ECLI:NL:OGEABES:2014:7

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
24 oktober 2014
Zaaknummer
BES 035/11/1B
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtelijke corruptie en valsheid in geschrift in hypotheekaanvragen op Bonaire

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, stond de verdachte terecht voor meerdere feiten, waaronder ambtelijke corruptie en valsheid in geschrift. De zaak betreft een onderzoek naar de verdachte, geboren in 1969 op Curaçao, die betrokken was bij het aanvragen van hypotheken bij de Maduro & Curiel’s Bank NV (MCB) en de Banco di Caribe NV (BdC). De verdachte werd bijgestaan door zijn raadslieden, mr. G.G.J. Knoops en mr. C.J. Knoops-Hamburger. De officier van justitie, mr. M.A. Angela, eiste een voorwaardelijke gevangenisstraf en dienstverlening, maar de verdediging pleitte voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging.

De tenlastelegging omvatte onder andere het medeplegen van valsheid in geschrift door onjuiste informatie te verstrekken in hypotheekaanvragen, waaronder het niet vermelden van een substantiële schuld bij de Rabohypotheekbank. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van deze schuld en dat de informatie die aan de banken was verstrekt, niet vals was. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte niet schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de meeste beschuldigingen, maar verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging voor enkele feiten.

De uitspraak werd gedaan op 15 april 2014, waarbij het Gerecht de redelijke termijn van berechting in acht nam en de procedure correct volgde. De zaak benadrukt de complexiteit van hypotheekfraude en de verantwoordelijkheden van ambtenaren in het proces.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

ZITTINGSPLAATS BONAIRE

S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1969 te Curaçao,
wonende te Bonaire, [adres].

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2013, 9 december 2013, 24 maart 2014 en 26 maart 2014. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadslieden, mr. G.G.J. Knoops en mr. C.J. Knoops-Hamburger.
De officier van justitie, mr. M.A. Angela, heeft ter terechtzitting van 24 maart 2014 gevorderd de verdachte vrij te spreken ter zake van feit 6 en hem ter zake van de feiten 1, 2, 3, 4, 5 en 7 te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met een proeftijd van drie jaren, en 240 uren “dienstverlening”, subsidiair zes maanden vervangende hechtenis.
De raadslieden hebben primair verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte. Subsidiair hebben zij vrijspraak bepleit.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd:
feit 1
medeplegen van het doen plegen van valsheid in geschrifte in een “loan form” van de MCB (zaaksdossier Woning [verdachte])
dat hij, op of omstreeks 18 december 2007, in elk geval op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de maand december 2007, in (het eilandgebied) Bonaire en/of (het eilandgebied) Curaçao, althans in de (voormalige) Nederlandse Antillen;
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen;
een- of meerma(a)l(en);
(telkens);
 een document van de Maduro & Curiel’s Bank NV (te Bonaire), gedateerd 18 december 2007, met als opschrift “loan form”, betreffende een aanvraag kredietverschaffing voor, onder meer, de financiering voor de bouw van een woning (in opdracht) van verdachte en/of zijn mededader(s)) aan de [adres] in Bonaire;
zijnde een geschrift, dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen;
valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst en/of valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of doen en/of laten vervalsen door [m], senior account manager, en/of (een) (andere) medewerk(st)er(s), van de Maduro & Curiel’s Bank NV, in elk geval (een) (een) ander(en) dan hem, verdachte en/of zijn mededader(s);
hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) valselijk, in strijd met de waarheid, zakelijk weergegeven, in/op voormeld geschrift:
 opgegeven en/of opgenomen en/of vermeld en/of geschreven en/of door die/een ander(en) doen en/of laten opgeven en/of opnemen en/of vermelden en/of opschrijven dat:
de “mortgage loan with Rabo bank was paid off” en/of;
“they have already invested Naf 100/M from own funds in the construction” en/of;
voorts;
 in het geheel, geen (restant)schuld van € 137.989,20, althans enig ander, substantieel, geldbedrag, aan/bij de Rabohypotheekbank NV (in en/of onder daarvoor bestemde rubriek(en) “type of credit” en/of “present loans outstanding”) opgegeven en/of opgenomen en/of vermeld en/of geschreven en/of door die/een ander(en) doen of laten opnemen en/of opgeven en/of vermelden en/of schrijven;
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en/of onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken, terwijl uit dat gebruik (telkens) enig nadeel kon ontstaan;
(artikel 230 lid 1 jo 49 lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen);
feit 2
medeplegen vervalsing bouwofferte woning [verdachte] (zaaksdossier Woning [verdachte])
dat hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 28 maart 2008 tot en met 3 april 2008, althans in de maand(en) maart en/of april 2008, in (het eilandgebied) Bonaire, althans in de (voormalige) Nederlandse Antillen;
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen;
een- of meerma(a)l(en);
(telkens);
 een document met opschrift “Project: House Fam. [verdachte]/Playa Pariba/Bonaire”, betreffende een offerte c.q. een kostenraming, aangeduid als “initial quotation/quotizacion original”, voor de bouw van een woning (in opdracht) van verdachte en/of diens mededader(s)) aan de [adres] nr. 26, Playa Pariba in Bonaire;
zijnde een geschrift, dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen;
(telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of heeft doen en/of laten vervalsen door (een) ander(en) dan hem, verdachte, en/of diens mededader(s);
immers heeft hij, verdachte en/of diens mededader(s) (telkens), valselijk, in strijd met de waarheid, zakelijk weergegeven, in/op voormeld geschrift opgegeven en/of opgenomen en/of vermeld en/of geschreven en/of die/een ander(en) doen en/of laten opgeven en/of opnemen en/of vermelden en/of opschrijven dat:
 de initiële offerte c.q. kostenraming is (bepaald op) f. 436.275,= en/of;
 “ “client has advanced the value of 100.000 Naf for the aquisition of some materials in Portugal or abroad - value will be used and managed accordingly to the options and selection made between contractor and client” en/of;
 “ “el cliente avanzo el valor de 100.000 Naf para aquizicion de materiales en Portugal o cerca deste - el valor sera utilizado e administrado de acuerdo con las opciones y seleccion realizadas entre en contratista y el cliente”;
zulks met het oogmerk om dat geschrift (telkens) als echt en/of onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken, terwijl uit dat gebruik (telkens) enig nadeel kon ontstaan;
(artikel 230 lid 1 jo 49 lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen);
feit 3
medeplegen gebruikmaking van een vervalste bouwofferte woning [verdachte] bij de MCB (zaaksdossier Woning [verdachte])
dat hij, op of omstreeks 3 april 2008, in elk geval op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de maand april 2008, in (het eilandgebied) Bonaire en/of (het eilandgebied) Curaçao, althans in de (voormalige) Nederlandse Antillen;
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen;
een- of meerma(a)l(en);
(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of een vervalst geschrift, te weten:
 een document met opschrift “Project: House Fam. [verdachte]/Playa Pariba/Bonaire”, betreffende een offerte c.q. een kostenraming, aangeduid als “initial quotation/quotizacion original”, voor de bouw van een woning (in opdracht) van verdachte en/of zijn mededader(s)) aan de [adres] nr. 26, Playa Pariba in Bonaire;
zijnde een geschrift, dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen als ware dat geschrift echt en onvervalst,
bestaande de valsheid hierin, dat in/op dat geschrift (in strijd met de waarheid) was opgegeven en/of opgenomen en/of vermeld en/of geschreven dat:
 de initiële offerte c.q. kostenraming is (bepaald op) f. 436.275,= en/of;
 “ “client has advanced the value of 100.000 Naf for the aquisition of some materials in Portugal or abroad - value will be used and managed accordingly to the options and selection made between contractor and client” en/of;
 el cliente avanzo el valor de 100.000 Naf para aquizicion de materiales en Portugal o cerca deste - el valor sera utilizado e administrado de acuerdo con las opciones y seleccion realizadas entre en contratista y el cliente”;
en bestaande dat gebruik(maken) hierin, dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
 dat, valse en/of vervalste, geschrift (al dan niet door tussenkomst van een derde(n)) heeft/hebben aangeboden en/of doen aanbieden en/of overgelegd en/of doen overleggen en/of verstrekt en/of doen verstrekken en/of gegeven en/of doen geven aan een of meerdere functionaris(sen) van de Maduro & Curiel’s Bank NV (te Bonaire en/of Curacao), al dan niet, in het kader van (de afwikkeling en/of (nadere) onderbouwing van) een (aanvraag) hypothecair krediet en/of met het oog op het verkrijgen c.q. ter beschikking en/of uitbetaald krijgen van een (reeds verstrekt) hypothecair krediet;
terwijl uit dat gebruik (telkens) enig nadeel kon ontstaan;
(artikel 230 lid 2 jo 49 lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen);
feit 4
primair
medeplegen opzetwitwassen van f. 375.000,= MCB en woning (zaaksdossier Woning [verdachte])
dat hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 18 december 2007 tot 9 november 2009, in (het eilandgebied) Bonaire en/of (het eilandgebied) Curaçao, althans in de (voormalige) Nederlandse Antillen;
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen;
een- of meerma(a)l(en);
(telkens);
 een of meer geldbedrag(en) van in totaal ongeveer f. 375.000,= en/of een pand aan de [adres] nr. 26 in Bonaire:
(in voormelde/de periode) tot 21 juni 2008:
(opzettelijk) heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij, verdachte en/of diens mededader(s), ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen en/of het overdragen van voormeld(e) geldbedrag(en) en/of pand wist(en), althans moest(en) weten, dat voormeld(e) geldbedrag(en) en/of pand door misdrijf was/waren verkregen (artikel 1 lid 1 sub a van de Landsverordening strafbaarstelling witwassen van geld jo 49 lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen) en/of;
