ECLI:NL:OGEABES:2014:6

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
24 oktober 2014
Zaaknummer
BES.036/11/1B
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtelijke corruptie en valsheid in geschrift in de zaak tegen een ambtenaar in Bonaire

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, stond een verdachte terecht die beschuldigd werd van ambtelijke corruptie en valsheid in geschrift. De zaak werd op 15 april 2014 uitgesproken, na een proces dat begon met een openbare terechtzitting op 25 november 2013. De verdachte, geboren in 1946, werd bijgestaan door zijn raadslieden, mr. G.G.J. Knoops en mr. C.J. Knoops-Hamburger. De officier van justitie, mr. M.A. Angela, eiste een voorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden en een ontnemingsvordering van wederrechtelijk verkregen voordeel.

De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het aannemen van giften als ambtenaar en het medeplegen van valsheid in een notariële transportakte. De verdachte werd beschuldigd van het aannemen van giften van verschillende bedrijven in ruil voor het bevorderen van hun belangen, wat in strijd was met zijn ambtelijke plichten. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, en dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de beschuldigingen.

Het Gerecht oordeelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk was in de vervolging van de verdachte voor de feiten 1, 2, 4 en 5, die betrekking hadden op ambtelijke corruptie. Het Gerecht sprak de verdachte vrij van het feit 3, valsheid in geschrift, omdat het bewijs niet wettig en overtuigend was. De uitspraak benadrukte de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de bewijsvoering en de rechten van de verdachte in het strafproces.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

ZITTINGSPLAATS BONAIRE

S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[x],
geboren op [datum ] 1946 (volgens eigen opgave: 1947) te Bonaire,
wonende te Bonaire,[adres].

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2013, 9 december 2013 en 25 maart 2014. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadslieden, mr. G.G.J. Knoops en mr. C.J. Knoops-Hamburger.
De officier van justitie, mr. M.A. Angela, heeft ter terechtzitting van 25 maart 2014 gevorderd de verdachte ter zake van feit 3 te veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met een proeftijd van drie jaren, en 240 uur “dienstverlening”. Voorts heeft de officier van justitie een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aangekondigd.
De raadslieden hebben primair verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte. Subsidiair hebben zij vrijspraak bepleit.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd:
feit 1
als ambtenaar een gift of belofte aannemen om iets te doen of na te laten (zaaksdossier 2A Sunset Beach)
dat hij, op een of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 7 juni 2004 tot en met 26 februari 2006, in (het eilandgebied) Bonaire en/of (het eilandgebied) Curaçao, althans in de (voormalige) Nederlandse Antillen en/of in Aruba;
als ambtenaar, te weten, adviseur van het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire en/of president-commissaris van Bonaire Holding Maatschappij NV en/of Bonaire Overheidsgebouwen NV en/of lid van de Eilandsraad van het Eilandgebied Bonaire en/of lid van de Staten der Nederlandse Antillen, in elk geval als c.q. aldus ambtenaar in de zin van artikel 379 jo artikel 86 van het (toenmalige) Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen;
telkens, (een) gift(en) en/of (een) belofte(s), afkomstig van en/of gedaan door of namens (een) functionaris(sen) en/of vertegenwoordiger(s) en/of bestuurder(s) en/of feitelijk leidinggevende(n) van de stichting Fundashon Cas pa Comunidad Arubano en/of Interbank Aruba NV, dan wel (een) ander(en), te weten:
  • de/een koop(overeenkomst) betreffende twee percelen grond in Bonaire, kadastraal bekend als 4-D-1591 en 4-D-1593, op 22 juni 2004, voor de prijs van f. 330.000,= en/of;
  • de verlenging van voormelde/de/een koop(overeenkomst,- optie), betreffende twee percelen grond in Bonaire, kadastraal bekend als 4-D-1591 en 4-D-1593, voor de prijs van f. 330.000,=, op 15 juli 2004, tot 31 augustus 2004 en/of;
 de eigendom door levering en/of verkrijging, bij notariële transportakte van 3 december 2004, van voormelde/een tweetal (gekochte) percelen grond in Bonaire, kadastraal bekend als 4-D-1591 en 4-D-1593, voor de prijs van f. 330.000,= op 3 december 2004 door c.q. via de naamloze vennootschap Bonairiaanse Prefab (NV), waarvan, hij, verdachte, directeur en/of feitelijke leidinggever was;
(welke verkoopprijs, naar hij, verdachte, en/of de FCCA en/of Interbank NV, wist(en), dan wel hoorde te weten, tegen een, aanzienlijke, lagere verkoopwaarde dan de historische en/of toen huidige en/of gangbare verkoop,- en/of markt,- en/of taxatie- en/of leggerwaarde lag);
heeft aangenomen, wetende, dat deze/die gift(en) en/of belofte(s) aan hem, verdachte, werd(en) gedaan, teneinde hem, verdachte, te bewegen om, al dan niet, in strijd met zijn, verdachte’s, plicht om in zijn, verdachte’s, bediening iets te doen en/of na te laten, te weten (zakelijk weergegeven):
het (door verdachte) bevorderen en/of adviseren van en/of zorgdragen voor en/of opdragen aan en/of zich ervoor inspannen dat:
 het proces c.q. de gang binnen het Eilandgebied Bonaire om te komen tot bekrachtiging en/of geldigverklaring en/of nakoming van de door het Eilandgebied Bonaire met de Stichting Fundashon Cas pa Cominidad Arubano aangegane overeenkomst van 28 april 2004 over de overname van het erfpachtrecht van de Fundashon Cas pa Cominidad Arubano/Interbank Aruba NV door het Eilandgebied Bonaire voor f. 2.250.000,= en/of $ 750.000,= wordt opgestart en/of voortgezet en/of op voortgang bewaakt en/of (versneld) werd afgehandeld;
 het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire, al dan niet, door en/of via de afdeling Juridische en Algemene Zaken van het Eilandgebied Bonaire, wordt geadviseerd om voormelde/de overeenkomst tussen het Eilandgebied Bonaire en de Stichting Fundashon Cas pa Cominidad Arubano van 28 april 2004 over de overname van het erfpachtrecht van de Fundashon Cas pa Cominidad Arubano/Interbank Aruba NV door het Eilandgebied Bonaire voor f. 2.250.000,= en/of $ 750.000,=, onder meer, geldig te verklaren en/of na te komen (15-19 juli 2004) en/of;
 voormelde/de overeenkomst tussen het Eilandgebied Bonaire en de Stichting Fundashon Cas pa Cominidad Arubano van 28 april 2004 over de overname van het erfpachtrecht van de Fundashon Cas pa Cominidad Arubano/Interbank Aruba NV door het Eilandgebied Bonaire voor f. 2.250.000,= en/of $ 750.000,=, door, dan wel namens, het Eilandgebied Bonaire, al dan niet, door tussenkomst van een/de overheidsvennootschap(pen), Bonaire Holding Maatschappij NV en/of Bonaire Overheidsgebouwen NV, daadwerkelijk wordt nagekomen en/of betaald (28 oktober 2005) en/of;
 al dan niet, door tussenkomst van een/de overheidsvennootschap(pen), Bonaire Holding Maatschappij NV en/of Bonaire Overheidsgebouwen NV, een hypothecaire geldlening wordt aangegaan, zodat het Eilandgebied Bonaire de overeenkomst van 28 april 2004 kan nakomen en/of betalen (periode 28 oktober 2005-februari 2006) en/of;
