ECLI:NL:OGEABES:2017:18

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 november 2017
Publicatiedatum
13 november 2017
Zaaknummer
BBZ nr. BON201500021
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag vastgoedbelasting en de kwalificatie van onroerende zaken als zelfstandige woningen

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 9 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen een aanslag vastgoedbelasting over 2014, opgelegd door de Inspecteur. De belanghebbende stelde dat de onroerende zaken die hij bezit, te weten de "[R] Suites" of "[M] Suites", kwalificeerden als zelfstandige woningen in de zin van artikel 4.10, lid 1 van de Belastingwet BES (BBES), en dat hij recht had op een belastingvrije voet van USD 70.000 per woning. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat de onroerende zaken onzelfstandige hotelkamers waren zonder keukenvoorzieningen.

Het Gerecht oordeelde dat de uitspraak op bezwaar naar het verkeerde adres was verzonden, waardoor de beroepstermijn pas begon te lopen op het moment dat de belanghebbende de uitspraak op bezwaar ontving. Het beroep werd tijdig ingediend. In de inhoudelijke beoordeling concludeerde het Gerecht dat de onroerende zaken geen zelfstandige woningen waren, omdat er geen keuken of keukenvoorzieningen aanwezig waren en de onroerende zaken deel uitmaakten van een all-inclusive resort. De belanghebbende had geen recht op de belastingvrije voet van USD 70.000, en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. M.M. de Werd en is openbaar gemaakt op 9 november 2017.