(in voormelde/de periode) vanaf 21 juni 2008 tot 9 november 2009:
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruikgemaakt, terwijl hij, verdachte en/of diens mededader(s), wist(en), dat voormeld(e) geldbedrag(en) en/of pand - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
(artikel 435a lid 1 sub b jo 49 lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen);
subsidiair
medeplegen schuldwitwassen van f. 375.000,= MCB en woning (zaaksdossier Woning [verdachte])
dat hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 18 december 2007 tot 9 november 2009, in (het eilandgebied) Bonaire en/of (het eilandgebied) Curaçao, althans in de (voormalige) Nederlandse Antillen;
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen;
een- of meerma(a)l(en);
(telkens);
 een of meer geldbedrag(en) van in totaal ongeveer f. 375.000,= en/of een pand aan de [adres] nr. 26 in Bonaire:
(in voormelde/de periode) tot 21 juni 2008:
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij, verdachte en/of diens mededader(s), ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen en/of het overdragen van voormeld(e) geldbedrag(en) en/of pand redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat voormeld(e) geldbedrag(en) en/of pand door misdrijf was/waren verkregen (artikel 3 lid 1 sub a van de Landsverordening strafbaarstelling witwassen van geld jo 49 lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen) en/of;
(in voormelde/de periode) vanaf 21 juni 2008 tot 9 november 2009:
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruikgemaakt, terwijl hij, verdachte en/of diens mededader(s), redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat voormeld(e) geldbedrag(en) en/of pand - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf (artikel 435c lid 1 sub b jo 49 lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen);
feit 5
medeplegen vervalsing aanvraag hypothecaire lening bij de BdC (zaaksdossier Woning [verdachte])
dat hij, op of omstreeks 18 augustus 2009, doch in elk geval op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 18 augustus 2009 tot en met 9 november 2009, in (het eilandgebied) Bonaire en/of (het eilandgebied) Curaçao, althans in de (voormalige) Nederlandse Antillen;
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen;
een- of meerma(a)l(en);
(telkens):
 een document van de Banco di Caribe NV, gedateerd 18 augustus 2009, met als opschrift “application mortgage loan”, inhoudende, onder meer, een aanvraag hypothecaire geldlening van f. 565.000,=, getekend door verdachte en/of zijn mededader(s);
zijnde een geschrift, dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen;
valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst en/of valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of doen en/of laten vervalsen door (een) ander(en) dan verdachte en/of zijn mededader(s);
immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) valselijk, in strijd met de waarheid, zakelijk weergegeven, in/op voormeld geschrift (in en/of onder de daarvoor bestemde rubriek “debts”), in het geheel, geen:
 ( (restant)schuld van € 137.989,20, althans enig ander, substantieel, geldbedrag, bij de Rabohypotheekbank NV en/of;
 betalingsverplichting van $ 600,= per maand vanaf 1 maart 2009 ter aflossing van een (restant)schuld van € 137.989,20 aan de Rabohypotheekbank NV uit hoofde van een met de Rabohypotheekbank NV op 24 februari 2009 aangegane (schriftelijke) betalingsregeling en/of;
 betalingsovereenkomst, de dato 24 februari 2009, aangegaan tussen de Rabohypotheekbank NV en verdachte en/of zijn medadader(s) regelende de aflossing per 1 maart 2009 van een (restant)schuld van € 137.989,20 aan de Rabohypotheekbank NV van $ 600,= per maand door verdachte en/of zijn mededader(s);
opgegeven en/of opgenomen en/of vermeld en/of geschreven en/of door die/een ander(en) doen of laten opnemen en/of opgeven en/of vermelden en/of schrijven;
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en/of onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken, terwijl uit dat gebruik, telkens, enig nadeel kon ontstaan;
(artikel 230 lid 1 jo 49 lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen);
feit 6
medeplegen gebruikmaking van een vervalste bouwofferte woning [verdachte] bij de BdC (zaaksdossier Woning [verdachte])
dat hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 18 augustus 2009 tot en met 9 november 2009, in (het eilandgebied) Bonaire en/of (het eilandgebied) Curaçao, althans in de (voormalige) Nederlandse Antillen;
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen;
een- of meerma(a)l(en);
(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals of vervalst geschrift, te weten:
 een document met opschrift “Project: House Fam. [verdachte]/Playa Pariba/Bonaire”, betreffende een offerte c.q. een kostenraming, aangeduid als “initial quotation/quotizacion original”, voor de bouw van een woning (in opdracht) van verdachte en/of diens mededader(s)) aan de [adres] nr. 26, Playa Pariba in Bonaire;
zijnde een geschrift, dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen als ware dat geschrift echt en onvervalst,
bestaande de valsheid hierin, dat in/op dat geschrift (in strijd met de waarheid) was opgegeven en/of opgenomen en/of vermeld en/of geschreven dat:
 de initiële offerte c.q. kostenraming is (bepaald op) f. 436.275,= en/of;
 “ “client has advanced the value of 100.000 Naf for the aquisition of some materials in Portugal or abroad - value will be used and managed accordingly to the options and selection made between contractor and client” en/of;
 “ “el cliente avanzo el valor de 100.000 Naf para aquizicion de materiales en Portugal o cerca deste - el valor sera utilizado e administrado de acuerdo con las opciones y seleccion realizadas entre en contratista y el cliente”
en bestaande dat (gebruik)maken hierin, dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s):
 dat, valse en/of vervalste, geschrift, al dan niet door tussenkomst van een derde(n), heeft/hebben aangeboden en/of doen aanbieden en/of overgelegd en/of doen overleggen en/of verstrekt en/of doen verstrekken en/of gegeven en/of doen geven aan een of meerdere functionaris(sen) van de Banco di Caribe NV in het kader van de aanvraag geldlening (tegen hypothecaire zekerheidstelling) aan voormelde bank en/of om van voormelde bank een (hypothecaire) geldlening van f. 565.000,= te verkrijgen;
terwijl uit dat gebruik (telkens) enig nadeel kon ontstaan;
(artikel 230 lid 2 jo 49 lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen);
feit 7
primair
medeplegen opzetwitwassen van f. 565.000,= BdC en woning (zaaksdossier Woning [verdachte])
dat hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 9 november 2009 tot en met 27 mei 2013, in (het eilandgebied) Bonaire en/of (het eilandgebied) Curaçao, althans in de (voormalige) Nederlandse Antillen;
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen;
een- of meerma(a)l(en);
(telkens);
 een of meer geldbedrag(en) van in totaal ongeveer f. 565.000,= en/of een pand aan de [adres] nr. 26 in Bonaire:
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruikgemaakt, terwijl hij, verdachte en/of diens mededader(s), wist(en), dat voormeld(e) geldbedrag(en) en/of pand - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
(periode tot 10 oktober 2010, artikel 435a lid 1 sub b jo 49 lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen);
(periode vanaf 10 oktober 2010, artikel 435a lid 1 sub b jo 49 lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht BES);
subsidiair
medeplegen schuldwitwassen van f. 565.000,= BdC en woning (zaaksdossier Woning [verdachte])
dat hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 9 november 2009 tot en met 27 mei 2013, in (het eilandgebied) Bonaire en/of (het eilandgebied) Curaçao, althans in de (voormalige) Nederlandse Antillen;
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen;
een- of meerma(a)l(en);
(telkens);
 een of meer geldbedrag(en) van in totaal ongeveer f. 565.000,= en/of een pand aan de [adres] nr. 26 in Bonaire:
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruikgemaakt, terwijl hij, verdachte en/of diens mededader(s), redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat voormeld(e) geldbedrag(en) en/of pand - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
(periode tot 10 oktober 2010, artikel 435c lid 1 sub b jo 49 lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen);
(periode vanaf 10 oktober 2010, artikel 435c lid 1 sub b jo 49 lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht BES);
feit 8
als ambtenaar een gift en/of belofte aannemen om iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd (zaaksdossier Woning [verdachte])
dat hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf juli 2007 tot en met oktober 2009 in (het eilandgebied) Bonaire, althans in de (voormalige) Nederlandse Antillen;
als ambtenaar, te weten als zodanig benoemd bij Eilandbesluit van 21 november 2003, nr. 4 en/of lid van het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire en/of Gedeputeerde van Economische Zaken en Arbeidsaangelegenheden, belast met de Dienst Economische Zaken en Arbeidsaangelegenheden van het Eilandgebied Bonaire;
een- of meerma(a)l(en);
(telkens) (een) gift(en) en/of belofte(s), afkomstig van en/of gedaan door of namens Protec Developments NV en/of door [A1] en/of [A2] en/of [A3] (al dan niet (mede) in hun hoedanigheid van (rechtsgeldig) vertegenwoordiger(s) en/of bestuurder(s) en/of feitelijk leidinggever(s) van de rechtspersoon Protec Developments NV), dan wel (een) ander(en), te weten:
 de bouw van de woning (in opdracht) van verdachte en/of zijn echtgenote aan de [adres] nr. 26 in Bonaire tegen kostprijs, althans tegen zeer lage kosten, en/of;
 een geldbedrag van in totaal ongeveer f. 38.965,81, althans een hoeveelheid geld, zijnde (de) jegens verdachte en/of zijn echtgenote opvorderbare en/of opengevallen (laatste) bouwtermijn(en), althans uitstel en/of afstel en/of afboeking van (de laatste) opvorderbare en/of opengevallen (laatste) bouwtermijn(en) van een geldbedrag van in totaal ongeveer f. 38.965,81, althans een hoeveelheid geld en/of;
 ( (het (laten) opnemen van) een valse verklaring in een document met opschrift “Project: House Fam. [verdachte]/Playa Pariba/Bonaire”, betreffende een offerte c.q. een kostenraming, aangeduid als “initial quotation/quotizacion original”, voor de bouw van een woning (in opdracht) van verdachte en/of zijn echtgenote aan de [adres] nr. 26, Playa Pariba in Bonaire, inhoudende dat:
- de initiële offerte c.q. kostenraming is (bepaald op) f. 436.275,= en/of;
