ECLI:NL:OGEABES:2017:28

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 juni 2017
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
G 27 van 2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.P.M. van den Dungen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling in een civiele zaak met betrekking tot aanneming van werk en ondeugdelijkheid van geleverde prestaties

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, heeft eiser een vordering ingesteld tegen gedaagde tot betaling van een bedrag van $ 5.256,75, vermeerderd met incassokosten en wettelijke rente. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst van aanneming van werk voor bouwwerkzaamheden aan een nieuwbouwwoning. Eiser stelt dat gedaagde hem heeft misleid bij het ondertekenen van een offerte en dat hij recht heeft op betaling voor de geleverde werkzaamheden. Gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat de tweede offerte van toepassing is, en dat eiser ondeugdelijk werk heeft geleverd, wat leidt tot een vordering in reconventie voor gemaakte kosten.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat er een overeenkomst van aanneming van werk bestond en dat eiser recht heeft op betaling van het gevorderde bedrag. Het Gerecht oordeelt dat de eerste offerte van toepassing is en dat gedaagde onvoldoende heeft betwist dat eiser recht heeft op de betaling. De vordering van eiser wordt toegewezen, terwijl de reconventionele vordering van gedaagde wordt afgewezen. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser.

De uitspraak is gedaan op 28 juni 2017 door mr. G.P.M. van den Dungen, rechter in het Gerecht, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. De kosten aan de zijde van eiser in conventie worden begroot op $ 586,-, terwijl de kosten in reconventie worden begroot op $ 279,-.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Burgerlijke zaken over 2017
Registratienummer: G 27 van 2016
Datum uitspraak: 28 juni 2017

VONNIS

in de zaak van

[eiser],

wonend te Bonaire,
eiser in conventie,
gedaagde in reconventie,
gemachtigde: mr. A.T.C. Nicolaas,
tegen

[gedaagde],

wonend te Bonaire,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procederend in persoon.

Het procesverloop

1. Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift ex artikel 862 Rv BES van 2 december 2016 van [eiser];
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende conclusie van eis in reconventie van 18 januari 2017 van [gedaagde];
  • de conclusie van repliek in conventie, tevens antwoord in reconventie van 29 maart 2017 van [eiser];
  • de conclusie van dupliek in conventie, tevens houdende conclusie van repliek in reconventie van 26 april 2017 van [gedaagde];
  • de conclusie van dupliek in reconventie van 24 mei 2017 van [eiser].
2. Daarna is de zaak verwezen voor vonnis, waarvan de uitspraak is bepaald op
heden.

