ECLI:NL:OGEABES:2016:7

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 maart 2016
Publicatiedatum
17 maart 2016
Zaaknummer
BBZ nr. 68544 van 2015
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de heffing van verhuurautobelasting door het Openbaar Lichaam Bonaire

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 7 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen X N.V. en het Openbaar Lichaam Bonaire over de heffing van verhuurautobelasting (VAB). X N.V. had op 10 juli 2013 aangifte gedaan van de verschuldigde VAB over de periode april-juni 2013, maar het Openbaar Lichaam had geen uitspraak op het bezwaar gedaan dat X N.V. op 1 augustus 2013 had ingediend. Het Gerecht oordeelde dat het beroep van X N.V. ontvankelijk was, omdat het Openbaar Lichaam niet tijdig had gereageerd op het bezwaar.

De kern van het geschil was of de VAB terecht was geheven, gezien het feit dat X N.V. ook algemene bestedingsbelasting (ABB) had betaald over dezelfde omzet. X N.V. stelde dat er sprake was van dubbele belastingheffing, wat in strijd zou zijn met de wetgeving. Het Gerecht oordeelde echter dat de wetgever het vrijstaat om een dienst op verschillende manieren te belasten, en dat er geen sprake was van een heffing naar inkomen, winst of vermogen, zoals vereist door de Wet Financiën Openbare Lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Daarnaast voerde X N.V. aan dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden, omdat andere autoverhuurbedrijven geen VAB betaalden. Het Gerecht oordeelde dat X N.V. voldoende bewijs had geleverd dat de meerderheid van de autoverhuurbedrijven geen VAB betaalde, en dat het Openbaar Lichaam niet had gereageerd op de argumenten van X N.V. Het Gerecht verklaarde het beroep gegrond en verleende teruggaaf van het betaalde bedrag van $ 28.236, evenals de vergoeding van het griffierecht van $ 30.