- “client has advanced the value of 100.000 Naf for the aquisition of some materials in Portugal or abroad - value will be used and managed accordingly to the options and selection made between contractor and client” en/of;
- “el cliente avanzo el valor de 100.000 Naf para aquizicion de materiales en Portugal o cerca deste - el valor sera utilizado e administrado de acuerdo con las opciones y seleccion realizadas entre en contratista y el cliente”;
heeft aangenomen, wetende dat deze/die gift(en) en/of belofte(s) aan hem, verdachte, werd(en) gedaan teneinde hem, verdachte, te bewegen om, al dan niet, in strijd met de plicht van verdachte om in zijn bediening iets te doen en/of iets na te laten, te weten (zakelijk weergegeven):
 het (door verdachte) bevorderen en/of adviseren van en/of zorgdragen voor en/of opdragen aan en/of zich ervoor inspannen dat:
- het proces c.q. de gang van zaken binnen het Eilandgebied Bonaire om, al dan niet, met spoed c.q. op korte termijn, te komen tot verlening van een vestigingsvergunning aan Protec Developments NV (versneld) zou worden c.q. werd opgestart en/of voortgezet en/of op voortgang bewaakt en/of afgehandeld en/of;
- het proces c.q. de gang binnen het Eilandgebied Bonaire om, al dan niet, met spoed c.q. op korte termijn, te komen tot verlening van een directievergunning aan [A1, A2 en A3] zou worden c.q. werd opgestart en/of voortgezet en/of op voortgang bewaakt en/of afgehandeld;
- het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire, al dan niet, door en/of via de Dienst Economische Zaken en Arbeidsaangelegenheden van het Eilandgebied Bonaire, zou worden c.q. werd geadviseerd om aan Protec Developments NV een vestigingsvergunning te verlenen en/of;
- het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire, al dan niet, door en/of via de Dienst Economische Zaken en Arbeidsaangelegenheden van het Eilandgebied Bonaire, zou worden c.q. werd geadviseerd om een directievergunning aan [A1, A2 en/of A3] te verlenen en/of;
- in het proces binnen het Eilandgebied Bonaire tot de gunning van een vestigingsvergunning aan Protec Developments NV een voorkeur,- en/of voorrangspositie zou worden c.q. werd verleend en/of toegekend aan Protec Developments NV en/of;
- in het proces binnen het Eilandgebied Bonaire tot de gunning van een directievergunning aan [A1 en/of A2 en/of A3] een voorkeur,- en/of voorrangspositie zou worden c.q. werd verleend en/of toegekend aan [A1, A2 en/of A3] en/of;
 het (door verdachte) meewerken aan de totstandkoming en/of de verlening van:
- een vestigingsvergunning aan Protec Developments NV, afgegeven door het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire bij Eilandsbesluit van 10 oktober 2007, nr. 18 en/of;
- een directievergunning aan [A1], afgegeven door het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire bij Eilandsbesluit van 10 oktober 2007, nr. 19 en/of;
- een directievergunning aan [A2], afgegeven door het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire bij Eilandsbesluit van 10 oktober 2007, nr. 20 en/of;
- een directievergunning aan [A3], afgegeven door het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire bij Eilandsbesluit van 10 oktober 2007, nr. 21;
door op 8 oktober 2007 als lid van het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire akkoord te gaan met en/of te tekenen voor het advies aan het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire en/of het besluit van het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire om akkoord te gaan met voormelde vergunning(en);
zulks terwijl er voor de branche aannemer in de bouw en/of bouwbedrijven en/of constructiebedrijven, waartoe Protec Developments NV behoort, ingevolge (artikel 5 van) de Vestigingsregeling voor Bedrijven (AB 1991 nr. 24) en/of het (mede) ter uitvoering van (artikel 5 en/of 14 van) de Vestigingsregeling voor Bedrijven (AB 1991 nr. 24 (in elk geval in de hierboven vermelde pleegperiode) door het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire, gehanteerde vestigingsbesluit en/of -beleid voor bedrijven, een moratorium gold;
(artikel 379 sub 1 en/of 378 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen);
feit 9
als ambtenaar een gift aannemen ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem is gedaan (zaaksdossier Woning [verdachte])
dat hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf juli 2007 tot en met oktober 2009 in (het eilandgebied) Bonaire, althans in de (voormalige) Nederlandse Antillen;
als ambtenaar, te weten als zodanig benoemd bij Eilandbesluit van 21 november 2003, nr. 4 en/of lid van het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire en/of Gedeputeerde van Economische Zaken en Arbeidsaangelegenheden, belast met de Dienst Economische Zaken en Arbeidsaangelegenheden van het Eilandgebied Bonaire;
een- of meerma(a)l(en);
(telkens) (een) gift(en), gedaan door of namens Protec Developments NV en/of door [A1] en/of [A2] en/of Andre Apolinario (al dan niet (mede) in hun hoedanigheid van (rechtsgeldig) vertegenwoordiger(s) en/of bestuurder(s) en/of feitelijk leidinggever(s) van de rechtspersoon Protec Developments NV), dan wel (een) ander(en), te weten:
 de bouw van de woning (in opdracht) van verdachte en/of zijn echtgenote aan de [adres] nr. 26 in Bonaire tegen kostprijs, althans tegen zeer lage kosten, en/of;
 een geldbedrag van in totaal ongeveer f. 38.965,81, althans een hoeveelheid geld, zijnde (de) jegens verdachte en/of zijn echtgenote opvorderbare en/of opengevallen (laatste) bouwtermijn(en), althans uitstel en/of afstel en/of afboeking van (de laatste) opvorderbare en/of opengevallen (laatste) bouwtermijn(en) van een geldbedrag van in totaal ongeveer f. 38.965,81, althans een hoeveelheid geld en/of;
 ( (het (laten) opnemen van) een valse verklaring in een document met opschrift “Project: House Fam. [verdachte]/Playa Pariba/Bonaire”, betreffende een offerte c.q. een kostenraming, aangeduid als “initial quotation/quotizacion original”, voor de bouw van een woning (in opdracht) van verdachte en/of zijn echtgenote aan de [adres] nr. 26, Playa Pariba in Bonaire, inhoudende dat:
- de initiële offerte c.q. kostenraming is (bepaald op) f. 436.275,= en/of;
- “client has advanced the value of 100.000 Naf for the aquisition of some materials in Portugal or abroad - value will be used and managed accordingly to the options and selection made between contractor and client” en/of;
- “el cliente avanzo el valor de 100.000 Naf para aquizicion de materiales en Portugal o cerca deste - el valor sera utilizado e administrado de acuerdo con las opciones y seleccion realizadas entre en contratista y el cliente”;
heeft aangenomen, wetende dat deze gift(en) aan hem, verdachte, werd(en) gedaan ten gevolge van en/of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, in strijd met zijn, verdachte’s, plicht en/of in zijn, verdachte’s, bediening is gedaan en/of nagelaten, te weten (zakelijk weergegeven), zijn, verdachte’s, medewerking heeft verleend aan de gunning en/of verlening van:
 een vestigingsvergunning aan Protec Developments NV, afgegeven door het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire bij Elandsbesluit van 10 oktober 2007, nr. 18 en/of;
 een directievergunning aan [A1], afgegeven door het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire bij Elandsbesluit van 10 oktober 2007, nr. 19 en/of;
 een directievergunning aan [A2], afgegeven door het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire bij Elandsbesluit van 10 oktober 2007, nr. 20 en/of;
 een directievergunning aan [A3], afgegeven door het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire bij Elandsbesluit van 10 oktober 2007, nr. 21;
door op 8 oktober 2007 als lid van het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire akkoord te gaan met en/of te tekenen voor het advies aan het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire en/of het besluit van het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire om akkoord te gaan met voormelde vergunning(en);
zulks terwijl er voor de branche aannemer in de bouw en/of bouwbedrijven en/of constructiebedrijven, waartoe Protec Developments NV behoort, ingevolge (artikel 5 van) de Vestigingsregeling voor Bedrijven (AB 1991 nr. 24) en/of het (mede) ter uitvoering van (artikel 5 en/of 14 van) de Vestigingsregeling voor Bedrijven (AB 1991 nr. 24 (in elk geval in de hierboven vermelde pleegperiode) door het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire, gehanteerde vestigingsbesluit en/of -beleid voor bedrijven, een moratorium gold;
(artikel 379 sub 2 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen).

3.Voorvragen

Het Gerecht heeft ter terechtzitting van 9 december 2013 een aantal beslissingen ten aanzien van de voorvragen uitgesproken, welke zijn neergelegd in het proces-verbaal van die zitting. De overwegingen en beslissingen ten aanzien van de verdachte (en op een enkel punt ten aanzien van de medeverdachte [verdachte C] en verdachte [B]) zullen hierna onder 3.1 nogmaals, als volgt, worden neergelegd om de mogelijkheid van hoger beroep open te houden.
3.1.
Het primaire, subsidiaire en meer subsidiaire preliminaire verweer
1. De beschikking van de rechter-commissaris d.d. 8 juni 2010
1.1.
De verdediging heeft primair als verweer gevoerd, kort samengevat, dat de door het Hof in de procedure ex artikel 15 Wetboek van Strafvordering BES (Sv) genomen beslissing van 13 september 2012 op onwettige wijze tot stand is gekomen. Hieraan is allereerst ten grondslag gelegd dat, gelet op de beschikking van de rechter-commissaris van 8 juni 2010, de strafzaken jegens de verdachten [verdachte] en [B] op 1 november 2010 onherroepelijk zijn geëindigd. Het Gerecht volgt de verdediging niet in dit standpunt en licht dit als volgt toe.
1.2.
Het Gerecht stelt voorop dat de beschikking van de rechter-commissaris onherroepelijk is. Tegen een dergelijke beschikking staat geen hoger beroep open. Het Hof heeft dit in het door het Openbaar Ministerie aangespannen hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris ook geoordeeld en het Openbaar Ministerie in het beroep niet-ontvankelijk verklaard (zie de beschikking van het Hof van 14 juli 2010). Daarbij heeft het Hof overwogen dat, daargelaten het antwoord op de door de procureur-generaal opgeworpen vraag of er sprake is van een “ongeldig dictum” in de beschikking van de rechter-commissaris, geen termen aanwezig zijn om, zo al mogelijk, het appelverbod in een geval als het onderhavige te doorbreken. Het Gerecht neemt dit derhalve tot uitgangspunt.