 de relatie tussen de Stichting Fundashon Cas pa Cominidad Arubano en/of Interbank Aruba NV te onderhouden met het doel voor die Stichting Fundashon Cas pa Cominidad Arubano en/of Interbank Aruba NV een voorkeursbehandeling te krijgen (artikel 379 sub 1 en/of 378 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen);
feit 2
als ambtenaar een gift aannemen ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem is gedaan (zaaksdossier 2A Sunset Beach)
dat hij, op een of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 7 juni 2004 tot en met 26 februari 2006, in (het eilandgebied) Bonaire en/of (het eilandgebied) Curaçao, althans in de (voormalige) Nederlandse Antillen en/of in Aruba;
als ambtenaar, te weten, adviseur van het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire en/of president-commissaris van Bonaire Holding Maatschappij NV en/of Bonaire Overheidsgebouwen NV en/of lid van de Eilandsraad van het Eilandgebied Bonaire en/of lid van de Staten der Nederlandse Antillen, in elk geval als c.q. aldus ambtenaar in de zin van artikel 379 jo artikel 86 van het (toenmalige) Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen;
(telkens) (een) gift(en) en/of belofte(s), afkomstig van en/of gedaan door of namens (een) functionaris(sen) en/of vertegenwoordiger(s) en/of bestuurder(s) en/of feitelijk leidinggevende(n) van de stichting Fundashon Cas pa Comunidad Arubano en/of Interbank Aruba NV, dan wel (een) ander(en), te weten:
 de eigendom door levering en/of verkrijging, bij notariële transportakte van 3 december 2004, van voormelde/een tweetal (gekochte) percelen grond in Bonaire, kadastraal bekend als 4-D-1591 en 4-D-1593, voor de prijs van f. 330.000,= op 3 december 2004 door c.q. via de naamloze vennootschap Bonairiaanse Prefab (NV), waarvan, hij, verdachte, directeur en/of feitelijke leidinggever was;
(welke verkoopprijs, naar hij, verdachte, en/of de FCCA en/of Interbank NV, wist(en), dan wel hoorde te weten, tegen een, aanzienlijke, lagere verkoopwaarde dan de historische en/of toen huidige en/of gangbare verkoop,- en/of markt,- en/of taxatie- en/of leggerwaarde lag);
heeft aangenomen, wetende dat deze gift(en) aan hem, verdachte, werd(en) gedaan ten gevolge van of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, in strijd met zijn, verdachte’s, plicht in zijn, verdachte’s, bediening is gedaan, te weten (zakelijk weergegeven):
het (door verdachte) bevorderen en/of adviseren van en/of zorgdragen voor en/of opdragen aan en/of zich ervoor inspannen dat:
 het proces c.q. de gang binnen het Eilandgebied Bonaire om te komen tot bekrachtiging en/of geldigverklaring en/of nakoming van de door het Eilandgebied Bonaire met de Stichting Fundashon Cas pa Cominidad Arubano aangegane overeenkomst van 28 april 2004 over de overname van het erfpachtrecht van de Fundashon Cas pa Cominidad Arubano/Interbank Aruba NV door het Eilandgebied Bonaire voor f. 2.250.000,= en/of $ 750.000,= wordt opgestart en/of voortgezet en/of op voortgang bewaakt en/of (versneld) werd afgehandeld;
 het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire, al dan niet, door en/of via de afdeling Juridische en Algemene Zaken van het Eilandgebied Bonaire, wordt geadviseerd om voormelde/de overeenkomst tussen het Eilandgebied Bonaire en de Stichting Fundashon Cas pa Cominidad Arubano van 28 april 2004 over de overname van het erfpachtrecht van de Fundashon Cas pa Cominidad Arubano/Interbank Aruba NV door het Eilandgebied Bonaire voor f. 2.250.000,= en/of $ 750.000,=, onder meer, geldig te verklaren en na te komen (15-19 juli 2004) en/of;
 de relatie tussen de Stichting Fundashon Cas Pa Cominidad Arubano en/of Interbank Aruba NV te onderhouden met het doel voor die Stichting Fundashon Cas Pa Cominidad Arubano en/of Interbank Aruba NV een voorkeursbehandeling te krijgen (artikel 379 sub 2 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen);
feit 3
primair
medeplegen van het doen opnemen van een valsheid in een notariële transportakte (zaaksdossier 2C Sunset Beach)
dat hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 22 juni 2006 tot en met 14 september 2006, in (het eilandgebied) Curaçao en/of (het eilandgebied) Bonaire, althans in de (voormalige) Nederlandse Antillen;
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen;
in een notariële akte, zijnde een authentieke akte, op 14 september 2006 in Curacao verleden voor mr. Andreas M.P. Eshuis, notaris ter standplaats Curaçao, een of meer valse opgave(n) heeft doen opnemen, te weten, dat:
 de koopsom/waarde van de in voormelde akte opgenomen percelen in Bonaire, kadastraal bekend als afdeling 4, sectie D, nrs. 1591 en 1593, f. 450.000,= bedraagt;
van de waarheid van welk feit die akte moest doen blijken;
welke valse opgave(n) hieruit bestond(en), dat:
 de koopsom/waarde van voormelde percelen niet f. 450.000,= bedraagt, althans dat de in voormelde akte opgegeven koopsom/waarde ad f. 450.000,= onjuist was en/of;
 de overeengekomen koopsom van voormelde percelen in werkelijkheid f. 900.000,=, dan wel f. 950.000,=, althans in elk geval een bedrag groter dan de in die akte opgenomen f. 450.000,=, bedraagt;
zulks met het oogmerk om die akte of een afschrift daarvan te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware die opgave in overeenstemming met de waarheid, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan (artikel 232 lid 1 jo 49 lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen);
en/of;
medeplegen feitelijke leidinggeven aan het doen opnemen van een valsheid in een notariële transportakte (zaaksdossier 2C Sunset Beach)
dat de naamloze vennootschap Bonairiaanse Prefab NV, zijnde een rechtspersoon, naar het recht van (het eilandgebied) Bonaire, althans van de (voormalige) Nederlandse Antillen;
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 22 juni 2006 tot en met 14 september 2006, in (het eilandgebied) Curaçao en/of (het eilandgebied) Bonaire, althans in de (voormalige) Nederlandse Antillen;
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen;
in een notariële akte, zijnde een authentieke akte, op 14 september 2006 in Curacao verleden voor mr. Andreas M.P. Eshuis, notaris ter standplaats Curaçao, een of meer valse opgave(n) heeft doen opnemen, te weten, dat:
 de koopsom/waarde van de in voormelde akte opgenomen percelen in Bonaire, kadastraal bekend als afdeling 4, sectie D, nrs. 1591 en 1593, f. 450.000,= bedraagt;
van de waarheid van welk feit die akte moest doen blijken;
welke valse opgave(n) hieruit bestond(en), dat:
 de koopsom/waarde van voormelde percelen niet f. 450.000,= bedraagt, althans dat de in voormelde akte opgegeven koopsom/waarde ad f. 450.000,= onjuist was en/of;
 de overeengekomen koopsom van voormelde percelen in werkelijkheid f. 900.000,=, dan wel f. 950.000,=, althans in elk geval een bedrag groter dan de in die akte opgenomen f. 450.000,=, bedraagt;
zulks met het oogmerk om die akte of een afschrift daarvan te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware die opgave in overeenstemming met de waarheid, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan;
