinge behandeling een betalingsbewijs overgelegd waaruit blijkt dat hij de openstaande alimentatiebedragen, totaal $ 300,-, heeft voldaan.
23. Het Gerecht merkt nog op dat partijen er verstandig aan doen zich te onthouden van het doen
van impulsieve uitlatingen via social media. Deze uitlatingen lokken gezien de gespannen verhoudingen negatieve reacties uit, en zijn geenszins in het belang van [minderjarig kind] om contact te hebben met beide ouders.
24. Gelet op de relatie tussen partijen, als voormalig partners, zal het Gerecht de proceskosten
tussen hen compenseren, aldus dat elk van partijen de eigen kosten draagt.