Uitspraak

Uitspraak van 9 november 2017
BBZ nr. BON201500021
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE
Uitspraak
Op het beroep in de zin van
hoofdstuk VIII, titel acht, afdeling drie van de Belastingwet BES van:
[ X ],wonende in Nederland,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Bonaire,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
De Inspecteur heeft met dagtekening 23 januari 2015 aan belanghebbende een aanslag vastgoedbelasting over 2014 opgelegd.
1.2
Belanghebbende heeft hiertegen op 25 februari 2015 bezwaar aangetekend.
1.3
Met dagtekening 28 juli 2015 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar afgewezen.
1.4
Op 26 november 2015 is belanghebbende in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar. Hij heeft daarbij een bedrag van USD 30,00 aan griffierecht voldaan.
1.5
De Inspecteur heeft op 1 december 2016 een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 23 januari 2017 per e-mail een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft op 15 maart 2017 een conclusie van dupliek ingediend. Belanghebbende heeft per e-mail van 20 maart 2017 gereageerd op de conclusie van dupliek.
1.6
Ter zitting van 30 maart 2017 te Kralendijk zijn namens de Inspecteur verschenen
[ B ] en [ C ] vergezeld van [ D ], [ E ] en [ F ]. Belanghebbende is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
1.7
Belanghebbende heeft op 7 oktober 2017 per e-mail een pleitnota ingediend.
1.8
Op 20 oktober 2017 heeft te [ W ], Kralendijk (hierna: W) een descente (bezichtiging) plaatsgevonden. Namens de Belastingdienst Caribisch Nederland zijn verschenen [ B ] en [ C ], vergezeld van [ G ]. Belanghebbende is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Voor [ W ] zijn verschenen [ H ] (General Manager), [ I ] (Maintenance) en [ J ] (Interim Finance). Van de descente is een proces-verbaal opgemaakt en met dagtekening 28 oktober 2017 naar partijen verzonden.
1.9
Partijen zijn opgeroepen tot het bijwonen van een zitting. In dat verband zijn op 20 oktober 2017 te Kralendijk namens de Inspecteur verschenen [ B ] en [ C ], vergezeld van [ D ] en [ G ]. Belanghebbende is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
1.1
Belanghebbende heeft op 30 oktober 2017 en de Inspecteur op 31 oktober 2017 gereageerd op het proces-verbaal van de bezichtiging.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende is sinds 1995 eigenaar van de onroerende zaken gelegen aan de Adres 00, nrs. 01, 02 en 03 (hierna: de onroerende zaken). De onroerende zaken hebben een eigen kadastraal nummer 0F- 0000000, 0F- 0000000 en 0F- 0000000.
2.3
De onroerende zaken betreffen “ [ R ] Suites” of “[ M ] Suites” die onderdeel uitmaken van [ W ] N.V. (hierna: W). [ W ] is een all-inclusive vakantieresort dat verblijfsaccommodaties, waaronder de onroerende zaken, verhuurt aan toeristen. Belanghebbende verblijft een klein aantal weken per jaar zelf in de onroerende zaken. Voor het overige worden de onroerende zaken via [ W ] verhuurd aan derden. Hiervoor heeft belanghebbende (verplicht) een Beheer- en managementovereenkomst afgesloten met [ W ].
2.4
Met dagtekening 23 januari 2015 zijn aan belanghebbende aanslagen vastgoedbelasting 2014 opgelegd naar een waarde van USD 210.000 (3* $70.000) en een te betalen bedrag van USD 1.449. Het betreft drie verschillende onroerende zaken, waarvoor er drie waardebeschikkingen zijn. De aanslagen zijn op één aanslagbiljet opgenomen.
2.5
Op 20 oktober 2017 heeft een descente plaatsgevonden. Van de descente is een proces-verbaal opgemaakt. Hierin is onder meer het volgende vermeld:
(…)
[ W ] voert bij monde van haar vertegenwoordigers het woord en verklaart - op de vragen van de rechter - zakelijk weergegeven als volgt:
- In de [ R ] suites 01, 02 en 03 is geen keuken aanwezig. Er zijn ook geen keukenvoorzieningen, zoals een aanrecht, kookplaat, afzuigkap en borden en bestek aanwezig omdat het niet de bedoeling is dat gasten van
[ W ] zelf koken;
  • Wel zijn aanwezig: een tafel met stoelen, een bank, kasten, bedden en een badkamer met daarbij een grote wastafel;
  • Belanghebbende heeft een “locker” maar de locker bevindt zich op een andere plek en niet in de kamer;
  • De water- en elektra voorzieningen worden niet afzonderlijk afgerekend. De kosten worden verdeeld over een pool van vier kamers die samen een blok vormen. Afrekening van de voorzieningen geschiedt niet naar werkelijk gebruik maar op basis van aankoopprijzen;
  • De onroerende zaken van belanghebbende hebben wel een eigen nummer en een kadastraal nummer, maar beschikken niet over een eigen adres noch over een eigen meteraansluiting. De post komt aan bij het hotel en daar wordt deze verdeeld;
  • [ W ] is een all- inclusive hotel. De kamers zijn geen appartementen maar hotelkamers. De kamers zijn van buiten bereikbaar en ze vormen blokken van vier kamers die aan elkaar zijn verbonden;
  • In het jaar 1994 werden de kamers appartementen genoemd. De hotel villa’s liggen elders en zijn niet meer in gebruik;
  • [ R ] suite 02 is gelijk aan [ R ] suite 01. De suite heeft dezelfde bedden en kasten. Er zitten alleen maar stopcontacten en een aardlekschakelaar in de kamers;
  • [ R ] suite 03 is iets groter dan de andere suites maar is verder hetzelfde. Er zit ook geen keuken in;
  • In 2014 zijn de kamers opgeknapt. Daarbij is de indeling hetzelfde gebleven. De spullen in de kamers zijn ongewijzigd gebleven;
  • Belanghebbende heeft 28 dagen, dus vier weken het recht om bij het [ W ] te verblijven. Met de eigenaar zijn geen nieuwe contracten afgesloten. Nog steeds gelden de overeenkomsten uit 1994;
  • De technische ruimte ligt naast [ R ] suite 05.
Nadat alle vragen beantwoord zijn en de bezichtiging van de drie onroerende zaken is voltooid, sluit de rechter de descente. (…)