tot het plegen van welk(e) verboden gedraging(en) verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer mededader(s), althans alleen opdracht heeft/hebben gegeven en/of aan het plegen van welke verboden gedraging(en) door verdachte, tezamen en in vereniging met één of meer mededader(s), althans alleen, feitelijk leiding heeft/hebben gegeven (artikel 232 lid 1 jo 53 jo 49 lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen);
subsidiair
medeplegen van het doen plegen van valsheid in geschrifte in een notariële transportakte (zaaksdossier 2C Sunset Beach)
dat hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 22 juni 2006 tot en met 14 september 2006, in (het eilandgebied) Curaçao en/of (het eilandgebied) Bonaire, althans in de (voormalige) Nederlandse Antillen;
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen;
 een notariële akte, zijnde een authentieke akte, op 14 september 2006 in Curacao verleden voor mr. Andreas M.P. Eshuis, notaris ter standplaats Curaçao, zijnde een geschrift, dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen;
valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of doen en/of laten vervalsen door voormelde notaris, in elk geval (een) ander(en) dan hij, verdachte en/of zijn mededader(s);
hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s), valselijk, in strijd met de waarheid (zakelijk weergegeven) door voormelde notaris dan wel door die/een ander(en), in/op voormelde akte, doen of laten opnemen en/of vermelden en/of opschrijven dat:
 de (overeengekomen) koopsom en/of de waarde van de in voormelde akte opgenomen percelen in Bonaire, kadastraal bekend als afdeling 4, sectie D, nrs. 1591 en 1593, f. 450.000,= bedraagt;
zulks met het oogmerk om dat geschrift(en) als echt en/of onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken, terwijl uit dat gebruik (telkens) enig nadeel kon ontstaan (artikel 231 lid 1 sub 1 jo 230 lid 1 jo 49 lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen);
en/of;
medeplegen feitelijke leidinggeven aan het doen plegen van valsheid in geschrifte in een notariële transportakte (zaaksdossier 2C Sunset Beach)
dat de naamloze vennootschap Bonairiaanse Prefab NV, zijnde een rechtspersoon, naar het recht van (het eilandgebied) Bonaire, althans van de (voormalige) Nederlandse Antillen;
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 22 juni 2006 tot en met 14 september 2006, in (het eilandgebied) Curaçao en/of (het eilandgebied) Bonaire, althans in de (voormalige) Nederlandse Antillen;
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen;
 een notariële akte, zijnde een authentieke akte, op 14 september 2006 in Curacao verleden voor mr. Andreas M.P. Eshuis, notaris ter standplaats Curaçao, zijnde een geschrift, dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen;
valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of doen en/of laten vervalsen door voormelde notaris, in elk geval (een) ander(en) dan voormelde rechtspersoon en/of zijn/haar mededader(s);
hebbende voormelde rechtspersoon en/of zijn/haar mededader(s), valselijk, in strijd met de waarheid (zakelijk weergegeven) door voormelde notaris en/of die ander(en) in/op voormelde akte doen of laten opnemen en/of vermelden en/of opschrijven dat:
 de (overeengekomen) koopsom/waarde van de in voormelde akte opgenomen percelen in Bonaire, kadastraal bekend als afdeling 4, sectie D, nrs. 1591 en 1593, f. 450.000,= bedraagt;
zulks met het oogmerk om dat geschrift(en) als echt en/of onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken, terwijl uit dat gebruik (telkens) enig nadeel kon ontstaan;
tot het plegen van welk(e) verboden gedraging(en) verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer mededader(s), althans alleen opdracht heeft/hebben gegeven en/of aan het plegen van welke verboden gedraging(en) door verdachte, tezamen en in vereniging met één of meer mededader(s), althans alleen, feitelijk leiding heeft/hebben gegeven (artikel 231 lid 1 sub 1 jo 230 lid 1 jo 49 lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen);
feit 4
als ambtenaar een gift of belofte aannemen om iets te doen of na te laten (zaaksdossier 2D Sunset Beach)
dat hij, op een of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode vanaf april 2006 tot en met 31 december 2007, dan wel augustus 2011, in (het eilandgebied) Bonaire en/of in (het eilandgebied) Curaçao, althans in de (voormalige) Nederlandse Antillen;
als ambtenaar, te weten, adviseur van het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire en/of president-commissaris van Bonaire Holding Maatschappij NV en/of Bonaire Overheidsgebouwen NV en/of lid van de Eilandsraad van het Eilandgebied Bonaire en/of lid van de Staten der Nederlandse Antillen, in elk geval als c.q. aldus ambtenaar in de zin van artikel 379 jo artikel 86 van het (toenmalige) Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen;
(telkens) (een) gift(en) en/of belofte(s), afkomstig van en/of gedaan door of namens Charpei BV en/of Kralendijk Real Estate BV en/of [R.], al dan niet, in zijn hoedanigheid als (rechtsgeldig) vertegenwoordiger en/of bestuurder en/of feitelijk leidinggever van de rechtsperso(o)n(en) Charpei BV en/of Kralendijk Real Estate BV, dan wel (een) ander(en), te weten:
 een vordering van c.q. recht op f. 450.000,= uit hoofde van, dan wel voortvloeiende uit een door [R] en/of hij, verdachte, namens respectievelijk partij A en B, getekende vastleggingovereenkomst, de dato 12 september 2006 (krachtens welke partij A ([R] dus) een bedrag van f. 450.000,= schuldig is gebleven aan partij B (dus verdachte), welk bedrag betaalbaar zal worden gesteld “op de wijze, waarop partijen dat met elkaar zijn overeengekomen”) en/of;
 ( (het recht c.q. de aanspraak op) de participatie in en/of ontwikkeling van de bij Eilandsbesluit de dato 9 januari 2007, nr. 2, in erfpacht toegekende percelen (kadastraal bekend als 4-F-1085 tot en met 1094, 1096 tot en met 1102, 1104 tot en met 1108 en 1111 tot en met 1113) aan Charpei BV en/of [R] en/of;
 een geldbedrag van $ 3.000,= op rekening 100051356458 van de Sun Trust Bank in Florida in de Verenigde Staten van Amerika ten name van hem, verdachte (binnengekomen via bancaire overschrijving op 29 januari 2007 afkomstig van ORCO bankrekening 105288 ten name van Kralendijk Real Estate BV) en/of;
 een (voorwaardelijke) vordering van c.q. recht op $ 1.500.000,=, (onderverdeeld in 3 termijnen c.q. tranches van $ 500.000,=,), samen met een derde, te weten [D], uit hoofde van, dan wel voortvloeiende uit een door [R] getekende promesse (“indebtness”) de dato 2 augustus 2007 (krachtens welke [R] zal betalen aan hem, verdachte, en/of [D] $ 500.000,= na het verkrijgen van de financiering voor de ontwikkeling van “het eigendom”, $ 500.000,= na het voltrekken van de verkoop van de eerste 40 units op “het eigendom” en $ 500.000,= na het voltrekken van de verkoop van de laatste 40 units op “het eigendom” in ruil voor, kort en zakelijk weergegeven, de volledige medewerking aan de uitvoering van de voorgenomen plannen van [R]);
heeft aangenomen, wetende, dat die gift(en) en/of belofte(s) aan hem, verdachte, werd(en) gedaan teneinde hem, verdachte, te bewegen om, al dan niet, in strijd met zijn, verdachte’s, plicht om in zijn, verdachte’s, bediening iets te doen en/of iets na te laten, te weten (zakelijk weergegeven):
