ECLI:NL:OGEABES:2017:16

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 augustus 2017
Publicatiedatum
22 augustus 2017
Zaaknummer
BBZ nr. EUX201600001
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. M.M. de Werd
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid en navordering van inkomstenbelasting in het belastingrecht van Sint Eustatius

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Eustatius op 18 augustus 2017 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep van belanghebbende tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 2011. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag, maar de Inspecteur had meerdere keren uitspraak op bezwaar gedaan, waarvan alleen de eerste rechtsgeldig was. De datum van de eerste uitspraak op bezwaar was 14 september 2014, en het beroep was pas op 14 juni 2016 ingediend, wat te laat was volgens de wet. Belanghebbende stelde echter dat hij pas in augustus 2015 op de hoogte was geraakt van de uitspraak op bezwaar, en dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was.

Het Gerecht oordeelde dat belanghebbende ontvankelijk was in zijn beroep, omdat hij na het bekend worden met de uitspraak op bezwaar zo spoedig mogelijk in beroep was gekomen. De Inspecteur had de navorderingsaanslag opgelegd omdat er te weinig inkomstenbelasting was geheven door te hoge voorheffingen. Belanghebbende betwistte de navordering en stelde dat er geen nieuw feit was dat deze rechtvaardigde. Het Gerecht oordeelde echter dat de Inspecteur terecht had gehandeld, omdat de navordering mogelijk was in gevallen waarin te weinig belasting was geheven door onjuiste verrekeningen van voorheffingen.

Daarnaast deed belanghebbende een beroep op het vertrouwensbeginsel, maar het Gerecht oordeelde dat het volgen van de aangifte door de Inspecteur geen rechtens te beschermen vertrouwen opleverde. Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep ongegrond en oordeelde dat de navorderingsaanslag terecht was opgelegd.