Uitspraak

Uitspraak van 7 maart 2016
BBZ nr. 68544 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE
Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van
hoofdstuk VIII, titel acht, afdeling drie van de Belastingwet BES van:
X N.V.,gevestigd te Bonaire,
belanghebbende,
gericht tegen:
HET OPENBAAR LICHAAM BONAIRE,zetelend in Bonaire,
Het Openbaar Lichaam,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Belanghebbende heeft op 10 juli 2013 aangifte gedaan van verschuldigde Verhuurautobelasting (VAB) over de periode april-juni 2013 tot een bedrag van $ 28.236 en dat bedrag op of rond die datum voldaan.
1.2
Belanghebbende heeft hiertegen op 1 augustus 2013 bezwaar aangetekend.
1.3
Het Openbaar Lichaam heeft geen uitspraak op bezwaar gedaan.
1.4
Bij brief met dagtekening 5 mei 2014, bij het Gerecht binnengekomen op 6 mei 2014, heeft belanghebbende beroep aangetekend tegen het niet doen van uitspraak op bezwaar. Zij heeft daarvoor $ 30 aan griffierecht voldaan.
1.5
Op 4 februari 2015 heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken het beroepschrift aan het Openbaar Lichaam toegezonden en het Openbaar Lichaam uitgenodigd om uiterlijk 18 maart 2015 een verweerschrift in te dienen. Het Openbaar Lichaam heeft geen verweerschrift ingediend.
1.6
Bij brief van 30 januari 2015 zijn partijen uitgenodigd voor de zitting van 30 maart 2015. Deze zitting bij de Raad van Beroep voor Belastingzaken (hierna: de Raad van Beroep) heeft plaatsgevonden te Kralendijk. Aldaar zijn verschenen namens belanghebbende de directeur, A en de gemachtigde, mr. B, verbonden aan Baker Tilly Bonaire. Namens het Openbaar Lichaam is, zonder bericht van verhindering, niemand verschenen.
Aan het einde van de zitting heeft de Raad van Beroep aan belanghebbende verzocht nadere gegevens te verstrekken en is de zitting verdaagd. Belanghebbende heeft op 28 april 2015 nadere gegevens en een nadere toelichting verstrekt.
1.7
Bij brief van 29 april 2015 heeft de Raad van Beroep aan het Openbaar Lichaam meegedeeld dat zij geen verweerschrift heeft ingediend en ook niet aanwezig was ter terechtzitting. In de brief stelt de Raad van Beroep het Openbaar Lichaam in de gelegenheid te berichten of zij een behandeling nodig acht. Per email van dezelfde dag, gericht aan de afdeling Financiën van het Openbaar Lichaam met cc naar de heer C, wordt namens de Raad van Beroep medegedeeld dat alle stukken inzake de zaak van belanghebbende aan het Openbaar Lichaam zijn opgestuurd.
1.8
Op 27 mei 2015 heeft C namens het Openbaar Lichaam schriftelijk aan de Raad van Beroep medegedeeld dat men een behandeling van de zaak nodig acht en dat men graag de datum verneemt en tevens vraagt hij of alsnog een verweerschrift kan worden ingediend. Op 1 juni 2015 bericht het Gerecht in eerste aanleg aan het Openbaar Lichaam dat behandeling na de zomer zal plaatsvinden en dat tot eind augustus 2015 een verweerschrift kan worden ingediend.
Bij emailberichten van 31 augustus, 8 september en 5 oktober 2015, heeft het Gerecht C verzocht om het toegezegde verweerschrift zo spoedig mogelijk toe te zenden. Vervolgens is in oktober 2015 verschillende malen telefonisch contact geweest tussen de belastinggriffie van het Gerecht en een medewerkster van het Openbaar Lichaam, waarbij de laatste heeft toegezegd dat zij C nader zal berichten. Op 5 november 2015 heeft een medewerkster van de belastinggriffie van het Gerecht met C telefonisch contact opgenomen, waarbij C heeft toegezegd dat hij het verweerschrift binnen een week zal indienen.
1.9
Bij brief van 24 november 2015 zijn partijen uitgenodigd voor de behandeling ter terechtzitting van de zaak van belanghebbende op 8 januari 2016. Die behandeling heeft plaatsgevonden te Kralendijk. Aldaar is verschenen namens belanghebbende, A. Namens het Openbaar Lichaam is, zonder bericht van verhindering, niemand verschenen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende exploiteert een autoverhuurbedrijf op Bonaire. Vrijwel de gehele omzet bestaat uit opbrengsten uit de verhuur van auto’s aan toeristen. Ter zake van deze verhuur is belanghebbende ingevolge de Eilandsverordening van 14 december 1992, nr. 1 regelende de heffing en invordering verhuurautobelasting (hierna: de eilandsverordening) $ 4 per dag per verhuurde auto aan VAB verschuldigd. Over het tijdvak april-juni 2013 heeft belanghebbende een bedrag van $ 28.236 aan VAB voldaan. De VAB is een lokale aangiftebelasting die geheven wordt door het Openbaar Lichaam.
2.2
Ter zake van de omzet uit de verhuur van auto’s heeft belanghebbende over dezelfde periode een bedrag aan algemene bestedingsbelasting (ABB) voldaan. De ABB is een rijksbelasting die wordt geheven door de Inspecteur van de Belastingdienst Caribisch Nederland. De heffing bedraagt zes procent van de omzet.
2.3
Belanghebbende heeft ook bezwaar en beroep aangetekend tegen de (betaling op) aangifte ABB over de periode januari-maart 2013. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de onderhavige procedure.

3.GESCHIL

In geschil is de vraag of terecht VAB is geheven van belanghebbende. Belanghebbende meent van niet en de Inspecteur heeft de tegenovergestelde mening.

4.STANDPUNTEN PARTIJEN

4.1
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de ABB en de VAB dezelfde dienst belasten zodat zowel in economische als in materiële zin sprake is van dubbele belastingheffing. Een deugdelijke wetgever zal in de ogen van belanghebbende zoveel mogelijk dubbele heffing vermijden en dat is ook opgenomen in artikel 6.11, lid 2 van de Belastingwet BES (BwB). Daarnaast vindt belanghebbende dat de eilandsverordening strijdig is met de formele wet nu de VAB een heffing naar het inkomen betreft en artikel 42, lid 2 van de Wet Financiën Openbare Lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: Wet Fin) dat verbiedt. Belanghebbende is ook van mening dat zij ongelijk wordt behandeld ten opzichte van hotels. Immers, belanghebbende opereert ook in de toeristenbranche en bij hotels wordt dubbele heffing wel voorkomen nu zij vrijstelling krijgen van ABB indien zij toeristenbelasting verschuldigd zijn (artikel 6.11, lid 1, letter k BwB). Op deze wijze worden twee verschillende branches die aan dezelfde doelgroep diensten verlenen, ongelijk behandeld. Tenslotte stelt belanghebbende zich op het standpunt dat het gelijkheidsbeginsel geschonden is omdat de meerderheid van autoverhuurbedrijven geen ABB en/of verhuurautobelasting zou betalen. Door al jarenlang oogluikend toe te staan dat een aantal bedrijven de verschuldigde belasting niet afdraagt, heeft de overheid haar taak ernstig veronachtzaamd.
4.2
Het Openbaar Lichaam heeft nimmer een standpunt ingenomen.