het (door verdachte) bevorderen en/of adviseren van en/of zorgdragen voor en/of opdragen aan en/of zich ervoor inspannen dat:
 het proces binnen het Eilandgebied Bonaire tot de gunning van het erfpachtrecht op (de) aan het Eilandgebied Bonaire toebehorende percelen grond aan Charpei BV (kadastraal bekend als 4-F-1085 tot en met 1094, 1096 tot en met 1102, 1104 tot en met 1108 en 1111 tot en met 1113) wordt opgestart en/of gerealiseerd en/of voortgezet en/of op voortgang bewaakt en/of (versneld) wordt afgehandeld (periode 20 oktober 2006 tot en met 31 januari 2007) en/of;
 in het proces binnen het Eilandgebied Bonaire tot de gunning van het erfpachtrecht op de aan het Eilandgebied Bonaire toebehorende percelen grond (kadastraal bekend als 4-F-1085 tot en met 1094, 1096 tot en met 1102, 1104 tot en met 1108 en 1111 tot en met 1113) aan Charpei BV een voorkeur,- en/of voorrangspositie ten opzichte van een, dan wel, meerdere gegadigde(n) en/of geïnteresseerde(n)(projectontwikkelaar(s) en/of investeerder(s)), waaronder, doch niet beperkt tot, Playa Marina Resorts NV en/of [k] en/of Playa Development Company BV en/of Palmyra Enterprises BV en/of [b ] en/of [h] wordt gegeven en/of verleend en/of toegekend en/of gerealiseerd (periode april 2006 tot en met 31 januari 2007) en/of;
 het proces binnen het Eilandgebied Bonaire met betrekking tot de, verdere, met het Eilandgebied Bonaire afgesproken en/of door Charpei BV beoogde, ontwikkeling van c.q. op de aan Charpei BV toegekende erfpachtpercelen (kadastraal bekend als 4-F-1085 tot en met 1094, 1096 tot en met 1102, 1104 tot en met 1108 en 1111 tot en met 1113) tot een ressort c.q. hotelcomplex wordt opgestart en/of gerealiseerd en/of voortgezet en/of op voortgang bewaakt (periode vanaf 31 januari 2007) en/of;
 het proces binnen het Eilandgebied Bonaire tot de gunning van de nodige vergunning(en) en/of toestemming(en) aan Charpei BV, benodigd, voor de, verdere, met het Eilandgebied Bonaire afgesproken en/of door Charpei BV beoogde ontwikkeling van c.q. op de aan Charpei BV toegekende erfpachtpercelen (kadastraal bekend als 4-F-1085 tot en met 1094, 1096 tot en met 1102, 1104 tot en met 1108 en 1111 tot en met 1113) tot een ressort c.q. hotelcomplex, waaronder, doch niet beperkt tot bouwvergunningen en/of aanpassing en/of wijzigingen van het bestaande bestemmingsplan aan Charpei BV, wordt opgestart en/of gerealiseerd en/of voortgezet en/of op voortgang bewaakt (zoals aangegeven in de door [R] getekende promesse (“indebtness”) de dato 2 augustus 2007) (periode 2 augustus 2007 tot en met augustus 2011) (artikel 379 sub 1 en/of 378 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen);
feit 5
als ambtenaar een gift aannemen ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem is gedaan (zaaksdossier 2d Sunset Beach)
dat hij, op een of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode vanaf april 2006 tot en met 31 december 2007 in (het eilandgebied) Bonaire en/of (het eilandgebied) Curaçao, althans in de (voormalige) Nederlandse Antillen;
als ambtenaar, te weten, adviseur van het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire en/of president-commissaris van Bonaire Holding Maatschappij NV en/of Bonaire Overheidsgebouwen NV en/of lid van de Eilandsraad van het Eilandgebied Bonaire en/of lid van de Staten der Nederlandse Antillen, in elk geval als c.q. aldus ambtenaar in de zin van artikel 379 jo artikel 86 van het (toenmalige) Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen;
(telkens) (een) gift(en), afkomstig van en/of gedaan door of namens Charpei BV en/of Kralendijk Real Estate BV en/of [R], al dan niet in zijn hoedanigheid als (rechtsgeldig) vertegenwoordiger en/of bestuurder en/of feitelijk leidinggever van de rechtsperso(o)n(en) Charpei BV en/of Kralendijk Real Estate BV, dan wel (een) ander(en), te weten:
 ( (het recht c.q. de aanspraak op) de participatie in en/of ontwikkeling van de bij Eilandsbesluit de dato 9 januari 2007, nr. 2, in erfpacht toegekende percelen (kadastraal bekend als 4-F-1085 tot en met 1094, 1096 tot en met 1102, 1104 tot en met 1108 en 1111 tot en met 1113) aan Charpei BV en/of [R] en/of;
 een geldbedrag van $ 3.000,= op rekening 100051356458 van de Sun Trust Bank in Florida in de Verenigde Staten van Amerika ten name van hem, verdachte (binnengekomen via bancaire overschrijving op 29 januari 2007 afkomstig van ORCO bankrekening 105288 ten name van Kralendijk Real Estate BV);
 een (voorwaardelijke) vordering van c.q. recht op $ 1.500.000,=, (onderverdeeld in 3 termijnen c.q. tranches van $ 500.000,=,), samen met een derde, te weten Antonio D. da Silva, uit hoofde van, dan wel voortvloeiende uit een door [R] getekende promesse (“indeptness”) de dato 2 augustus 2007 (krachtens welke [R] zal betalen aan hem, verdachte, en/of Antonio D. da Silva $ 500.000,= na het verkrijgen van de financiering voor de ontwikkeling van “het eigendom”, $ 500.000,= na het voltrekken van de verkoop van de eerste 40 units op “het eigendom” en $ 500.000,= na het voltrekken van de verkoop van de laatste 40 units op “het eigendom” in ruil voor, kort en zakelijk weergegeven, de volledige medewerking aan de uitvoering van de voorgenomen plannen van [R]);
heeft aangenomen, wetende dat deze gift(en) aan hem, verdachte, werd(en) gedaan ten gevolge van of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, in strijd met zijn, verdachte’s, plicht in zijn, verdachte’s, bediening is gedaan, te weten (zakelijk weergegeven):
het (door verdachte) bevorderen en/of adviseren van en/of zorgdragen voor en/of opdragen aan en/of zich ervoor inspannen dat:
 binnen het Eilandgebied Bonaire, bij Eilandsbesluit van 4 augustus 2006, nr. 13, een aantal aan Playa Marina Resorts NV toegekende erfpachtsrechten (kadastraal bekend als 4-F-1085 tot en met 1094, 1096 tot en met 1102, 1104 tot en met 1108 en 1111 tot en met 1113) werden opgezegd, welke rechten (direct) daarna door het Eilandgebied Bonaire aan Charpei BV werden toegekend en/of;
 binnen het Eilandgebied Bonaire bij Eilandsbesluit van 9 januari 2007, nr. 2, is overgegaan tot de gunning van het erfpachtrecht op de percelen grond (kadastraal bekend als 4-F-1085 tot en met 1094, 1096 tot en met 1102, 1104 tot en met 1108 en 1111 tot en met 1113) aan Charpei BV, welke percelen daarvoor, bij Eilandsbesluit van 4 augustus 2006, nr. 13, aan Playa Marina Resorts NV waren ontnomen en/of;
 in het proces binnen het Eilandgebied Bonaire tot de gunning van het erfpachtrecht op de percelen (kadastraal bekend als 4-F-1085 tot en met 1094, 1096 tot en met 1102, 1104 tot en met 1108 en 1111 tot en met 1113) aan Charpei BV een voorkeur,- en/of voorrangspositie ten opzichte van een, dan wel, meerdere gegadigde(n) en/of geïnteresseerde(n) (projectontwikkelaar(s) en/of investeerder(s)), waaronder, doch niet beperkt tot, Playa Marina Resorts NV en/of [k] en/of Playa Development Company BV en/of Palmyra Enterprises BV en/of [b] en/of [h] is verleend en/of toegekend en/of gerealiseerd (art. 379 sub 2 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen).

