In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Eustatius op 18 augustus 2017 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep van belanghebbende tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 2011. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag, maar de Inspecteur had meerdere keren uitspraak op bezwaar gedaan, waarvan alleen de eerste rechtsgeldig was. De datum van de eerste uitspraak op bezwaar was 14 september 2014, en het beroep was pas op 14 juni 2016 ingediend, wat te laat was volgens de wet. Belanghebbende stelde echter dat hij pas in augustus 2015 op de hoogte was geraakt van de uitspraak op bezwaar, en dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was.
Het Gerecht oordeelde dat belanghebbende ontvankelijk was in zijn beroep, omdat hij na het bekend worden met de uitspraak op bezwaar zo spoedig mogelijk in beroep was gekomen. De Inspecteur had de navorderingsaanslag opgelegd omdat er te weinig inkomstenbelasting was geheven door te hoge voorheffingen. Belanghebbende betwistte de navordering en stelde dat er geen nieuw feit was dat deze rechtvaardigde. Het Gerecht oordeelde echter dat de Inspecteur terecht had gehandeld, omdat de navordering mogelijk was in gevallen waarin te weinig belasting was geheven door onjuiste verrekeningen van voorheffingen.
Daarnaast deed belanghebbende een beroep op het vertrouwensbeginsel, maar het Gerecht oordeelde dat het volgen van de aangifte door de Inspecteur geen rechtens te beschermen vertrouwen opleverde. Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep ongegrond en oordeelde dat de navorderingsaanslag terecht was opgelegd.