De standpunten van partijen

3. [ [eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, een gerechtelijk bevel tot
betaling uit te vaardigen en [gedaagde] te veroordelen aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van $ 5.256,75, te vermeerderen met 15% incassokosten en wettelijke rente vanaf 7 september 2016, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
4. [ [eiser] legt ter onderbouwing van zijn vordering twee offertes over. Een offerte
gedateerd 23 juni 2016 voor een bedrag van $ 15.660,- waarbij is uitgegaan van metselwerk blokken van 6” (hierna: de eerste offerte), en een offerte van diezelfde datum voor een bedrag van $ 12.660,- waarbij is uitgegaan van metselwerk blokken van 4” (hierna: de tweede offerte). [eiser] stelt dat de overeenkomst met [gedaagde] is gebaseerd op de eerste offerte. De vordering van [eiser] bestaat uit een bedrag van $ 6.360,- voor uitvoering van een deel van de, in de eerste offerte, geoffreerde werkzaamheden, en een bedrag van $ 3.696,75 aan uitgevoerd meerwerk, totaal een bedrag van $ 10.056,75. Op dit bedrag worden de reeds door [gedaagde] betaalde bedragen, totaal $ 4.800,-, in mindering gebracht. De reeds betaalde bedragen zijn afgetekend op de tweede offerte. [eiser] stelt dat [gedaagde] hem heeft misleid om op deze offerte af te tekenen. Het bedrag dat nog openstaat bedraagt $ 5.256,75.
5. [ [gedaagde] heeft verweer gevoerd, met conclusie tot afwijzing van de vordering
van [eiser]. Het verweer van [gedaagde] komt er -kort gezegd- op neer dat de tweede offerte van toepassing is op de overeenkomst met [eiser]. [gedaagde] meent dat van misleiding geen sprake is nu [eiser] niet heeft betwist zijn handtekening te hebben geplaatst. [gedaagde] voert aan dat [eiser] een onrechtmatige daad jegens hem heeft gepleegd doordat hij ondeskundig te werk is gegaan en onvolledig en ondeugdelijk werk heeft geleverd. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [gedaagde] een deskundigenbericht van Gino Obersi Architecture N.V. (hierna: Obersi) overgelegd. In reconventie vordert [gedaagde] op grond van wanprestatie van [eiser] vergoeding van de reeds gemaakte en nog te maken kosten. [gedaagde] stelt dat hij materialen, gereedschappen, werktuigen en mankracht heeft moeten faciliteren om het werk voortgang te bieden en vertraging in de oplevering en hogere bankkosten te voorkomen. Ter onderbouwing van zijn vordering heeft [gedaagde] een nota overgelegd van GX Real Estate & Construction (hierna: GX) voor een bedrag van $ 15.549,14. Deze nota staat op naam van [partner gedaagde] [gedaagde] vordert vergoeding van de nota van GX vermeerderd met $ 80,- aan deskundigenkosten, en wettelijk rente over het geheel vanaf 21 september 2016, met veroordeling van [eiser] in de kosten van dit geding. Ook op het deskundigenrapport staat de naam [partner gedaagde] vermeld.
6. [ [eiser] stelt in conventie deugdelijk werk te hebben geleverd. [eiser] erkent dat
een aantal muren en één balk schuin zijn. Hij stelt echter dat deze ‘imperfecties’ in de bouw gebruikelijk zijn omdat het bouwwerk handwerk en grofwerk betreft. [eiser] stelt verder dat er geen sprake kan zijn van onrechtmatige daad, omdat de vermeende schade voortvloeit uit de tussen partijen aangegane overeenkomst tot aanneming van werk. In reconventie voert [eiser] aan dat het rapport van de deskundige niet deugdelijk is en dat daaraan geen gewicht kan worden toegekend. [eiser] ziet voorts geen causaal verband tussen de vermeende schade en de door GX uitgevoerde werkzaamheden. Hij merkt op dat enkel de laatste op de factuur van GX genoemde post herstelwerkzaamheden betreft, en het daarvoor opgenomen bedrag exorbitant hoog is. [eiser] voert aan dat hij de genoemde herstelwerkzaamheden voor een bedrag van $ 250,- had kunnen uitvoeren. [eiser] meent dat [gedaagde] hem in gebreke had moeten stellen toen hij constateerde dat de werkzaamheden ondeugdelijk waren verricht, en hem een redelijke termijn had moeten gunnen om de ‘imperfecties’ te herstellen. Nu hij dat heeft nagelaten meent [eiser] dat hij niet in verzuim is en derhalve niet schadeplichtig. [eiser] concludeert tot afwijzing van de reconventionele vordering van [gedaagde].
7. [ [gedaagde] handhaaft in conventie zijn stellingen en voert aan dat [eiser] door
aan te geven dat de ‘imperfecties’ in de bouwwereld gebruikelijk zijn het bestaan van de ondeugdelijkheden heeft bevestigd. In reconventie betwist [gedaagde] dat [eiser] het werk voor minder had kunnen herstellen. [gedaagde] stelt dat [eiser] in de buitengerechtelijke correspondentie geen ruimte heeft gezien voor onderhandelingen.