3.Voorvragen

Het Gerecht heeft ter terechtzitting van 9 december 2013 een aantal beslissingen ten aanzien van de voorvragen uitgesproken, welke zijn neergelegd in het proces-verbaal van die zitting. De overwegingen en beslissingen ten aanzien van de verdachte (en op een enkel punt ten aanzien van de verdachten [E] en [EC]) zullen hierna onder 3.1 nogmaals, als volgt, worden neergelegd om de mogelijkheid van hoger beroep open te houden.
3.1.
Het primaire, subsidiaire en meer subsidiaire preliminaire verweer
1. De beschikking van de rechter-commissaris d.d. 8 juni 2010
1.1.
De verdediging heeft primair als verweer gevoerd, kort samengevat, dat de door het Hof in de procedure ex artikel 15 Wetboek van Strafvordering BES (Sv) genomen beslissing van 13 september 2012 op onwettige wijze tot stand is gekomen. Hieraan is allereerst ten grondslag gelegd dat, gelet op de beschikking van de rechter-commissaris van 8 juni 2010, de strafzaken jegens de verdachten[E] en [verdachte] op 1 november 2010 onherroepelijk zijn geëindigd. Het Gerecht volgt de verdediging niet in dit standpunt en licht dit als volgt toe.
1.2.
Het Gerecht stelt voorop dat de beschikking van de rechter-commissaris onherroepelijk is. Tegen een dergelijke beschikking staat geen hoger beroep open. Het Hof heeft dit in het door het Openbaar Ministerie aangespannen hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris ook geoordeeld en het Openbaar Ministerie in het beroep niet-ontvankelijk verklaard (zie de beschikking van het Hof van 14 juli 2010). Daarbij heeft het Hof overwogen dat, daargelaten het antwoord op de door de procureur-generaal opgeworpen vraag of er sprake is van een “ongeldig dictum” in de beschikking van de rechter-commissaris, geen termen aanwezig zijn om, zo al mogelijk, het appelverbod in een geval als het onderhavige te doorbreken. Het Gerecht neemt dit derhalve tot uitgangspunt.
1.3.
In zijn beschikking van 8 juni 2010 verwijst de rechter-commissaris expliciet naar artikel 56 lid 3 Sv en “beveelt” hij het Openbaar Ministerie het onderzoek “voort te zetten en voor 1 november 2010 te beëindigen”. Hierbij overweegt de rechter-commissaris onder meer, zakelijk weergegeven, dat hij op grond van artikel 56 Sv waakt tegen nodeloze vertraging van het voorbereidend onderzoek en dat voor [E] respectievelijk [verdachte] binnen een redelijke termijn duidelijkheid moet komen over de vraag of hij strafrechtelijk zal worden vervolgd en zo ja, op welke strafbare feiten die vervolging dan betrekking zal hebben. Teneinde nodeloze vertraging te voorkomen zal het primaire verzoek aldus worden toegewezen dat het Openbaar Ministerie het onderzoek moet voortzetten en voor 1 november 2010 beëindigen, aldus de rechter-commissaris.
1.4.
Naar het oordeel van het Gerecht kan deze beslissing, zowel qua bewoordingen als qua uitleg, niet worden verstaan als een verklaring dat de zaak geëindigd is in de zin van het vierde lid van artikel 56 Sv. Daarin is bepaald dat als een eenmaal aangevangen vervolging niet wordt voortgezet, de rechter “tevens” kan “verklaren dat de zaak geëindigd is”. Van een vervolging was hangende de procedure bij de rechter-commissaris nog geen sprake; van een verklaring van de rechter-commissaris dat de zaak geëindigd is, evenmin. Overigens is een dergelijke verklaring ook niet aan de rechter-commissaris verzocht. De verzoeken van [E] en [verdachte] zijn niet op artikel 56 lid 4 Sv gegrond, maar op artikel 56 lid 3 Sv. De later, in andere procedures, gevolgde beslissingen van de rechter-commissaris van 23 augustus 2010, 1 oktober 2010 en 2 februari 2011 maken dit niet anders.
1.5.
De stelling van de verdediging dat de strafzaken tegen [E] en [verdachte] reeds op 1 november 2010 zijn geëindigd en het daarop gebaseerde verdere betoog, gaan derhalve niet op.
1.6.
De verdediging heeft nog betoogd dat de door de rechter-commissaris gestelde termijn een fatale is, die overschreden en niet reparabel is, en in dat verband aangeknoopt bij het leerstuk van de redelijke termijn. Volgens de verdediging is elke proceshandeling van het Openbaar Ministerie na 1 november 2010 alleen maar een verdere overschrijding van die redelijke termijn. Dit betoog is, zoals hiervoor besproken, op een onjuiste uitleg van de beschikking van de rechter-commissaris gebaseerd en gaat in zoverre dus niet op. Ook overigens speelt het leerstuk van de redelijke termijn in dit stadium van de procedure geen rol. Ingevolge bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad leidt een overschrijding van de redelijke termijn, voor zover aan de orde, immers niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen (vgl. HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358).
2. De beklagprocedure ex artikel 15 Sv
2.1.
De verdediging heeft aan haar primaire verweer voorts ten grondslag gelegd, kort samengevat, dat de beslissingen en beschikking van het Hof in de procedure ex artikel 15 Sv en het onderzoek onwettig zijn.
2.2.
Het Gerecht overweegt in dit verband dat het - volgens het wettelijk systeem en de bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad - gebonden is aan de beslissingen van het Hof. Het Gerecht kan deze beslissingen niet op hun juistheid beoordelen (behoudens de in dit geding niet aan de orde zijnde vraag of het Hof buiten het beklag is getreden; vgl. HR 18 december 2007, NJ 2008, 397). Het Gerecht licht dit als volgt toe.
2.3.
Tegen een beschikking gebaseerd op artikel 25 jo 15 Sv staat (behoudens cassatie in het belang der wet) geen rechtsmiddel open. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke beslissing - afgezien van het zeldzame en hier niet aan de orde zijnde geval van het geheel ontbreken van rechtskracht - niet anders dan door het aanwenden van een rechtsmiddel kan worden aangetast. In een beschikking zoals hier aan de orde, waartegen geen (gewoon) rechtsmiddel open staat, is de beslissing onherroepelijk. In een volgende fase van het geding kan daartegen niet meer met succes worden opgekomen (vgl. HR 18 oktober 1994, NJ 1995, 118; HR 2 juni 1987, NJ 1988, 266; HR 4 maart 1975, NJ 1975, 241). Naar het oordeel van het Gerecht geldt dat in dit geval te meer, nu (een groot deel van) de thans gevoerde verweren ook in de beklagprocedure zijn gevoerd en het Hof deze niet heeft gehonoreerd.
2.4.
De door de verdediging verlangde beoordeling van de beslissingen van het Hof zou bovendien in strijd zijn met een goede procesorde. Ook om deze reden moet van de beschikking, zoals hier aan de orde, worden uitgegaan (vgl. HR 15 februari 2000, NJ 2000, 500; HR 17 juni 1986, NJ 1987, 153).
2.5.