1.3.
In zijn beschikking van 8 juni 2010 verwijst de rechter-commissaris expliciet naar artikel 56 lid 3 Sv en “beveelt” hij het Openbaar Ministerie het onderzoek “voort te zetten en voor 1 november 2010 te beëindigen”. Hierbij overweegt de rechter-commissaris onder meer, zakelijk weergegeven, dat hij op grond van artikel 56 Sv waakt tegen nodeloze vertraging van het voorbereidend onderzoek en dat voor [verdachte] respectievelijk [B] binnen een redelijke termijn duidelijkheid moet komen over de vraag of hij strafrechtelijk zal worden vervolgd en zo ja, op welke strafbare feiten die vervolging dan betrekking zal hebben. Teneinde nodeloze vertraging te voorkomen zal het primaire verzoek aldus worden toegewezen dat het Openbaar Ministerie het onderzoek moet voortzetten en voor 1 november 2010 beëindigen, aldus de rechter-commissaris.
1.4.
Naar het oordeel van het Gerecht kan deze beslissing, zowel qua bewoordingen als qua uitleg, niet worden verstaan als een verklaring dat de zaak geëindigd is in de zin van het vierde lid van artikel 56 Sv. Daarin is bepaald dat als een eenmaal aangevangen vervolging niet wordt voortgezet, de rechter “tevens” kan “verklaren dat de zaak geëindigd is”. Van een vervolging was hangende de procedure bij de rechter-commissaris nog geen sprake; van een verklaring van de rechter-commissaris dat de zaak geëindigd is, evenmin. Overigens is een dergelijke verklaring ook niet aan de rechter-commissaris verzocht. De verzoeken van [verdachte] en [B] zijn niet op artikel 56 lid 4 Sv gegrond, maar op artikel 56 lid 3 Sv. De later, in andere procedures, gevolgde beslissingen van de rechter-commissaris van 23 augustus 2010, 1 oktober 2010 en 2 februari 2011 maken dit niet anders.
1.5.
De stelling van de verdediging dat de strafzaken tegen [verdachte] en [B] reeds op 1 november 2010 zijn geëindigd en het daarop gebaseerde verdere betoog, gaan derhalve niet op.
1.6.
De verdediging heeft nog betoogd dat de door de rechter-commissaris gestelde termijn een fatale is, die overschreden en niet reparabel is, en in dat verband aangeknoopt bij het leerstuk van de redelijke termijn. Volgens de verdediging is elke proceshandeling van het Openbaar Ministerie na 1 november 2010 alleen maar een verdere overschrijding van die redelijke termijn. Dit betoog is, zoals hiervoor besproken, op een onjuiste uitleg van de beschikking van de rechter-commissaris gebaseerd en gaat in zoverre dus niet op. Ook overigens speelt het leerstuk van de redelijke termijn in dit stadium van de procedure geen rol. Ingevolge bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad leidt een overschrijding van de redelijke termijn, voor zover aan de orde, immers niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen (vgl. HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358).
2. De beklagprocedure ex artikel 15 Sv
2.1.
De verdediging heeft aan haar primaire verweer voorts ten grondslag gelegd, kort samengevat, dat de beslissingen en beschikking van het Hof in de procedure ex artikel 15 Sv en het onderzoek onwettig zijn.
2.2.
Het Gerecht overweegt in dit verband dat het - volgens het wettelijk systeem en de bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad - gebonden is aan de beslissingen van het Hof. Het Gerecht kan deze beslissingen niet op hun juistheid beoordelen (behoudens de in dit geding niet aan de orde zijnde vraag of het Hof buiten het beklag is getreden; vgl. HR 18 december 2007, NJ 2008, 397). Het Gerecht licht dit als volgt toe.
2.3.
Tegen een beschikking gebaseerd op artikel 25 jo 15 Sv staat (behoudens cassatie in het belang der wet) geen rechtsmiddel open. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke beslissing - afgezien van het zeldzame en hier niet aan de orde zijnde geval van het geheel ontbreken van rechtskracht - niet anders dan door het aanwenden van een rechtsmiddel kan worden aangetast. In een beschikking zoals hier aan de orde, waartegen geen (gewoon) rechtsmiddel open staat, is de beslissing onherroepelijk. In een volgende fase van het geding kan daartegen niet meer met succes worden opgekomen (vgl. HR 18 oktober 1994, NJ 1995, 118; HR 2 juni 1987, NJ 1988, 266; HR 4 maart 1975, NJ 1975, 241). Naar het oordeel van het Gerecht geldt dat in dit geval te meer, nu (een groot deel van) de thans gevoerde verweren ook in de beklagprocedure zijn gevoerd en het Hof deze niet heeft gehonoreerd.
2.4.
De door de verdediging verlangde beoordeling van de beslissingen van het Hof zou bovendien in strijd zijn met een goede procesorde. Ook om deze reden moet van de beschikking, zoals hier aan de orde, worden uitgegaan (vgl. HR 15 februari 2000, NJ 2000, 500; HR 17 juni 1986, NJ 1987, 153).
2.5.
Dit betekent dat niet alleen de verdediging zich bij de uitkomst van de procedure ex artikel 15 Sv heeft neer te leggen, maar ook de officier van justitie en de strafrechter. Het Gerecht komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verweer op dit onderdeel en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen.
2.6.
Het primaire verweer is derhalve ongegrond. Het beroep op de onbevoegdheid van het Gerecht c.q. de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie gaat op dit punt niet op.
3. De procedure na het bevel van de vervolging van [verdachte] en [B]
3.1.
Als subsidiair verweer is aangevoerd - voor zover van belang - dat geen gerechtelijk vooronderzoek (GVO) is ingesteld. Het Gerecht overweegt hieromtrent als volgt.
3.2.
Het Hof heeft in de beschikking van 13 september 2012 een vervolgingsbevel zonder meer gegeven. Het is aan het Openbaar Ministerie om vervolgens te bepalen op welke wijze de verdachte (verder) wordt vervolgd. De officier van justitie heeft er kennelijk voor gekozen eerst nader onderzoek te verrichten, zonder GVO, hetgeen hem - na de gevoerde procedure ex artikel 15 Sv - volgens het wettelijk systeem vrij staat. Vervolgens is op 21 augustus 2013 [verdachte] en op 26 augustus 2013 [B] gedagvaard voor de zitting van 25 november 2013.
3.3.
Het betoog van de verdediging dat na de beschikking van het Hof van 13 september 2012 een GVO had moeten volgen, gaat niet op, reeds omdat het op een onjuist uitgangspunt is gebaseerd, zoals hiervoor is overwogen.
3.4.
De verdediging heeft nog betoogd dat het ingestelde strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO) met de sepotbeslissing van het Openbaar Ministerie d.d. 17 februari 2011 is geëindigd, het Openbaar Ministerie desondanks het SFO niet heeft gesloten, maar het SFO heeft doen verweven met het nieuwe onderzoek, en dat het nieuwe onderzoek ook om die reden onwettig of onrechtmatig is te achten. Het Gerecht volgt haar hierin niet. De klacht is op 2 maart 2011, ongeveer twee weken na de sepotbeslissing, ingediend. Vervolgens is in het kader van de artikel 15 Sv procedure nader onderzoek verricht. Van enige onwettigheid of onrechtmatigheid van het onderzoek om de gestelde reden is niet gebleken. Het verweer, dat het Openbaar Ministerie het SFO bewust heeft laten voortduren omdat het wist dat de klacht zou volgen en aldus in strijd met het beginsel van zuiverheid van oogmerk is gehandeld, betreft het SFO en de eventuele ontnemingsprocedure. Dit verweer, wat daarvan ook zij, kan de verdediging in de huidige strafzaak niet baten. Ten overvloede merkt het Gerecht hierbij op dat de verdediging uitgaat van een onjuiste lezing van de brief van de rechter-commissaris van 31 oktober 2011. In de brief citeert de rechter-commissaris de mededeling van de officier van justitie, inhoudende dat met het sepot de grond aan het SFO komt te ontvallen zodat dat eveneens tot een einde komt; hij oordeelt dit niet zelf.
3.5.
Het subsidiaire verweer is derhalve ongegrond. Het beroep op de onbevoegdheid van het Gerecht c.q. de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie gaat in zoverre niet op.
4. De grenzen van het bevel tot vervolging van het Hof
4.1.
Hiermee komt het Gerecht toe aan de bespreking van het meer subsidiaire verweer, kort samengevat inhoudende dat de officier van justitie buiten het vervolgingsbevel van het Hof is getreden.
4.2.
Het Gerecht acht het van belang om in dit verband het volgende vast te stellen.
4.2.1.
Het Openbaar Ministerie is een voorbereidend onderzoek gestart tegen de verdachten [verdachte] en [B] wegens de verdenking van (onder meer, kort gezegd) valsheid in geschrift, witwassen en ambtelijke corruptie.
4.2.2.
Na de beschikking van de rechter-commissaris van 8 juni 2010 om het onderzoek voort te zetten en voor 1 november 2010 te beëindigen, heeft het Openbaar Ministerie de - acht - deelonderzoeken of zaaksdossiers geseponeerd. Ten aanzien van de zaaksdossiers Woning [verdachte] en Sunset Beach heeft de officier van justitie bij “kennisgeving niet verdere vervolging” van 17 februari 2011 aan de verdachten [verdachte] en [B] kennisgegeven dat zij bij de huidige stand van zaken - lees onderzoeksresultaten - wegens onvoldoende bewijs niet zullen worden vervolgd voor genoemde zaaksdossiers. Daarbij heeft de officier van justitie onder meer overwogen dat de zaaksdossiers door de tijdsdruk die is ontstaan naar aanleiding van de beslissing van de rechter-commissaris van 8 juni 2010 onvoldoende konden worden “uitgerechercheerd”, waardoor de daaruit voortvloeiende verdenkingen thans niet kunnen worden bewezen en dat deze dossiers dan ook wegens onvoldoende bewijs dienen te worden “geseponeerd”. Voorts heeft de officier van justitie bepaald dat door deze kennisgeving de desbetreffende strafzaak eindigt. De beschikkingen zijn op 19 februari 2011 aan [verdachte] en [B] betekend.