Uitspraak

Uitspraak van 18 augustus 2017
BBZ nr. EUX201600001
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT EUSTATIUS
UITSPRAAK
Op het beroep in de zin van
hoofdstuk VIII, titel acht, afdeling drie van de Belastingwet BES van:
X, woonachtig in Sint Eustatius,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, gevestigd in Sint Eustatius,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 1 februari 2013 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 2011 opgelegd naar een belastbaar inkomen van USD 24.280.
1.2
Belanghebbende is op 30 januari 2013 in bezwaar gekomen tegen de navorderingsaanslag.
1.3
De Inspecteur heeft op 14 september 2014 uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar afgewezen.
1.4
Bij brief van 5 augustus 2015 deelt de Ontvanger belanghebbende mede dat zij voornemens is om vanwege het openstaande verschuldigde bedrag van USD 4.437 aan inkomstenbelasting een vordering te doen op belanghebbendes salaris. Belanghebbende wordt in de gelegenheid gesteld om het verschuldigde bedrag binnen 10 dagen na dagtekening van de brief te voldoen.
1.5
Op 19 augustus 2015 dient belanghebbende een bezwaar in gericht tegen bovenvermelde brief van de Ontvanger, waarbij hij onder meer om kwijtschelding van de verschuldigde belasting verzoekt. Belanghebbende maakt daarbij tevens (voor de tweede keer) bezwaar tegen de hoogte van de aanslag.
1.6
De Inspecteur doet op 10 november 2015 uitspraak op bezwaar waarbij belanghebbendes bezwaar van 19 augustus 2015 niet-ontvankelijk wordt verklaard. Tegelijkertijd stuurt de Ontvanger een brief aan belanghebbende waarin zij het verzoek om kwijtschelding afwijst.
1.7
Op 10 december 2015 stuurt belanghebbende een brief aan de Inspecteur waarin hij reageert op de uitspraak op bezwaar van 10 november 2015 .
1.8
De Inspecteur merkt dit schrijven aan als een nieuw bezwaar tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting. Op 21 maart 2016 doet de Inspecteur voor de derde keer uitspraak op bezwaar en verklaart belanghebbendes bezwaar van 10 december 2015 niet- ontvankelijk.
1.9
De Inspecteur doet tenslotte op 7 mei 2016 voor de vierde keer uitspraak op bezwaar en verklaart belanghebbendes bezwaar van 10 december 2015 wederom niet- ontvankelijk.
1.1
Belanghebbende is op 14 juni 2016 in beroep gekomen. Hij heeft daarbij een bedrag van USD 30 aan griffierecht voldaan.
1.11
De Inspecteur heeft op 3 februari 2017 een verweerschrift ingediend.
1.12
Ter zitting van 1 juni 2017 te Oranjestad zijn verschenen belanghebbende in persoon, vergezeld van zijn echtgenote A. Namens de Inspecteur zijn verschenen drs. B en C.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van USD 24.280. Hij heeft daarbij een bedrag van USD 8.148 aan ingehouden loonbelasting en premies opgevoerd. Bij het opleggen van de definitieve aanslag heeft de Inspecteur de aangifte gevolgd. Volgens de aanslag bedraagt het verschuldigde bedrag aan inkomstenbelasting en premies USD 4.336 en de ingehouden loonbelasting USD 8.148. Dit heeft geresulteerd in een teruggaaf van USD 4.336 -/- USD 8.148 = USD 3.812.
2.2
Tot de gedingstukken behoort de loonbelastingkaart 2011. Hieruit blijkt dat op het loon een bedrag van (afgerond) USD 4.239 aan loonbelasting is ingehouden.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 2011 terecht is opgelegd. Belanghebbende stelt dat de navorderingsaanslag niet in stand kan blijven, omdat er geen nieuw feit is dat het opleggen van een navorderingsaanslag rechtvaardigt. De Inspecteur stelt dat de navorderingsaanslag terecht is opgelegd, aangezien in onderhavige geval geen nieuw feit vereist is voor het opleggen van een navorderingsaanslag.
3.2
Subsidiair doet belanghebbende een beroep op het vertrouwensbeginsel en stelt hij dat de Inspecteur met het opleggen van de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2011 het vertrouwen heeft opgewekt dat belanghebbende recht had op een belastingteruggave. De Inspecteur stelt dat belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
3.3
Tevens is de ontvankelijkheid van het beroep in geding. De Inspecteur stelt dat belanghebbende de eerste uitspraak op bezwaar (14 september 2014) moet hebben ontvangen en dat belanghebbendes beroepschrift om die reden niet ontvankelijk is. Belanghebbende stelt de uitspraak op bezwaar nooit te hebben ontvangen. Pas in augustus 2015 is hij via een brief van de Ontvanger bekend geworden met de uitspraak op bezwaar en toen is hij gelijk in beroep gekomen. Belanghebbende is van mening dat hij dient te worden ontvangen in zijn beroep.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Ontvankelijkheid
Bezwaar
4.1
Belanghebbende is op 30 januari 2013 in bezwaar gekomen. Dat is vóór de dagtekening van de navorderingsaanslag (1 februari 2013). Belanghebbendes bezwaar is derhalve prematuur. Een prematuur bezwaar is in principe niet ontvankelijk. Dat is anders indien belanghebbende op het moment van in bezwaar komen, mocht menen dat de aanslag al vaststond. Het Gerecht is van oordeel dat dat het geval is. Dat betekent dat belanghebbende ontvankelijk is in zijn bezwaar.
Beroep
Vooraf
4.2