Dit betekent dat niet alleen de verdediging zich bij de uitkomst van de procedure ex artikel 15 Sv heeft neer te leggen, maar ook de officier van justitie en de strafrechter. Het Gerecht komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verweer op dit onderdeel en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen.
2.6.
Het primaire verweer is derhalve ongegrond. Het beroep op de onbevoegdheid van het Gerecht c.q. de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie gaat op dit punt niet op.
3. De procedure na het bevel van de vervolging van [E] en [verdachte]
3.1.
Als subsidiair verweer is aangevoerd - voor zover van belang - dat geen gerechtelijk vooronderzoek (GVO) is ingesteld. Het Gerecht overweegt hieromtrent als volgt.
3.2.
Het Hof heeft in de beschikking van 13 september 2012 een vervolgingsbevel zonder meer gegeven. Het is aan het Openbaar Ministerie om vervolgens te bepalen op welke wijze de verdachte (verder) wordt vervolgd. De officier van justitie heeft er kennelijk voor gekozen eerst nader onderzoek te verrichten, zonder GVO, hetgeen hem - na de gevoerde procedure ex artikel 15 Sv - volgens het wettelijk systeem vrij staat. Vervolgens is op 21 augustus 2013 [E] en op 26 augustus 2013 [verdachte] gedagvaard voor de zitting van 25 november 2013.
3.3.
Het betoog van de verdediging dat na de beschikking van het Hof van 13 september 2012 een GVO had moeten volgen, gaat niet op, reeds omdat het op een onjuist uitgangspunt is gebaseerd, zoals hiervoor is overwogen.
3.4.
De verdediging heeft nog betoogd dat het ingestelde strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO) met de sepotbeslissing van het Openbaar Ministerie d.d. 17 februari 2011 is geëindigd, het Openbaar Ministerie desondanks het SFO niet heeft gesloten, maar het SFO heeft doen verweven met het nieuwe onderzoek, en dat het nieuwe onderzoek ook om die reden onwettig of onrechtmatig is te achten. Het Gerecht volgt haar hierin niet. De klacht is op 2 maart 2011, ongeveer twee weken na de sepotbeslissing, ingediend. Vervolgens is in het kader van de artikel 15 Sv procedure nader onderzoek verricht. Van enige onwettigheid of onrechtmatigheid van het onderzoek om de gestelde reden is niet gebleken. Het verweer, dat het Openbaar Ministerie het SFO bewust heeft laten voortduren omdat het wist dat de klacht zou volgen en aldus in strijd met het beginsel van zuiverheid van oogmerk is gehandeld, betreft het SFO en de eventuele ontnemingsprocedure. Dit verweer, wat daarvan ook zij, kan de verdediging in de huidige strafzaak niet baten. Ten overvloede merkt het Gerecht hierbij op dat de verdediging uitgaat van een onjuiste lezing van de brief van de rechter-commissaris van 31 oktober 2011. In de brief citeert de rechter-commissaris de mededeling van de officier van justitie, inhoudende dat met het sepot de grond aan het SFO komt te ontvallen zodat dat eveneens tot een einde komt; hij oordeelt dit niet zelf.
3.5.
Het subsidiaire verweer is derhalve ongegrond. Het beroep op de onbevoegdheid van het Gerecht c.q. de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie gaat in zoverre niet op.
4. De grenzen van het bevel tot vervolging van het Hof
4.1.
Hiermee komt het Gerecht toe aan de bespreking van het meer subsidiaire verweer, kort samengevat inhoudende dat de officier van justitie buiten het vervolgingsbevel van het Hof is getreden.
4.2.
Het Gerecht acht het van belang om in dit verband het volgende vast te stellen.
4.2.1.
Het Openbaar Ministerie is een voorbereidend onderzoek gestart tegen de verdachten [E] en [verdachte] wegens de verdenking van (onder meer, kort gezegd) valsheid in geschrift, witwassen en ambtelijke corruptie.
4.2.2.
Na de beschikking van de rechter-commissaris van 8 juni 2010 om het onderzoek voort te zetten en voor 1 november 2010 te beëindigen, heeft het Openbaar Ministerie de - acht - deelonderzoeken of zaaksdossiers geseponeerd. Ten aanzien van de zaaksdossiers Woning [E] en Sunset Beach heeft de officier van justitie bij “kennisgeving niet verdere vervolging” van 17 februari 2011 aan de verdachten [E] en [verdachte] kennisgegeven dat zij bij de huidige stand van zaken - lees onderzoeksresultaten - wegens onvoldoende bewijs niet zullen worden vervolgd voor genoemde zaaksdossiers. Daarbij heeft de officier van justitie onder meer overwogen dat de zaaksdossiers door de tijdsdruk die is ontstaan naar aanleiding van de beslissing van de rechter-commissaris van 8 juni 2010 onvoldoende konden worden “uitgerechercheerd”, waardoor de daaruit voortvloeiende verdenkingen thans niet kunnen worden bewezen en dat deze dossiers dan ook wegens onvoldoende bewijs dienen te worden “geseponeerd”. Voorts heeft de officier van justitie bepaald dat door deze kennisgeving de desbetreffende strafzaak eindigt. De beschikkingen zijn op 19 februari 2011 aan [E] en [verdachte] betekend.
4.2.3.
Tegen deze kennisgevingen niet verdere vervolging is beklag ex artikel 15 Sv ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft het beklag bij beschikking van 14 juni 2011 ontvankelijk verklaard en, kort samengevat, het Openbaar Ministerie in de gelegenheid gesteld nader onderzoek (in alle zaaksdossiers) te verrichten en het Hof over de resultaten daarvan te berichten. Ter zitting van 2 februari 2012 heeft het Hof, kort gezegd, een verzoek tot nader onderzoek gedurende vier maanden toegewezen. Bij beschikking van 13 september 2012 heeft het Hof een eindoordeel in de beklagprocedure gegeven. Het heeft, kort samengevat, de vervolging van [verdachte] en [E] bevolen ter zake van de respectievelijk in rov. 2.3 en 2.4 omschreven feiten in de zaaksdossiers Sunset Beach Hotel en Woning [E], waarover hierna meer. Ten aanzien van de overige (zes) onderzoeksdossiers is het beklag afgewezen.
4.3.
Het Gerecht stelt het volgende voorop. Een dergelijke beschikking van het Hof maakt een uitzondering op het uitgangspunt dat het Openbaar Ministerie beslist over de vervolging. In artikel 25, eerste lid, Sv is bepaald dat het Hof beveelt dat de vervolging zal worden ingesteld of voortgezet “ter zake van het feit waarop het beklag betrekking heeft of van het feit zoals het Hof dat in zijn bevel heeft omschreven”. Een bevel tot vervolging geeft aan ten aanzien van welk ‘strafbaar feit’ het Openbaar Ministerie de verdachten dient te vervolgen. Het Hof heeft, gelet op rechtsoverweging 2.2 van zijn beschikking van 13 september 2012, ook beoordeeld of ten aanzien van concrete verdenkingen van “strafbare feiten” van [verdachte] en [E] een strafrechtelijke vervolging haalbaar en opportuun is te achten.
(…)
4.5.
Ten aanzien van [verdachte]
4.5.1.
In zijn beschikking beveelt het Hof de vervolging van [verdachte] ten aanzien van de in rechtsoverweging 2.3 van de beschikking vermelde feiten. Deze rechtsoverweging houdt het volgende in:
2.3.