De beoordeling van het geschil

in conventie en reconventie
8. Het Gerecht merkt op dat op het onderhavige geschil de algemene bepalingen
van het verbintenissenrecht (boek 6 BW BES) en afdeling zes van boek 7A BW BES van toepassing zijn. De artikelen uit boek 7 BW BES waar [eiser] zich op beroept betreffen geen artikelen die zijn opgenomen in het BW BES (maar het Nederlandse BW). [eiser] voert terecht aan dat in het onderhavige geval geen sprake kan zijn van onrechtmatige daad nu er los van de beweerde toerekenbare tekortkoming van [eiser] geen sprake is van enige onrechtmatigheid.
in conventie
9. Het Gerecht oordeelt als volgt. Partijen zijn het er over eens dat tussen
hen een overeenkomst van aanneming van werk (hierna: de overeenkomst) bestond waarbij [eiser] zich heeft verbonden tot het verrichten van bouwwerkzaamheden aan de nieuwbouwwoning gelegen aan de Kaya Palladium 11. Ook zijn partijen het erover eens dat [gedaagde] reeds $ 4.800,- heeft betaald. Dat [eiser] nog een vordering op [gedaagde] heeft wordt niet betwist, maar de hoogte van de vordering is volgens [gedaagde] niet juist. Partijen twisten over de vraag welke offerte op hun overeenkomst van toepassing is. [eiser] stelt dat de eerste offerte van toepassing is en volgens [gedaagde] geldt de tweede offerte. Het Gerecht is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft betwist dat de eerste offerte op de overeenkomst van partijen van toepassing is. Voorts blijkt uit de foto’s die zijn gehecht aan het deskundigenrapport van Obersi de aannemelijkheid van het gebruik van 6” metselwerk blokken. Uit de schriftelijke getuigenverklaringen die [eiser] in het geding heeft gebracht blijkt dat aanvankelijk met 6” metselwerk blokken is gewerkt, en dat voor het uitgevoerde meerwerk gebruik is gemaakt van 4” metselwerk blokken. De eerste offerte is dan ook op de overeenkomst van toepassing. Dat de betalingen van [gedaagde] op een andere offerte zijn afgetekend doet aan het voorgaande niet af. De (conventionele) vordering van [eiser] zal worden toegewezen tot een bedrag van $ 5.256,75.
10. Op de gevorderde incassokosten oordeelt het Gerecht als volgt. Door een partij
buiten rechte gemaakte kosten kunnen voor vergoeding in aanmerking komen indien deze kosten daadwerkelijk en in redelijkheid zijn gemaakt en voldoende zijn gesteld en gebleken. Indien de kosten buiten rechte zijn gemaakt ter voorbereiding op de procedure worden deze kosten echter als proceskosten aangemerkt. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn vordering de brief van 7 september 2016 van zijn gemachtigde overgelegd, waarin [gedaagde] wordt gesommeerd het openstaande bedrag te voldoen. Hoewel de incassokosten door [gedaagde] niet zijn betwist is het Gerecht van oordeel dat uit de brief van 7 september 2017 blijkt dat de incassokosten zijn gemaakt ter voorbereiding op de onderhavige procedure, waardoor deze kosten onderdeel zijn van de proceskosten (artikel 63c Rv BES). Andere buitengerechtelijke verrichtingen door de gemachtigde van [eiser] zijn gesteld noch gebleken. De gevorderde incassokosten komen niet afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking.
11. [ [gedaagde] zal als de meest in het ongelijk gestelde partij in conventie in de
proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] in conventie worden begroot op:
- griffierecht $ 28,-
- salaris advocaat in conventie (2 x 1 punt ad $ 279,-) $
558,-
Totaal $ 586,-
in reconventie
12. In reconventie vordert [gedaagde] vergoeding van de factuur van GX.
[gedaagde] heeft gesteld dat de factuur van GX de kosten behelst die hij heeft moeten maken ter beperking van schade en voorkoming van vertraging. [gedaagde] heeft echter niet gesteld welke schade diende te worden beperkt. Met betrekking tot de kosten ter voorkoming van vertraging heeft [gedaagde] niet gesteld wanneer het werk door [eiser] diende te worden opgeleverd, en wanneer het uiteindelijk is opgeleverd. De factuur waarvan vergoeding wordt gevorderd staat voorts op naam van [partner gedaagde], die als opdrachtgever van GX geldt. [partner gedaagde] is geen partij in deze procedure, waardoor vergoeding van deze factuur niet door [gedaagde] kan worden gevorderd. Op het deskundigenrapport staat eveneens de naam van [partner gedaagde] vermeld. Het is derhalve niet aannemelijk dat de kosten voor de deskundige door [gedaagde] zijn gemaakt, zodat ook deze kosten niet door hem kunnen worden gevorderd. Het standpunt van [gedaagde] dat [partner gedaagde] partij is in deze procedure omdat zij zijn levensgezel is snijdt geen hout. De reconventionele vordering komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
13. Daar komt nog bij dat uit de in het geding gebrachte stukken niet blijkt dat
[gedaagde] [eiser] in de gelegenheid heeft gesteld het werk te herstellen. [gedaagde] heeft immers niet aangetoond dat hij [eiser] in gebreke heeft gesteld.
14. [ [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie in de
proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] in reconventie worden begroot op:
- salaris advocaat in reconventie (2 x 0,5 punt ad $ 279,-) $
279,-
Totaal $ 279,-

Beslissing

Het Gerecht:
in conventie
Wijst de vordering van [eiser] toe tot een bedrag van $ 5.256,75.
Veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding aan de zijde van [eiser] (in conventie) tot op heden begroot op $ 586,-.
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
Wijst de vordering van [gedaagde] af.
Veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding aan de zijde van [eiser] (in reconventie) tot op heden begroot op $ 279,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.M. van den Dungen, rechter in voormeld Gerecht en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 juni 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.