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of er sprake is van zelfstandige woningen in de zin van artikel 4.10, lid 1 van de Belastingwet BES (hierna: BBES) en daardoor recht bestaat op een vrijstelling van USD 70.000 per woning.
3.2
Belanghebbende stelt dat hij de onroerende zaken gebruikt als eigen woning, dat in de onroerende zaken gekookt kan worden en dat, kort gezegd, alle voorzieningen aanwezig zijn die horen bij een zelfstandige woning. Ook is er een eigen adresaanduiding en een eigen kadastraal nummer, is er een eigen stenen buitentrap en kunnen onroerende zaken particulier afzonderlijk worden verkocht. Nu sprake is van zelfstandige woningen heeft belanghebbende recht op de vrijstelling van USD 70.000 per onroerende zaak. Volgens de Inspecteur bestaat geen recht op de vrijstelling van USD 70.000 per onroerende zaak. Zij stelt zich op het standpunt dat de onroerende zaken niet aangemerkt kunnen worden als zelfstandige woningen. Het betreft volgens de Inspecteur onzelfstandige hotelkamers zonder keuken. Voor de verdere standpunten van partijen verwijst het Gerecht naar de door hen ingediende stukken.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Ontvankelijkheid van het Beroep

4.1
Ingevolge artikel 8.101, lid 2 van de Belastingwet BES (verder: BBES) kan de belanghebbende die bezwaar heeft tegen een ingevolge de belastingverordening door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar in beroep komen bij het Gerecht. Partijen zijn het erover eens dat de uitspraak op bezwaar naar het verkeerde adres is gestuurd en dat de onjuiste adressering aan de belastingdienst is te wijten. Het Gerecht ziet geen aanleiding om hier anders over te oordelen. In dat geval vangt de beroepstermijn van twee maanden pas aan op het moment dat belanghebbende de uitspraak op bezwaar heeft ontvangen. Dat is volgens belanghebbende, en door de Inspecteur niet bestreden, op 28 oktober 2015. Het beroepschrift is ingediend op 26 november 2015, dus binnen twee maanden na 28 oktober 2015. Het beroep is aldus tijdig ingediend.
Inhoudelijk
4.2
In artikel 4.10, lid 1 BBES is een vrijstelling aan de voet opgenomen van USD 70.000 ingeval de onroerende zaak een zelfstandige woning betreft, hetgeen inhoudt dat in dat geval over de eerste USD 70.000 geen vastgoedbelasting geheven wordt. Ingevolge dezelfde bepaling kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld om te bepalen of sprake is van een zelfstandige woning. Van die bevoegdheid heeft de Minister (nog) geen gebruik gemaakt.
4.3
In de parlementaire geschiedenis bij de wijziging van artikel 4.10, lid 1 BBES is over het begrip “zelfstandige woningen” opgemerkt:
“Na de wijziging zal de vrijstelling aan de voet van toepassing zijn voor alle via de vastgoedbelasting te belasten (zelfstandige) woningen (…). Niet-zelfstandige (delen van) woningen die worden verhuurd, bijvoorbeeld appartementen in de tuin die niet beschikken over een eigen adres en/of een eigen aansluiting – met afzonderlijke meter – op nutsvoorzieningen worden niet elk als zelfstandige woning aangemerkt (…).” Zie Belastingplan 2014, 33 752, Vierde Nota van Wijziging, nr.22, 8 november 2013.
4.4
Naar het oordeel van het Gerecht vormen de onroerende zaken geen zelfstandige woningen in de zin van artikel 4.10, lid 1 BBES. In de onroerende zaken is geen keuken en zijn geen vaste keukenvoorzieningen aanwezig. De vertegenwoordigers van [ W ] hebben dit verklaard en het Gerecht heeft dit tijdens de descente waargenomen. Het door belanghebbende genoemde aanrechtblad is in werkelijkheid een zich in de buurt van de doucheruimte bevindende ruime wastafel. De omstandigheid dat belanghebbende mogelijk in niet-zichtbare ruimtes borden etc. heeft opgeslagen en dat hij bij