4.2.3.
Tegen deze kennisgevingen niet verdere vervolging is beklag ex artikel 15 Sv ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft het beklag bij beschikking van 14 juni 2011 ontvankelijk verklaard en, kort samengevat, het Openbaar Ministerie in de gelegenheid gesteld nader onderzoek (in alle zaaksdossiers) te verrichten en het Hof over de resultaten daarvan te berichten. Ter zitting van 2 februari 2012 heeft het Hof, kort gezegd, een verzoek tot nader onderzoek gedurende vier maanden toegewezen. Bij beschikking van 13 september 2012 heeft het Hof een eindoordeel in de beklagprocedure gegeven. Het heeft, kort samengevat, de vervolging van [B] en [verdachte] bevolen ter zake van de respectievelijk in rov. 2.3 en 2.4 omschreven feiten in de zaaksdossiers Sunset Beach Hotel en Woning [verdachte], waarover hierna meer. Ten aanzien van de overige (zes) onderzoeksdossiers is het beklag afgewezen.
4.3.
Het Gerecht stelt het volgende voorop. Een dergelijke beschikking van het Hof maakt een uitzondering op het uitgangspunt dat het Openbaar Ministerie beslist over de vervolging. In artikel 25, eerste lid, Sv is bepaald dat het Hof beveelt dat de vervolging zal worden ingesteld of voortgezet “ter zake van het feit waarop het beklag betrekking heeft of van het feit zoals het Hof dat in zijn bevel heeft omschreven”. Een bevel tot vervolging geeft aan ten aanzien van welk ‘strafbaar feit’ het Openbaar Ministerie de verdachten dient te vervolgen. Het Hof heeft, gelet op rechtsoverweging 2.2 van zijn beschikking van 13 september 2012, ook beoordeeld of ten aanzien van concrete verdenkingen van “strafbare feiten” van [B] en [verdachte] een strafrechtelijke vervolging haalbaar en opportuun is te achten.
4.4.
Ten aanzien van [verdachte]
4.4.1.
In zijn beschikking van 13 september 2012 beveelt het Hof de vervolging van [verdachte] ten aanzien van de in rechtsoverweging 2.4 van de beschikking vermelde feiten. Deze rechtsoverweging houdt het volgende in:
2.4.
Bij [verdachte] is er naar het oordeel van de procureur-generaal in het dossier Woning [verdachte] voldoende concreet bewijs dat vervolging rechtvaardigt, te weten van hypotheekfraude met betrekking tot de woning van [verdachte] aan de [adres] nr. 26 in Bonaire. Dit betreft de opgave van onjuiste c.q. onvolledige informatie verstrekt aan banken waardoor deze bewogen werden tot het afgeven van de aangevraagde hypothecaire lening bij twee hypothecaire leningen, namelijk ten eerste de lening van 25 januari 2008 ten bedrage van NAF. 375.000,-- bij de Maduro & Curiel’s bank N.V. en ten tweede, met de doorhaling van de eerste, de lening van 16 november 2009 ten bedrage van NAF. 565.000,-- bij de Banco di Caribe.
4.4.2.
Aan de verdachte [verdachte] is tenlastegelegd, kort samengevat:
medeplegen van het doen plegen van valsheid in geschrifte in een “loan form” van de Maduro & Curiel’s bank N.V. (MCB)
medeplegen vervalsing bouwofferte woning [verdachte]
medeplegen gebruikmaking van een vervalste bouwofferte woning [verdachte] bij de MCB
primair: medeplegen opzetwitwassen van f. 375.000,= (MCB en woning)
subsidiair: medeplegen schuldwitwassen van f. 375.000,= (MCB en woning)
5. medeplegen vervalsing aanvraag hypothecaire lening bij de Banco di Caribe (BdC)
6. medeplegen gebruikmaking van een vervalste bouwofferte woning [verdachte] bij de BdC
7. primair: medeplegen opzetwitwassen van f. 565.000,= (BdC en woning)
subsidiair: medeplegen schuldwitwassen van f. 565.000,= (BdC en woning)
8. als ambtenaar een gift en/of belofte aannemen om iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd
9. als ambtenaar een gift aannemen ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem is gedaan.
4.4.3.
Het Gerecht stelt vast dat het Hof in zijn beschikking het strafbare feit heeft geconcretiseerd door de vervolging te bevelen ter zake van “hypotheekfraude”. Hypotheekfraude komt als strafbaar feit niet in het wetboek van strafrecht voor. Het is echter evident dat hier een vorm van fraude wordt bedoeld. De aan de verdachte [verdachte] tenlastegelegde strafbare feiten 1, 2 en 5 (medeplegen van valsheid in geschrift) en 3 en 6 (medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift) zijn aan te merken als fraudezaken en vallen derhalve, mede gelet op de bewoordingen “opgave van onjuiste c.q. onvolledige informatie”, binnen het bevel tot vervolging van [verdachte].
4.4.4.
Aan [verdachte] is onder 4 en 7 witwassen tenlastegelegd. Dit strafbare feit is niet expliciet in de beschikking van het Hof genoemd en valt naar zijn aard ook niet onder het begrip ‘fraude’. Witwassen ligt naar het oordeel van het Gerecht echter wel in het verlengde van voornoemde strafbare feiten. De ‘hypotheekfraude’ heeft volgens het Hof betrekking op de woning van [verdachte] aan de [adres] nr. 26 in Bonaire. Volgens de verdenking, zoals in de beklagprocedure vermeld in het nader verslag ex art. 16 lid 2 Sv BES inzake Zambezi d.d. 12 juni 2012 van de procureur-generaal en zoals thans neergelegd in de tenlastelegging onder feit 4 en 7, zou [verdachte] met de twee frauduleus verkregen hypothecaire leningen voor zijn woning de desbetreffende twee geldsommen en genoemde woning hebben witgewassen. Hoewel het strafbare feit van witwassen niet expliciet in de vervolgingsbeschikking van het Hof is vermeld, is het Gerecht van oordeel dat de feiten 4 en 7, nu deze in zodanig verband met de eerder genoemde feiten staan, naar de kennelijke bedoeling van het Hof wel onder het vervolgingsbevel vallen.
4.4.5.
Onder 8 en 9 is aan [verdachte], vrij vertaald, ambtelijke omkoping of corruptie tenlastegelegd. Dit strafbare feit is evenmin expliciet in de beschikking van het Hof genoemd en valt naar zijn aard ook niet onder het begrip ‘fraude’. Naar het oordeel van het Gerecht valt uit de beschikking van het Hof niet op te maken dat dit strafbare feit onder het vervolgingsbevel valt. Het Hof noemt in rechtsoverweging 2.4 wel “de opgave van onjuiste c.q. onvolledige informatie verstrekt aan banken waardoor deze bewogen werden tot het afgeven van de aangevraagde hypothecaire lening bij twee hypothecaire leningen”, maar dit ziet eerder op het strafbare feit van oplichting van de banken dan op ambtelijke corruptie. De beschikking rept in het geheel niet over [verdachte] als ambtenaar, over giften of beloften noch over de in feit 8 en 9 omschreven feitelijkheden. Het Gerecht kan de officier van justitie niet volgen in zijn betoog dat de corruptiefeiten onlosmakelijk verbonden zijn met de bewoordingen van het Hof. Het bevel van het Hof kan naar het oordeel van het Gerecht derhalve niet worden verstaan als mede te zijn gericht op het strafbare feit van, vrij vertaald, ambtelijke corruptie.
(…)
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het Openbaar Ministerie de grenzen van het bevel van het Hof heeft overschreden door ten aanzien van [verdachte] de feiten 8 en 9 en ten aanzien van [B] de feiten 1, 2, 4 en 5 ten laste te leggen. Het Openbaar Ministerie is weliswaar vrij om de tenlastelegging te redigeren, maar - gelet op het hiervoor in 4.3 vermelde uitgangspunt - niet om deze uit te breiden ten opzichte van het door het Hof gegeven bevel. Dit laatste zou anders kunnen zijn indien na de uitspraak van het Hof nieuwe feiten zijn gebleken, zoals de verdediging onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Roermond d.d. 14 december 2010 (ECLI:L:RBROE:2010:BO7220) ook heeft betoogd. Dergelijke nieuwe feiten zijn echter niet gebleken. Integendeel, de officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten zoals thans tenlastegelegd, reeds in de beklagprocedure aan de orde waren.
4.7.
Het meer subsidiaire verweer van de verdediging is derhalve gedeeltelijk gegrond. Dit betekent dat het Openbaar Ministerie niet kan worden ontvangen in de vervolging van de verdachte [verdachte] ten aanzien van de onder 8 en 9 tenlastegelegde feiten en van de verdachte [B] ten aanzien van de onder 1, 2, 4 en 5 tenlastegelegde feiten. Het Gerecht zal de partiële niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie, een eindbeslissing, later nogmaals neerleggen in een vonnis om de mogelijkheid van hoger beroep daartegen open te houden.
(…)
6. De conclusie tot zover
6.1.
Het Gerecht is (ook overigens) bevoegd tot kennisneming van de zaken van de verdachten [verdachte], [B] en [verdachte C].
6.2.
Het Openbaar Ministerie is niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte [verdachte] ten aanzien van de onder 8 en 9 tenlastegelegde feiten (ambtelijke corruptie). Het Openbaar Ministerie is wel (ook overigens) ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] ten aanzien van de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde feiten (valsheid in geschrift en witwassen).
3.2.