Ten aanzien van [verdachte] heeft de procureur-generaal in raadkamer op 24 augustus 2012 zich op het standpunt gesteld dat in het kader van het onderzoek in het dossier Sunset Beach Hotel is gebleken van valsheid in geschrifte. Het gaat daarbij om een terreindeal van de Bonaireaanse Prefab N.V. van [verdachte] aan Kralendijk Real Estate B.V. betreffende twee percelen grond genummerd 1591 en 1593 in Kralendijk, waarbij volgens de transportakte van 14 september 2006 de verkoopprijs van NAF. 450.000,-- bedroeg, terwijl de werkelijke waarde van de twee percelen zo goed als zeker tussen de NAF. 900.000,-- en NAF. 1.000.000,-- lag, hetgeen [verdachte] zo goed als zeker moet hebben geweten. De procureur-generaal heeft naar voren gebracht dat het Openbaar Ministerie recentelijk documenten heeft verkregen van de Girobank, waaruit blijkt dat de werkelijke verkoopprijs NAF. 950.000,-- was.
4.5.2.
Aan de verdachte [verdachte] is tenlastegelegd, kort samengevat:
als ambtenaar een gift of belofte aannemen om iets te doen of na te laten (zaaksdossier 2A Sunset Beach)
als ambtenaar een gift aannemen ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem is gedaan (zaaksdossier 2A Sunset Beach)
primair: medeplegen van het doen opnemen van een valsheid in een notariële transportakte (zaaksdossier 2C Sunset Beach) en/of medeplegen feitelijke leidinggeven aan het doen opnemen van een valsheid in een notariële transportakte (zaaksdossier 2C Sunset Beach)
subsidiair: medeplegen van het doen plegen van valsheid in geschrifte in een notariële transportakte (zaaksdossier 2C Sunset Beach) en/of medeplegen feitelijke leidinggeven aan het doen plegen van valsheid in geschrifte in een notariële transportakte (zaaksdossier 2C Sunset Beach)
4. als ambtenaar een gift of belofte aannemen om iets te doen of na te laten (zaaksdossier 2D Sunset Beach)
5. als ambtenaar een gift aannemen ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem is gedaan (zaaksdossier 2D Sunset Beach).
4.5.3.
Het Gerecht stelt vast dat het Hof in zijn beschikking het strafbare feit heeft geconcretiseerd door de vervolging te bevelen ter zake van “valsheid in geschrift”. Het Hof verwijst daarbij naar de desbetreffende terreindeal. Het aan de verdachte [verdachte] onder feit 3 tenlastegelegde ziet op dit strafbare feit en valt derhalve binnen het vervolgingsbevel van het Hof.
4.5.4.
Aan [verdachte] is onder feit 1, 2, 4 en 5 tenlastegelegd, vrij vertaald, ambtelijke omkoping of corruptie. Dit strafbare feit is niet expliciet in de beschikking van het Hof genoemd en hangt niet zonder meer samen met het strafbare feit van valsheid in geschrift. Naar het oordeel van het Gerecht valt uit de beschikking van het Hof niet op te maken dat het strafbare feit van, kort gezegd, ambtelijke corruptie onder het vervolgingsbevel valt. Het Hof noemt in rechtsoverweging 2.3 alleen de terreindeal en overweegt niets met betrekking tot de positie van [verdachte] als ambtenaar of de eventuele giften of beloften die thans in de tenlastelegging zijn vermeld. Ook hier gaat het betoog van de officier van justitie dat de corruptiefeiten onlosmakelijk verbonden zijn met de bewoordingen van het Hof, niet op. Het Gerecht kan het bevel van het Hof derhalve niet verstaan als mede te zijn gericht op het strafbare feit van, vrij vertaald, ambtelijke corruptie.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het Openbaar Ministerie de grenzen van het bevel van het Hof heeft overschreden door ten aanzien van [E] de feiten 8 en 9 en ten aanzien van [verdachte] de feiten 1, 2, 4 en 5 ten laste te leggen. Het Openbaar Ministerie is weliswaar vrij om de tenlastelegging te redigeren, maar - gelet op het hiervoor in 4.3 vermelde uitgangspunt - niet om deze uit te breiden ten opzichte van het door het Hof gegeven bevel. Dit laatste zou anders kunnen zijn indien na de uitspraak van het Hof nieuwe feiten zijn gebleken, zoals de verdediging onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Roermond d.d. 14 december 2010 (ECLI:L:RBROE:2010:BO7220) ook heeft betoogd. Dergelijke nieuwe feiten zijn echter niet gebleken. Integendeel, de officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten zoals thans tenlastegelegd, reeds in de beklagprocedure aan de orde waren.
4.7.
Het meer subsidiaire verweer van de verdediging is derhalve gedeeltelijk gegrond. Dit betekent dat het Openbaar Ministerie niet kan worden ontvangen in de vervolging van de verdachte [E] ten aanzien van de onder 8 en 9 tenlastegelegde feiten en van de verdachte [verdachte] ten aanzien van de onder 1, 2, 4 en 5 tenlastegelegde feiten. Het Gerecht zal de partiële niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie, een eindbeslissing, later nogmaals neerleggen in een vonnis om de mogelijkheid van hoger beroep daartegen open te houden.
(…)
6. De conclusie tot zover
6.1.
Het Gerecht is (ook overigens) bevoegd tot kennisneming van de zaken van de verdachten [E], [verdachte] en [EC].
(…)
6.3.
Het Openbaar Ministerie is niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte [verdachte] ten aanzien van de onder 1, 2, 4 en 5 tenlastegelegde feiten (ambtelijke corruptie). Het Openbaar Ministerie is wel (ook overigens) ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit (valsheid in geschrift, zaaksdossier 2C Sunset Beach). (…)
3.2.
Redelijke termijn
De verdediging heeft als verweer gevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte moet worden verklaard, nu de redelijke termijn van berechting ruimschoots is overschreden. Onder verwijzing naar lagere jurisprudentie betoogt de verdediging dat er temeer sprake is van een schending van de redelijke termijn in het licht van de ernst van de inbreuk op artikel 8 EVRM, die niet enkel mag worden afgedaan met strafvermindering. De officier van justitie heeft zich onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (LJN: BD2578) op het standpunt gesteld dat overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie leidt, maar dat er andere sanctiemogelijkheden zijn.
Het Gerecht stelt voorop dat de strafrechter zich bij de beantwoording van de voorvragen een zelfstandig oordeel dient te vormen. Het Gerecht is in die zin derhalve niet gebonden aan het oordeel van de rechter-commissaris met betrekking tot de redelijke termijn, zoals neergelegd in zijn beschikking van 8 juni 2010.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 volgt dat overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Ook als het Gerecht de onderhavige zaak als een uitzonderlijk geval zou aanmerken, treft het verweer dus geen doel. De door de verdediging aangehaalde uitspraken zien op andere, niet vergelijkbare situaties en leiden het Gerecht niet tot een ander oordeel. In de onderhavige zaak heeft het Hof de vervolging van de verdachte bevolen. Niet kan worden gezegd dat (de voortzetting van) die vervolging in strijd is met de beginselen van een goede procesorde. Ook overigens is - wat de termijn van berechting betreft - niet gebleken van een ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, waarbij doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort is gedaan aan diens uit artikel 6 lid 1 EVRM voortvloeiende recht op een behoorlijke en voortvarende behandeling van zijn zaak.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
3.3.