zijn aanwezigheid een kookplaat gebruikt maakt het voorgaande niet anders. [ W ] wil ook niet dat er keukenvoorzieningen zijn of aangebracht worden. De onroerende zaken vormen immers onderdeel van het all-inclusive resort waarbij alle eten en drinken in de prijs begrepen zit en waarbij men het van belang vindt dat alle onroerende zaken op dezelfde wijze ingericht zijn. De vertegenwoordigers van [ W ] hebben tevens onbetwist verklaard dat er geen aparte meteraansluitingen zijn op basis waarvan de kosten van elektra en water naar het werkelijke verbruik worden afgerekend. Belanghebbende ontvangt geen individuele afrekeningen van het water- en elektrabedrijf. De kosten worden door het [ W ] verdeeld over de verschillende onroerende zaken naar rato van de aanschafkosten. Dat dat gebeurt vanwege efficiencyredenen zoals belanghebbende heeft verdedigd, doet niet ter zake. Volgens de vertegenwoordigers van [ W ] beschikken de onroerende zaken ook niet over een eigen adres: de post komt aan bij het hotel en daar wordt deze verder verdeeld. Belanghebbende heeft daartegenin gebracht dat de onroerende zaken het adres van het resort hebben en daarnaast een eigen nummer en bovendien een eigen kadastraal nummer. Naar het oordeel van het Gerecht houdt dit niet in dat sprake is van een eigen, bij het eiland ingeschreven, adres. Het Gerecht heeft verder geconstateerd dat de onroerende zaken onderdeel vormen van blokken van meerdere onroerende zaken die vast met elkaar zijn verbonden en dus geen “losse” appartementen vormen.
4.5
Naar het oordeel van het Gerecht zullen de onroerende zaken ook in het normale spraakgebruik aangemerkt worden als (onzelfstandige) hotelkamers en niet als (zelfstandige) woningen. Het Gerecht baseert zich daarbij op de eigen waarneming. Naar het oordeel van het Gerecht verschillen de onroerende zaken, gelet op hun uiterlijke verschijningsvorm, in niets van (onzelfstandige) hotelkamers. Het Gerecht voegt daar aan toe dat tijdens de descente de vertegenwoordigers van [ W ] ook steeds gesproken hebben over “hotelkamers”, terwijl die term (of een soortgelijke) door het Gerecht niet is gebruikt. Het Gerecht heeft steeds gesproken over het neutrale begrip “ruimte” of onroerende zaak”.
4.6
Gelet op alle feiten en omstandigheden die hierboven zijn opgesomd is het Gerecht van oordeel dat de onroerende zaken geen zelfstandige woningen vormen. Dat belanghebbende in de periodes dat hij erin verblijft zelf kookt en wast en dat hij daarvoor in niet-zichtbare ruimtes borden etc. heeft opgeslagen maakt dat niet anders. Belanghebbende heeft aldus geen recht op de belastingvrije voet van USD 70.000 van artikel 4.10, eerste lid BBES. Het gelijk is aan de Inspecteur.
Gelijkheidsbeginsel
4.7
Belanghebbende heeft zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel. Het Gerecht verwerpt dat beroep. Belanghebbende heeft slechts gesteld dat er in Bonaire zeer veel woningen zijn die in aanmerking komen voor de vrijstelling van de vastgoedbelasting terwijl ze minder voorzieningen hebben dan zijn onroerende zaken. Deze stelling, zonder nader onderbouwing, is te algemeen van aard en te weinig onderbouwd om daarmee schending van het gelijkheidsbeginsel aan te kunnen nemen.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het beroep van belanghebbende ongegrond is.

5.DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in dit gerecht, en werden uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 november 2017, in tegenwoordigheid van de griffier, Nohely Noël van der Biezen BSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 8.116a, lid 1 Belastingwet BES).
Het hoger beroep kan worden ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg overeenkomstig artikel 8.116 Belastingwet BES.