Redelijke termijn
De verdediging heeft als verweer gevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte moet worden verklaard, nu de redelijke termijn van berechting ruimschoots is overschreden. Onder verwijzing naar lagere jurisprudentie betoogt de verdediging dat er temeer sprake is van een schending van de redelijke termijn in het licht van de ernst van de inbreuk op artikel 8 EVRM, die niet enkel mag worden afgedaan met strafvermindering. De officier van justitie heeft zich onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (LJN: BD2578) op het standpunt gesteld dat overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie leidt, maar dat er andere sanctiemogelijkheden zijn.
Het Gerecht stelt voorop dat de strafrechter zich bij de beantwoording van de voorvragen een zelfstandig oordeel dient te vormen. Het Gerecht is in die zin derhalve niet gebonden aan het oordeel van de rechter-commissaris met betrekking tot de redelijke termijn, zoals neergelegd in zijn beschikking van 8 juni 2010.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 volgt dat overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Ook als het Gerecht de onderhavige zaak als een uitzonderlijk geval zou aanmerken, treft het verweer dus geen doel. De door de verdediging aangehaalde uitspraken zien op andere, niet vergelijkbare situaties en leiden het Gerecht niet tot een ander oordeel. In de onderhavige zaak heeft het Hof de vervolging van de verdachte bevolen. Niet kan worden gezegd dat (de voortzetting van) die vervolging in strijd is met de beginselen van een goede procesorde. Ook overigens is - wat de termijn van berechting betreft - niet gebleken van een ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, waarbij doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort is gedaan aan diens uit artikel 6 lid 1 EVRM voortvloeiende recht op een behoorlijke en voortvarende behandeling van zijn zaak.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
3.3.
Artikel 6 lid 2 juncto 8 EVRM
De verdediging heeft voorts als verweer gevoerd dat een niet-ontvankelijkheidsgrond is gelegen in schending van artikel 6 lid 2 EVRM (de onschuldpresumptie), omdat 1) het strafdossier door het Openbaar Ministerie aan Fundashon Bon Gobernashon en een journalist is verstrekt, 2) de berichtgeving van het Openbaar Ministerie aan de media allerminst magistratelijk is geweest en 3) in het persbericht van het Openbaar Ministerie voorafgaand aan de behandeling van het tussentijds appel ten onrechte is gesuggereerd dat de verdachte zich niet inhoudelijk over de beschuldigingen zou willen uitlaten. Het nadeel dat de verdachte hierdoor heeft geleden, is evident, aldus de verdediging. De officier van justitie heeft ontkend dat sprake is van schending van artikel 6 lid 2 EVRM. Het Gerecht overweegt als volgt.
Het “lekken” van het strafdossier
De officier van justitie heeft erkend dat het Openbaar Ministerie het strafdossier aan de in oprichting zijnde stichting Fundashon Bon Gobernashon heeft verstrekt. Dat is gebeurd met het oog op een mogelijk door de stichting aan te spannen procedure ex artikel 15 Sv. De verdediging betoogt terecht dat het Openbaar Ministerie aldus het bepaalde in artikel 20 lid 2 Sv heeft miskend. Uit dat artikel volgt dat de voorzitter van het Hof bepaalt of een klager in de artikel 15 Sv procedure van de stukken kan kennisnemen. Fundashon Bon Gobernashon was ten tijde van de verstrekking van de stukken nog geen klager; zij was nog in oprichting en beraadde zich over de klacht. Nu het strafdossier voorafgaand aan genoemde procedure door het Openbaar Ministerie aan een op dat moment nog niet bestaande klager is verstrekt, is sprake van een onherstelbare normschending tijdens het voorbereidend onderzoek, zoals bedoeld in artikel 413 Sv.
Bij de beoordeling van de aan de normschending eventueel te verbinden gevolgen stelt het Gerecht voorop dat voor de sanctie van niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging slechts plaats is, indien sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van de behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
Het Gerecht stelt vast dat het verweer dat het strafdossier aan een nog niet bestaande rechtspersoon is verstrekt, ook in de artikel 15 Sv BES procedure is gevoerd [1] . Dit is voor de voorzitter van het Hof kennelijk geen reden geweest maatregelen te treffen, ondanks dat bijvoorbeeld ter zitting van 24 augustus 2012 uitvoerig is gesproken over de verstrekking van het dossier. De officier van justitie heeft aangevoerd dat vanwege de omvang van het dossier ervoor is gekozen het ter beschikking te stellen in plaats van inzage te geven. Gelet op deze reden en de omstandigheid dat het Openbaar Ministerie daarbij transparant is geweest, kan naar het oordeel van het Gerecht niet worden geconcludeerd dat door het Openbaar Ministerie doelbewust of met veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Het vormverzuim leidt derhalve niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte.
Uit de door de raadsman ter zitting van 9 december 2013 overgelegde pagina’s van het boek De Tragiek van Bonaire blijkt dat het strafdossier door de Kustwacht is afgeleverd bij het bestuur van de stichting. De auteur van het boek heeft het dossier, kennelijk, ingezien. Het Openbaar Ministerie is daarvoor niet verantwoordelijk. Van een normschending of schending van artikel 6 lid 2 EVRM is geen sprake.
De uitlatingen in de media
Door de verdediging is verwezen naar de berichtgeving in de kranten over verdenkingen van fraude, witwassen, goudsmokkel en internationale drugshandel. Uit de overgelegde artikelen blijkt echter niet dat die berichten van het Openbaar Ministerie afkomstig zijn. De overgelegde berichten bevatten ook geen mededelingen van het Openbaar Ministerie over de verdenking of de verdachten zelf. De stelling van de verdediging gaat feitelijk dus niet op.
Door de verdediging is voorts gewezen op het persbericht van het Openbaar Ministerie voorafgaand aan de behandeling van het tussentijds appel, waarin is vermeld: “[B] en [verdachte] zullen ook nu proberen een inhoudelijk debat over die corruptiebeschuldigingen te vermijden.” Deze uitlating levert geen relevante schending van de onschuldpresumptie op. De uitlating ziet immers - slechts - op de door het Openbaar Ministerie veronderstelde proceshouding van de verdachte. Het laat zich niet uit over de schuld/onschuld van de verdachte ten aanzien van de tenlastegelegde feiten en tast het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak door een onpartijdige rechter niet aan. Van schending van de onschuldpresumptie is derhalve geen sprake.
Slotsom
Het beroep op de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging gaat niet op. Het verweer wordt in zoverre verworpen.
3.4.
De verdere beantwoording van de voorvragen
De dagvaarding is geldig, het Gerecht is bevoegd tot kennisneming van de zaak en de officier van justitie is (ook overigens) ontvankelijk in de vervolging van de verdachte ten aanzien van de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde feiten. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Ten aanzien van feit 2 (valselijk opmaken initial quotation), feit 3 (gebruik maken valse initial quotation bij MCB) en feit 6 (gebruik maken valse initial quotation bij BdC)
Kern van het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt, is dat hij samen met de verdachte [verdachte C] in de
initial quotationvan Protec Developments N.V. (hierna: Protec) in strijd met de waarheid heeft laten vermelden “Client has advanced the value of 100.000 Naf for the aquisition of some materials in Portugal or abroad - value will be used and managed accordingly to the options and selection made between contractor and client” [2] en dat zij deze valse informatie bij de aanvraag van een hypotheek bij Maduro & Curiel’s Bank N.V. (hierna: MCB) en Banco di Caribe N.V. (hierna: BdC) hebben gebruikt.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat genoemde passage niet overeenstemt met de werkelijkheid, omdat de verdachten niet een bedrag van NAf. 100.000 hebben vooruitbetaald. Dat laatste wordt door de verdachten ook niet ontkend. Zij stellen dat met wijlen [A1] van Protec is afgesproken dat Protec een casco huis zou bouwen, dat zijzelf (bouw)materialen via Protec zouden kopen en eigen werkzaamheden zouden verrichten, dat het bedrag van NAf. 100.000 ziet op die materialen en werkzaamheden en dat het bedrag aan “eigen inbreng” ad NAf. 100.000 is vastgelegd, zodat over dat bedrag geen misverstanden zouden bestaan en extra kosten in rekening zouden worden gebracht. Volgens de verdediging moet derhalve onder “advanced” worden verstaan “gecontracteerd” en niet dat het bedrag reeds was vooruitbetaald. Met deze alternatieve lezing betwisten de verdachten de tenlastegelegde valsheid en dat zij het opzet hebben gehad dat genoemde passage niet naar waarheid zou zijn. Het Gerecht overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de verklaringen van de verdachten en die van [A1] van Protec blijkt dat de in de tenlastelegging genoemde
initial quotationvan Protec afkomstig is. Het is een uitwerking van een eerder stuk, namelijk de
Quotation # - 03/07d.d. 20 november 2007, dat ook van Protec afkomstig is. In de
initial quotationis vermeld - letterlijk door de rechter vertaald vanuit het Engels naar het Nederlands - dat de klant de waarde van NAf. 100.000 heeft voorgeschoten. Uit de vermelding achter “101 Deposit of 100.000 Naf” blijkt dat de voorgeschoten waarde van NAf. 100.000 verband houdt met de aanschaf van materialen in het buitenland. Deze “value will be used and managed accordingly to the options and selection made between contractor and client”, dat wil zeggen (letterlijk vertaald door de rechter) deze waarde zal worden gebruikt en beheerd overeenkomstig de opties en selectie gemaakt door de aannemer en de klant. Deze omschrijving en het gebruik van de toekomstige tijd passen bij de verklaring van de verdachten dat zij via Protec (bouw)materialen zouden kopen en dat deze (samen met de eigen werkzaamheden) op het bedrag van NAf. 100.000 in mindering zouden worden gebracht. De vermelding van “Reserve for materials (letterlijk vertaald door de rechter: reserveren of reserve) as described in 101 (…) 100.000”, is eveneens in overeenstemming met de door de verdachten gegeven uitleg van de afspraken.