De Inspecteur heeft in totaal vier keer uitspraak op bezwaar gedaan. Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid is alleen de eerste uitspraak op bezwaar rechtsgeldig. De dagtekening van die uitspraak op bezwaar is 14 september 2014.
4.3
Ingevolge artikel 8.101, lid 1 en 2 van de Belastingwet BES (hierna: BBES) kan een belanghebbende tegen een uitspraak op bezwaar, binnen twee maanden na dagtekening van de uitspraak op bezwaar, beroep instellen bij het Gerecht in Eerste Aanleg (hierna: het Gerecht). De Inspecteur heeft op 14 september 2014 uitspraak op bezwaar gedaan. Het beroepschrift is op 14 juni 2016 en dus te laat ingediend. In dat geval blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond van termijnoverschrijding achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroep in verzuim is geweest (artikel 8.103, lid 5 BBES). De indiener is niet in verzuim indien hij, zonder daar zelf schuld aan te hebben, pas later heeft kennisgenomen van de uitspraak op bezwaar en hij vervolgens zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is beroep heeft aangetekend.
4.4
Op 19 augustus 2015 reageert belanghebbende op een brief van de Ontvanger van 5 augustus 2015, waarin belanghebbende wordt verzocht om het verschuldigde bedrag van USD 4.437 aan inkomstenbelasting binnen 10 dagen te voldoen. In deze brief worden tevens (voor de tweede keer) bezwaren tegen de navorderingsaanslag geuit. Een belastingplichtige kan echter slechts eenmaal in bezwaar komen tegen een aanslag. Een tweede bezwaar is dus niet mogelijk. Aangezien het bezwaar van 19 augustus 2015 is ingediend nadat de Inspecteur uitspraak op bezwaar heeft gedaan, had de Inspecteur het (tweede) bezwaarschrift als beroepschrift door moeten zenden naar het Gerecht, maar dat heeft de Inspecteur nagelaten. Het Gerecht zal het (tweede) bezwaarschrift van 19 augustus 2015 alsnog aanmerken als een op die datum ingediend beroepschrift.
4.5
Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij pas in augustus 2015 bekend is geworden met de uitspraak op bezwaar. Het Gerecht acht die verklaring van belanghebbende geloofwaardig, mede omdat hij consequent heeft aangegeven niet eerder een uitspraak te hebben gehad. Het is een feit van algemene bekendheid dat de (tijdige) postbezorging op de eilanden en derhalve ook op Sint Eustatius zeer te wensen overlaat. De Inspecteur acht de stelling van belanghebbende dat hij de uitspraak op bezwaar niet heeft ontvangen, ongeloofwaardig, omdat alle andere correspondentie die naar hetzelfde adres van belanghebbende is gestuurd, wel is aangekomen. Hiermee heeft de Inspecteur tegenover de geloofwaardige verklaring van belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende eerder dan in augustus 2015 op de hoogte is geraakt van de uitspraak op bezwaar.
4.6
Gelet op hetgeen het Gerecht in 4.4 en 4.5 heeft overwogen is de termijnoverschrijding naar het oordeel van het Gerecht verschoonbaar en heeft belanghebbende na het bekend worden met de uitspraak op bezwaar zo spoedig als redelijkerwijze mogelijk was beroep aangetekend. Dat betekent dat belanghebbende niet in verzuim is geweest en dat het beroep ontvankelijk verklaard dient te worden.
Inhoudelijk
Nieuw feit vereiste
4.7
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat navordering niet mogelijk is en hij beroept zich daarbij op het eerste lid van artikel 8.10 van de Belastingwet BES (BBES). Dat artikel luidt als volgt.
‘Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.’
Belanghebbende is van mening dat de Inspecteur geen ‘nieuw feit’ als bedoeld in de tweede volzin van artikel 8.10, lid 1 BBES bezat zodat navordering achterwege had moeten blijven.
4.8
De Inspecteur heeft hiertegen ingebracht dat in het onderhavige geval niet artikel 8.10, lid 1 BBES, maar artikel 8.10, lid 2 BBES van toepassing is. Het Gerecht overweegt hierover het volgende. Artikel 8.10, lid 2 onderdeel a BBES luidt als volgt:
‘Navordering kan mede plaatsvinden in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven, doordat:
a.
een voorlopige aanslag, een voorheffing, of een voorlopige teruggaaf ten onrechte of tot een onjuist bedrag is verrekend.’
Artikel 8.10, lid 2 , letter a BBES houdt, voor zover hier van belang, in dat indien, zoals in het onderhavige geval, een te hoog bedrag aan voorheffingen is verrekend, geen nieuw feit als bedoeld in het eerste lid van artikel 8.10 BBES aanwezig hoeft te zijn om na te kunnen vorderen. Het Gerecht is van oordeel dat de Inspecteur terecht een navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 2011 heeft opgelegd. Het gelijk op dit punt is aan de Inspecteur.
Vertrouwensbeginsel
4.9
Belanghebbende doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de definitieve aanslag inkomstenbelasting het door belanghebbende zelf aangegeven bedrag aan inhouding loonbelasting gevolgd. Het Gerecht is van oordeel dat het enkel volgen van de aangifte geen rechtens te beschermen vertrouwen oplevert. Van schending van het vertrouwensbeginsel is derhalve geen sprake.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING

5.1
Het Gerecht acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2017, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Verzonden op: ……………………..
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).