5.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

5.1
Vooraf: ontvankelijkheid beroep
5.1.1
Ingevolge artikel 8.93, lid 2 BwB wordt met een uitspraak gelijk gesteld het weigeren dan wel niet tijdig doen van de uitspraak. Een uitspraak wordt geacht niet tijdig te zijn gedaan indien de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift een uitspraak heeft gedaan. Het bezwaarschrift is op 1 augustus 2013 ingediend, dus de termijn voor het doen van uitspraak liep af op 1 mei 2014.
5.1.2
Ingevolge artikel 8.101, lid 1 en lid 2 BwB kan belanghebbende binnen een termijn van twee maanden na dagtekening van de uitspraak op bezwaar beroep instellen. Belanghebbende heeft op 6 mei 2014, dat is dus binnen twee maanden na (het niet tijdig doen van) de uitspraak beroep ingediend. Het beroep is aldus tijdig ingediend zodat het ontvankelijk is.
5.2
Inhoudelijk
Dubbele heffing
5.2.1
Het Gerecht stelt voorop dat het in zijn algemeenheid de wetgever vrijstaat om een dienst op twee verschillende wijzen te belasten. Er bestaat geen algemene regel die dat verbiedt. In het voorliggende geval geldt dat eens temeer nu sprake is van verschillende heffingen naar verschillende maatstaven en geheven door verschillende takken van de overheid. Belanghebbende brengt hiertegenin dat het in dit geval de opdracht van de wetgever is dat dubbele heffing zoveel mogelijk moet worden voorkomen en verwijst in dat kader naar artikel 6.11, lid 2 BES Belastingwet. Deze bepaling luidt:
‘Om dubbele heffing van de belasting of om concurrentieverstoring te voorkomen kunnen bij ministeriële regeling, onder daarbij te stellen voorwaarden en beperkingen, andere dan de in het eerste lid genoemde leveringen en diensten van de belasting worden vrijgesteld.’
Deze bepaling ziet niet op de vrijstelling van de VAB, maar op de mogelijke vrijstelling van ABB. Alleen al om die reden kan de bepaling nooit leiden tot verlaging van de verschuldigde VAB. Om dezelfde reden kan belanghebbendes beroep op het feit dat de verhuur van hotelkamers is vrijgesteld van ABB indien ter zake van die verhuur toeristenbelasting is verschuldigd, wat daar verder ook van zij, niet slagen.
Strijd met artikel 42, lid 2 van de Wet Fin
5.2.2
Op grond van artikel 42, lid 2 van de Wet Fin mag het bedrag van een eilandbelasting niet afhankelijk worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.
Ingevolge artikel 2 en 5 van de eilandsverordening wordt onder de naam ‘verhuurautobelasting’ een direkte belasting geheven op het gebruik van een verhuurauto en bedraagt het tarief 4 dollar per dag dat de verhuurauto wordt gehuurd, ongeacht de vergoeding waartegen dat geschiedt. Naar het oordeel van het Gerecht is hier geen sprake van een heffing naar inkomen, vermogen of winst. De geheven verhuurautobelasting is immers onafhankelijk van de hoogte van het inkomen dat of de winst die met de verhuur behaald wordt en eveneens is er geen verband tussen de VAB en de waarde van de auto’s of andere vermogensbestanddelen. De omstandigheid dat de VAB wel afhankelijk is van het aantal dagen waarop een auto verhuurd wordt leidt niet tot een ander oordeel nu het aantal verhuurdagen niets zegt over het vermogen en evenmin over het inkomen dat en de winst die daarmee behaald wordt. Het Gerecht verwerpt het standpunt van belanghebbende.
Strijd met het gelijkheidsbeginsel
5.2.3
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de Inspecteur het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Van schending van het gelijkheidsbeginsel kan sprake zijn indien (a) de inspecteur een begunstigend beleid voert, (b) ten aanzien van een (groep) belastingplichtige(n) sprake is van een oogmerk tot begunstiging of (c) de zogenoemde meerderheidsregel wordt geschonden. Belanghebbende heeft gesteld dat sprake is van begunstigend beleid of oogmerk tot begunstiging bij de Inspecteur maar zij heeft die stelling niet dan wel onvoldoende onderbouwd, zodat die stelling faalt.