De door de verdachten gegeven uitleg vindt ook steun in de
Quotation # - 03/07van Protec d.d. 20 november 2007. Volgens [A1] heeft hij dit stuk opgesteld samen met zijn vader, met wie de verdachten de afspraken hebben gemaakt. In de
Quotation # - 03/07is als noot 2 opgenomen: “From the payments to be done, the already advanced 100.000 Naf wil be deducted according to the payment schedule to be agreed until the value is extinguished”. [3] In de noot wordt in relatie tot de voorgeschoten waarde van NAf. 100.000 de toekomstige tijd gebruikt, hetgeen bevestigt dat de nog te maken kosten daarop in mindering zullen worden gebracht, zoals de verdachten verklaren. Dat lijkt ook logisch, nu de bouw op 20 november 2007 nog niet was gestart en het stuk, volgens[A1], was bedoeld om de verdachten over te halen de opdracht aan Protec te gunnen [4] .
[A1] heeft noot 2 van de
Quotation # - 03/07in zijn brief van 30 januari 2012 nader toegelicht. Deze toelichting luidt als volgt: “Mrs. [verdachte C] contracted herself to an amount for basic building materials and preparation materials which together with costs of WEB (building water and electricity meter) and other miscellaneous costs would sum more and about 100.000 Naf. The payments due and settled directly to suppliers by Mrs. [verdachte C] would had been deducted from totals according to the payment schedule.” [5] [A1] heeft hierover verklaard, als getuige bij de rechter-commissaris, dat de brief het resultaat is van het gesprek met de verdachten en het onderzoek dat hij in de boeken heeft gedaan. Het is een interpretatie van wat er naar zijn overtuiging is gebeurd. [6] Het Gerecht acht deze interpretatie betrouwbaar, nu deze in overeenstemming is met de hiervoor besproken uitleg van de
initial quotationen ook door andere stukken wordt bevestigd. Zo lijkt de door de officier van justitie herhaaldelijk aangehaalde e-mail van [A1] d.d. 2 april 2008 de gegeven interpretatie juist te bevestigen. In die e-mail is weliswaar geschreven “Wat de bank betreft okee, maar wat betreft feitelijk management zal het doorgaan zoals overeengekomen”, maar daarbij is verwezen naar de prijzen “die wij krijgen” en de waarde om materialen mee te kopen. [7] In zijn e-mail van 20 november 2008 15.45 uur schrijft [A1] in dezelfde trant: “Ik heb verschillende malen jullie aandacht gevestigd op het feit dat de begroting (…) bestemd was voor de aanvraag van een lening bij de bank, maar dat die niet noodzakelijkerwijs de realiteit weergaf, wanneer je afhankelijk bent van de werkelijke kosten van materialen en personeel.” [8]
Zowel de verklaring van [A1]o als de correspondentie stemmen dus overeen met de uitleg die de verdachten aan de gemaakte afspraken geven en die ook volgt uit de twee
quotations. De door de officier van justitie aangevoerde omstandigheid dat de
Quotation # - 03/07op de computer van [verdachte] is aangetroffen, maakt dat niet anders. Ook de omstandigheid dat [A1] op 31 oktober 2011 heeft verklaard, dat de offerte niet helemaal is gebaseerd op feiten, doet aan het voorgaande niet af. [A1] heeft hierover, als getuige bij de rechter-commissaris, onder ede, verklaard wat hij met dit antwoord heeft bedoeld te zeggen, namelijk dat de offerte niet tot in detail is uitgewerkt, dat wil zeggen niet tot op de cent nauwkeurig. De specificatie is zo opgesteld dat aan het verzoek van de bank werd voldaan. “Ik had een begroting tot op de laatste cent nauwkeurig kunnen opstellen, maar dat was niet nodig en daarom is het niet gedaan. De bank had niet daarnaar gevraagd. Bovendien stond het bedrag al vast. Het is niet zo dat mijn antwoord verkeerd is vertaald, maar het is wel erg kort weergegeven en ik bedoelde daarmee te zeggen wat ik zojuist heb gezegd”, aldus nog steeds de getuige. [9] Dat wat hij gezegd heeft, komt - zoals reeds overwogen - overeen met de twee
quotations, de correspondentie en de uitleg die de verdachten aan de gemaakte afspraken geven. Overigens vindt deze uitleg steun in de met MCB gevoerde correspondentie. Zo is op 18 augustus 2009, dus voor de start van het strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachten in september 2009, door [verdachte C] gemaild met [P] van MCB. [verdachte C] schrijft: “Ik zou zelf 100.000,- investeren, maar het grootste gedeelte van mijn geld is aan onvoorziene zaken en ook aan zeer drastische prijsverhogingen besteed, gedurende deze bouw periode.” [10]
Gelet op het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat de door de verdachten gegeven alternatieve lezing van de gemaakte afspraken onaannemelijk is.
Dit betekent dat niet is bewezen dat de desbetreffende zinsnede in de
initial quotationin strijd met de waarheid is, noch dat de verdachten het opzet hebben gehad dat genoemde passage niet naar waarheid zou zijn, noch dat zij opzettelijk gebruik hebben gemaakt van een vals geschrift bij MCB en BdC. De verdachte zal derhalve van de onder 2, 3 en 6 tenlastegelegde feiten worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 (“already invested Naf 100/M from own funds in the construction” in loan form MCB)
De verdachte wordt voorts verweten, kort samengevat, dat hij samen met verdachte [verdachte C] bij de aanvraag van een hypotheek bij MCB in strijd met de waarheid in een
loan formd.d. 18 december 2007 heeft doen opnemen: “they have already invested Naf 100/M from own funds in the construction”. [11] Het Gerecht acht het tenlastegelegde niet bewezen en licht dit als volgt toe.
De
loan formis opgesteld door een accountmanager van MCB, [M]. Het is een intern stuk, dat niet door een van de verdachten is geaccordeerd of ondertekend. [M] heeft verklaard dat, nu de informatie in het formulier is vermeld, hem “moet zijn meegedeeld” dat NAf. 100.000 is vooruitbetaald. Hij kan het zich echter niet herinneren. [12] Aldus is niet bewezen, althans niet zonder meer, dat de verdachten de desbetreffende informatie in de
loan formhebben doen opnemen in de in de tenlastelegging bedoelde zin.
Uit de e-mail van [D] van MCB aan [verdachte C] d.d. 11 januari 2008 7:39 uur blijkt dat over het bedrag van NAf. 100.000 is gecorrespondeerd. In de e-mail beantwoordt [D] een aantal vragen die [verdachte C] had gesteld en waarbij zij verwees naar een brief van de aannemer. [D] schrijft: “volgens informatie van jullie zijde, zijn jullie ca. Naf. 100.000 uit eigen fondsen aan het inbrengen”. [13] [D] heeft als getuige bij de rechter-commissaris, onder ede, verklaard dat hij dit bedoelt “zoals het er staat, namelijk dat ze het aan het inbrengen zijn”. [14] Het Gerecht leidt hieruit af dat de bank op 11 januari 2008, dus voor het sluiten van de kredietovereenkomst, ermee bekend was dat de verdachten niet reeds NAf. 100.000 uit eigen middelen hadden geïnvesteerd.
Gelet op het voorgaande is niet bewezen dat de verdachten opzettelijk in strijd met de waarheid in de
loan formhebben doen opnemen dat ze reeds NAf. 100.000 uit eigen middelen hebben geïnvesteerd. De verdachte zal in zoverre van feit 1 worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 (“mortgage loan with Rabo bank was paid off” in loan form MCB)
Onder feit 1 is tevens ten laste gelegd dat de verdachte samen met [verdachte C] in strijd met de waarheid in voormelde
loan formvan MCB van 18 december 2007 heeft doen opnemen “mortgage loan with Rabo bank was paid off” [15] (letterlijk vertaald vanuit het Engels naar het Nederlands: hypothecaire geldlening bij Rabobank is afbetaald) en niet dat op dat moment sprake was van een (restant)schuld van € 137.989,20, althans enig ander, substantieel, geldbedrag, aan Rabohypotheekbank N.V. De verdachten betwisten dat sprake is van een valsheid. Volgens de verdachten was de hypothecaire geldlening bij de Rabohypotheekbank ten tijde van het aangaan van de lening bij MCB reeds beëindigd, hebben ze dat meegedeeld aan MCB en wisten zij op dat moment (nog) niet dat zij nog een schuld bij de Rabohypotheekbank hadden, althans niet hoeveel deze schuld bedroeg. Het Gerecht overweegt hieromtrent als volgt.
Rabobank Nederland heeft bij brief van 29 augustus 2007 aan de notaris bericht dat zij royement zal verlenen na ontvangst van het bedrag van USD 322.418,03. [16] Bij Royementsvolmacht d.d. 12 november 2007 heeft de Rabohypotheekbank N.V. verklaard volmacht te geven aan de notaris om in de te verlijden akte de verklaring af te geven dat de hypotheken ten laste van de heer en mevrouw [verdachte] zijn vervallen, door voldoening van het verschuldigde en derhalve de inschrijvingen te doen doorhalen. [17] In de “Behandelkaart Antillen Post / Eurocapital” van Rabohypotheekbank N.V. is onder “Status financieringen 1642.40.047” vermeld “€ beeindigd”. Het Gerecht gaat er op grond van deze stukken, met de verdediging en de officier van justitie, vanuit dat de hypothecaire geldlening bij de Rabohypotheekbank is geroyeerd en dat dit is gebeurd, zoals de verdediging voorts betoogt, door betaling van het verschuldigde.
Het tenlastegelegde dat de verdachten in strijd met de waarheid in de
loan formhebben doen opnemen dat de hypothecaire geldlening bij Rabohypotheekbank was afbetaald, is derhalve niet bewezen.
