In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 9 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen een aanslag vastgoedbelasting over 2014, opgelegd door de Inspecteur. De belanghebbende stelde dat de onroerende zaken die hij bezit, te weten de "[R] Suites" of "[M] Suites", kwalificeerden als zelfstandige woningen in de zin van artikel 4.10, lid 1 van de Belastingwet BES (BBES), en dat hij recht had op een belastingvrije voet van USD 70.000 per woning. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat de onroerende zaken onzelfstandige hotelkamers waren zonder keukenvoorzieningen.
Het Gerecht oordeelde dat de uitspraak op bezwaar naar het verkeerde adres was verzonden, waardoor de beroepstermijn pas begon te lopen op het moment dat de belanghebbende de uitspraak op bezwaar ontving. Het beroep werd tijdig ingediend. In de inhoudelijke beoordeling concludeerde het Gerecht dat de onroerende zaken geen zelfstandige woningen waren, omdat er geen keuken of keukenvoorzieningen aanwezig waren en de onroerende zaken deel uitmaakten van een all-inclusive resort. De belanghebbende had geen recht op de belastingvrije voet van USD 70.000, en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. M.M. de Werd en is openbaar gemaakt op 9 november 2017.