Belanghebbende heeft daarnaast gesteld dat de meerderheidsregel is geschonden. Een beroep op de meerderheidsregel slaagt indien belanghebbende gegevens verstrekt waarmee aannemelijk wordt gemaakt dat door de meerderheid van autoverhuurbedrijven de verschuldigde VAB niet is voldaan en naheffing achterwege blijft hoewel het Openbaar Lichaam over alle benodigde gegevens beschikt om naheffingsaanslagen te kunnen opleggen (Hoge Raad, 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0882). Belanghebbende heeft in haar pleitnota voor de zitting van 30 maart 2015 aangevoerd dat haar aandeel in de verhuurautobelasting in 2013 23,02 procent bedroeg. Ter zitting van 8 januari 2016 heeft belanghebbende daaraan toegevoegd dat zij maximaal 10% van de markt in handen heeft. Tevens heeft zij bij haar ‘aanvulling op pleitnota’ van 28 april 2015 een lijst overgelegd van 45 autoverhuurbedrijven en twee gemotoriseerd tweewielverhuurbedrijven. Tijdens de zitting op 8 januari 2016 heeft zij een schrijven van de Inspecteur van de Belastingdienst Caribisch Nederland (BCN) van 22 mei 2015 ingebracht, waarin staat dat de Inspecteur na onderzoek heeft vastgesteld dat bij haar 47 actieve bedrijven inzake verhuur van auto’s (42) en gemotoriseerde tweewielverhuur (5) bekend zijn. Belanghebbende heeft hierover verklaard dat er in de betreffende branche nauwelijks gecontroleerd wordt op de voldoening van VAB en dat als gevolg daarvan de meerderheid van die bedrijven geen VAB betaalt. Ter onderbouwing heeft zij verder verwezen naar een krantenartikel in het dagblad ‘Amigoe’ van 25 januari 2014 waarin gesteld wordt dat het laatste decennium nauwelijks door het Openbaar Lichaam wordt gecontroleerd of de verplichtingen van de VAB worden nagekomen. Belanghebbende heeft in haar beroepschrift verklaard dat het Openbaar Lichaam geen informatie wil verstrekken over het aantal bedrijven dat niet aan de verplichtingen voldoet. Slechts van drie bedrijven weet zij dat die VAB afdragen.
5.2.4
Aan het Openbaar Lichaam is in alle stadia van het geding ruim de gelegenheid geboden om juridisch en feitelijk verweer te voeren. Zij heeft dit stelselmatig nagelaten hetgeen duidt op een onprofessionele houding. Nu het Openbaar Lichaam niet ter zitting is verschenen heeft zij niet kunnen reageren op hetgeen toen door belanghebbende naar voren is gebracht. In het kader van een behoorlijke voortgang van de procedure en gelet op de opstelling van het Openbaar Lichaam zal het Gerecht die gelegenheid ook niet meer geven en uitspraak doen. Het Gerecht zal daarbij de onweersproken cijfermatige onderbouwingen van belanghebbende tot uitgangspunt nemen.
5.2.5
Gelet op het aantal bedrijven (47) dat actief is in de auto- en tweewielverhuurbranche en tevens gelet op de bijdrage door belanghebbende van meer dan 23% in de VAB, terwijl ze slechts maximaal 10% van de markt in handen heeft, acht het Gerecht aannemelijk dat in de meerderheid van gevallen geen VAB geheven wordt. Belanghebbende heeft aan het Openbaar Lichaam een lijst verstrekt met daarop de namen van 47 autoverhuurbedrijven. Niet gebleken is dat het Openbaar Lichaam op basis van die lijst is overgegaan tot het opleggen van naheffingsaanslagen. Dit betekent dat het beroep van belanghebbende op de meerderheidsregel slaagt. Toepassing van het gelijkheidsbeginsel leidt ertoe dat teruggaaf dient te worden verleend van het gehele bedrag van $ 28.236. Het beroep is gegrond.

6.BESLISSING

De rechter in dit gerecht
  • verklaart het beroep gegrond;
  • verleent teruggaaf van $ 28.236;
  • gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van $ 30 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in dit gerecht, en werden uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 maart 2016, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 8.116a, lid 1 Belastingwet BES).
Het hoger beroep kan worden ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg overeenkomstig artikel 8.116 Belastingwet BES.