[verdachte] heeft op 25 augustus 2007 een e-mail aan de Rabobank gezonden over de eindafrekening betreffende de verkoop van de woning. In de e-mail noemt [verdachte] niet alleen het door de officier van justitie aangehaalde negatieve resultaat van de verkoop ad USD 74.886,61, berekend conform de dagkoers van de euro, maar ook een positief resultaat ad USD 54.207,69, bij gelijkblijvende koers van de euro. [verdachte] verzoekt de Rabobank rekening te houden met de renteontwikkelingen en de koersschommelingen van de euro en hem een eindafrekening calculatie in USD te doen toekomen. [18] Op 5 september 2007 heeft [verdachte] de e-mail nog een keer naar de bank gestuurd. [19] De Rabohypotheekbank heeft hierop pas 1,5 jaar later, bij e-mail van 3 februari 2009, gereageerd. [20] In de e-mail wordt een restantschuld van EUR 137.989,20 genoemd. Het Gerecht leidt uit deze e-mail en de “Behandelkaart Antillen Post / Eurocapital” van Rabohypotheekbank N.V. af dat de verdachten niet eerder over het bestaan van deze of een andere - substantiële - schuld zijn aangeschreven, zoals de verdachten ook hebben verklaard. Dat de verdachten de verliesnota van 19 oktober 2007 niet hebben ontvangen, wordt bevestigd door de aantekening in de “Behandelkaart Antillen Post / Eurocapital” van Rabohypotheekbank N.V. achter “RHB 29 oktober 2007” dat de klanten nog niet zijn aangeschreven voor het verlies. [21] In deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de verklaring van de verdachten dat zij bij het aangaan van de kredietovereenkomst met MCB niet wisten dat zij nog een - substantiële - schuld bij de Rabohypotheekbank hadden en ermee rekening hielden dat een eventuele schuld zou worden kwijtgescholden, niet onaannemelijk, temeer niet nu Rabobank Nederland zelf aan de verdachten heeft voorgesteld in de (door de verdachten niet ontvangen) Verliesnota Antillen d.d. 19 oktober 2007 om ermee akkoord te gaan dat het verlies wordt afgeboekt van de Voorziening voor Algemene Risico’s van de Rabohypotheekbank N.V. [22]
Gelet op het voorgaande is niet bewezen dat de verdachten omstreeks het moment dat de
loan formwerd opgesteld (18 december 2007) het opzet hadden om valselijk, in strijd met de waarheid, in de
loan formniet een (restant)schuld van € 137.989,20 of enig ander
- substantieel - geldbedrag te laten opnemen, zoals hen is tenlastegelegd.
De verdachte zal derhalve ook in zoverre van het onder feit 1 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 5 (valse hypotheekaanvraag BdC)
De verdachte wordt voorts verweten, kort samengevat, dat hij samen met [verdachte]-Cicilia in strijd met de waarheid in de aanvraag voor een hypotheek bij Banco di Caribe N.V. (BdC) niet heeft opgegeven 1) dat zij een (restant)schuld van € 137.989,20, althans enig ander, substantieel, geldbedrag, bij de Rabohypotheekbank N.V. hadden, 2) dat zij in verband daarmee per 1 maart 2009 een betalingsverplichting van $ 600,= per maand hadden, en/of 3) dat er een betalingsovereenkomst d.d. 24 februari 2009 met de Rabohypotheekbank N.V. bestond, regelende de aflossing per 1 maart 2009 van een (restant)schuld van € 137.989,20 aan de Rabohypotheekbank N.V. van $ 600,= per maand.
De desbetreffende kredietaanvraag is neergelegd in een document
Application Mortgage Loanvan BdC, dat op 8 augustus 2009 door de bank is geaccordeerd. [23] Het Gerecht stelt voorop dat de hiervoor genoemde bedragen, betalingsverplichting en betalings-overeenkomst niet - expliciet - in het document zijn vermeld.
De verdachten hebben verklaard dat zij de desbetreffende betalingsverplichtingen wel bij de bank hebben gemeld en deze zijn opgenomen in het onder de rubriek
repaymentsvermelde bedrag van Naf 2.135,00. Dit bedrag is een totaal van $ 600,=, omgerekend Naf 1.092,00, en een bedrag van Naf 1.043,00 voor de afbetaling van een auto, aldus de verdachten. Het Gerecht acht deze verklaring niet onaannemelijk, nu deze bevestiging vindt in de verklaringen van twee getuigen, namelijk de heren [s] en [p] van BdC.
Getuige [S] heeft bij de rechter-commissaris, onder ede, verklaard dat het achter
repaymentsingevulde bedrag ad NAf. 2.135,00 ziet op de $ 600 die aan de Rabobank verschuldigd was, dit is in guldens NAf. 1.092,00, en daarnaast de autolening van NAf. 1.043,00. Samen is het precies NAf. 2.135,00. [S] wist ten tijde van de goedkeuring al wel van het bestaan van een restschuld. Hij heeft zich toen niet gerealiseerd dat dat aan de Rabobank was en wist niet hoe hoog de schuld was en welke bedrag per maand moest worden afbetaald. Hij wist wel dat de betalingsverplichting in de aanvraag was verwerkt. In 2012 hebben [S] en zijn collega [P] een en ander nog een keer nagekeken en de bedragen bij elkaar opgeteld. [S] was er uit hoofde van zijn vorige baan bij de RBTT mee bekend dat er een restschuld aan de Rabobank was. Hij heeft zich dat in 2009 niet direct gerealiseerd, maar toen hij dit in een brief van 2012 bevestigde, begreep hij dat het om die lening ging. De opgave van mw. [verdachte] van haar schulden voldeed aan de regels die toen voor een aanvraag golden, aldus nog steeds getuige [S]. [24]
[P] heeft als getuige bij de rechter-commissaris, onder ede, verklaard dat hij in 2009 niet bekend was met de exacte bedragen van de ‘repayments’. Het is niet specifiek gemaakt. Later is het wel ter sprake gekomen en zijn zijn collega [S] en hij gaan rekenen. Toen bleek dat de $ 600 was begrepen in het totaal bedrag dat aan ‘repayments’ was opgegeven. Bij de indiensttreding van mw. [verdachte] was de hypotheekschuld wel bekend bij de bank. Die is onderwerp geweest van de onderhandelingen die zijn gevoerd, aldus nog steeds getuige [P]. [25]
Derhalve is niet bewezen dat de verdachten de desbetreffende betalingsverplichtingen niet hebben opgegeven bij de hypotheekaanvraag bij BdC, zoals hen is tenlastegelegd. De door de officier van justitie aangevoerde omstandigheden, namelijk dat hij de bedragen niet in het document kan terugvinden, dat het interne onderzoek van BdC naar zijn mening niet uitputtend is geweest, en dat [verdachte C] voor het eerst ter terechtzitting heeft verklaard dat zij vooroverleg met [P] heeft gevoerd over de restschuld, over hoe het in het formulier vermeld moest worden en over de
non-disclosureclausule en dat dit niet met de verklaringen van [P] en [S] strookt, doen aan het voorgaande niet af. De twee getuigen zijn duidelijk: de bank wist bij het aangaan van de hypotheek van het bestaan van een restschuld; deze is zelfs onderwerp van de onderhandelingen geweest en de betalingsverplichting aan de Rabobank is in de aanvraag verwerkt. Het onder feit 5 tenlastegelegde is derhalve niet bewezen. De verdachte zal ook van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4 en 7 (witwassen)
Het tenlastegelegde witwassen is gegrond op de misdrijven die onder de feiten 1, 2, 3, 5 en 6 zijn tenlastegelegd. Nu die feiten niet zijn bewezen, kan niet worden bewezen dat de in de tenlastelegging vermelde geldbedragen en woning afkomstig zijn uit de desbetreffende misdrijven. Ander bewijs dat de geldbedragen en woning afkomstig zijn uit enig misdrijf, is niet voorhanden.
De verdachte zal derhalve eveneens van de feiten 4 en 7 worden vrijgesproken.

5.Beslissing

Het Gerecht:
 verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte ten aanzien van de onder 8 en 9 tenlastegelegde feiten;
 verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. I.H. Lips en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 15 april 2014, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.pleitnota verdediging d.d. 7 juni 2011 p. 3 onderaan, p. 4 bovenaan
2.dossier Woning [verdachte], ordner aanvulling, tweede aanvulling, p. 129-135
3.bijlage 3 bij de pleitnota van de verdediging in de art 15 Sv procedure
4.proces-verbaal van verhoor van getuige [A1] bij de rechter-commissaris, p. 2 laatste alinea
5.bijlage 2 bij de pleitnota van de verdediging in de art 15 Sv procedure
6.proces-verbaal van verhoor van getuige [A1] bij de rechter-commissaris, p. 4 1e alinea
7.dossier woning [verdachte], p. 409
8.dossier woning [verdachte], p. 447
9.proces-verbaal van verhoor van getuige [A1] bij de rechter-commissaris, p. 5 laatste alinea en p. 6 1e alinea
10.dossier Woning [verdachte], ordner aanvulling, tweede aanvulling, p. 128; vertaling, aanvullend stuk
11.dossier Woning [verdachte], ordner aanvulling, eerste aanvulling, ongenummerde bijlage
12.dossier woning [verdachte], p. 924
13.aanvullend stuk
14.proces-verbaal van verhoor van getuige [D] bij de rechter-commissaris, p. 5 3e alinea
15.dossier Woning [verdachte], ordner aanvulling, eerste aanvulling, ongenummerde bijlage
16.dossier woning [verdachte], p. 650
17.dossier woning [verdachte], p. 653
18.dossier Woning [verdachte], ordner aanvulling, tweede aanvulling, p. 82
19.pleitnota verdediging, overgelegd ter terechtzitting d.d. 26 maart 2014, productie 4
20.dossier Woning [verdachte], ordner aanvulling, tweede aanvulling, p. 87
21.dossier Woning [verdachte], ordner aanvulling, tweede aanvulling, p. 74 onderaan
22.dossier Woning [verdachte], p. 652 halverwege
23.dossier Woning [verdachte], ordner aanvulling, tweede aanvulling, p. 91 en 92
24.proces-verbaal van verhoor getuige [S] door de rechter-commissaris, p. 3 1e, 2e en 3e alinea
25.proces-verbaal van verhoor getuige [P] door de rechter-commissaris, p. 3 2e alinea en p. 4 3e alinea