Artikel 6 lid 2 juncto 8 EVRM
De verdediging heeft voorts als verweer gevoerd dat een niet-ontvankelijkheidsgrond is gelegen in schending van artikel 6 lid 2 EVRM (de onschuldpresumptie), omdat 1) het strafdossier door het Openbaar Ministerie aan Fundashon Bon Gobernashon en een journalist is verstrekt, 2) de berichtgeving van het Openbaar Ministerie aan de media allerminst magistratelijk is geweest en 3) in het persbericht van het Openbaar Ministerie voorafgaand aan de behandeling van het tussentijds appel ten onrechte is gesuggereerd dat de verdachte zich niet inhoudelijk over de beschuldigingen zou willen uitlaten. Het nadeel dat de verdachte hierdoor heeft geleden, is evident, aldus de verdediging. De officier van justitie heeft ontkend dat sprake is van schending van artikel 6 lid 2 EVRM. Het Gerecht overweegt als volgt.
Het “lekken” van het strafdossier
De officier van justitie heeft erkend dat het Openbaar Ministerie het strafdossier aan de in oprichting zijnde stichting Fundashon Bon Gobernashon heeft verstrekt. Dat is gebeurd met het oog op een mogelijk door de stichting aan te spannen procedure ex artikel 15 Sv. De verdediging betoogt terecht dat het Openbaar Ministerie aldus het bepaalde in artikel 20 lid 2 Sv heeft miskend. Uit dat artikel volgt dat de voorzitter van het Hof bepaalt of een klager in de artikel 15 Sv procedure van de stukken kan kennisnemen. Fundashon Bon Gobernashon was ten tijde van de verstrekking van de stukken nog geen klager; zij was nog in oprichting en beraadde zich over de klacht. Nu het strafdossier voorafgaand aan genoemde procedure door het Openbaar Ministerie aan een op dat moment nog niet bestaande klager is verstrekt, is sprake van een onherstelbare normschending tijdens het voorbereidend onderzoek, zoals bedoeld in artikel 413 Sv.
Bij de beoordeling van de aan de normschending eventueel te verbinden gevolgen stelt het Gerecht voorop dat voor de sanctie van niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging slechts plaats is, indien sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van de behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
Het Gerecht stelt vast dat het verweer dat het strafdossier aan een nog niet bestaande rechtspersoon is verstrekt, ook in de artikel 15 Sv BES procedure is gevoerd [1] . Dit is voor de voorzitter van het Hof kennelijk geen reden geweest maatregelen te treffen, ondanks dat bijvoorbeeld ter zitting van 24 augustus 2012 uitvoerig is gesproken over de verstrekking van het dossier. De officier van justitie heeft aangevoerd dat vanwege de omvang van het dossier ervoor is gekozen het ter beschikking te stellen in plaats van inzage te geven. Gelet op deze reden en de omstandigheid dat het Openbaar Ministerie daarbij transparant is geweest, kan naar het oordeel van het Gerecht niet worden geconcludeerd dat door het Openbaar Ministerie doelbewust of met veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Het vormverzuim leidt derhalve niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte.
Uit de door de raadsman ter zitting van 9 december 2013 overgelegde pagina’s van het boek De Tragiek van Bonaire blijkt dat het strafdossier door de Kustwacht is afgeleverd bij het bestuur van de stichting. De auteur van het boek heeft het dossier, kennelijk, ingezien. Het Openbaar Ministerie is daarvoor niet verantwoordelijk. Van een normschending of schending van artikel 6 lid 2 EVRM is geen sprake.
De uitlatingen in de media
Door de verdediging is verwezen naar de berichtgeving in de kranten over verdenkingen van fraude, witwassen, goudsmokkel en internationale drugshandel. Uit de overgelegde artikelen blijkt echter niet dat die berichten van het Openbaar Ministerie afkomstig zijn. De overgelegde berichten bevatten ook geen mededelingen van het Openbaar Ministerie over de verdenking of de verdachte zelf. De stelling van de verdediging gaat feitelijk dus niet op.
Door de verdediging is voorts gewezen op het persbericht van het Openbaar Ministerie voorafgaand aan de behandeling van het tussentijds appel, waarin is vermeld: “[verdachte] en [E] zullen ook nu proberen een inhoudelijk debat over die corruptiebeschuldigingen te vermijden.” Deze uitlating levert geen relevante schending van de onschuldpresumptie op. De uitlating ziet immers - slechts - op de door het Openbaar Ministerie veronderstelde proceshouding van de verdachte. Het laat zich niet uit over de schuld/onschuld van de verdachte ten aanzien van de tenlastegelegde feiten en tast het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak door een onpartijdige rechter niet aan. Van schending van de onschuldpresumptie is derhalve geen sprake.
Slotsom
Het beroep op de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging gaat niet op. Het verweer wordt in zoverre verworpen.
3.4.
De verdere beantwoording van de voorvragen
De dagvaarding is geldig, het Gerecht is bevoegd tot kennisneming van de zaak en de officier van justitie is (ook overigens) ontvankelijk in de vervolging van de verdachte ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak ten aanzien van feit 3

Kern van het verwijt dat verdachte [verdachte] wordt gemaakt, is dat hij (als directeur van Boneriaanse Prefab N.V., hierna: Prefab) in de notariële transportakte van 14 september 2006 een koopprijs van NAf. 450.000,= voor twee percelen (4-D-1591 en 4-D-1593) heeft doen opnemen, terwijl de koopprijs in werkelijkheid NAf. 900.000,= of NAf. 950.000,=, althans meer dan NAf. 450.000,=, bedroeg. De officier van justitie stelt zich op het standpunt, onder verwijzing naar een aantal geschriften en verklaringen van getuigen, dat het niet anders kan zijn dan dat [verdachte] een tweede bedrag van NAf. 450.000 met de koper is overeengekomen en dat dit bedrag buiten de notariële akte is gehouden. Tegenover deze interpretatie van de stukken van de officier van justitie staat de lezing van [verdachte], inhoudende dat een koopprijs van NAf. 450.000 is overeengekomen, niet meer en niet minder.
Het Gerecht stelt voorop dat direct bewijs van de valsheid in de notariële akte ontbreekt. De koper van de twee percelen, [R] als directeur van Kralendijk Real Estate N.V. (hierna ook: KRE), heeft bevestigd dat een prijs van NAf. 450.000 is overeengekomen en betaald. Ter beoordeling staat derhalve of de voorhanden zijnde bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang bezien - geen andere conclusie toelaten dan dat (de verklaring van [verdachte] dermate onaannemelijk is dat) het niet anders kan zijn dan dat de koopprijs van de twee percelen in werkelijkheid NAf. 900.000,= of NAf. 950.000,=, althans meer dan NAf. 450.000,=, bedraagt. Het Gerecht overweegt in dit verband als volgt.
De officier van justitie beroept zich allereerst op de memo van 21 augustus 2006 van mr. Paassen-Delsol, belastingadviseur, aan [R]. De memo betreft een advies over een “mogelijke participatie” van [R] in een drietal projecten via het verwerven van een aandelenbezit. In de memo is onder meer vermeld dat [R] “voornemens” is een stuk grond te kopen voor een bedrag van NAf. 900.000 en dat “de koper wenst” dat [R] hem de koopsom deels voldoet in contanten ad NAf. 450.000 en deels door te participeren in Kralendijk Real Estate B.V. voor een bedrag van NAf. 450.000. [2] [verdachte], Prefab noch de percelen 4-D-1591 en 4-D-1593 worden in het stuk genoemd. Paasen-Delsol en [R] hebben allebei verklaard dat deze memo verband houdt met een samenwerking tussen [R] en [W] die niet is doorgegaan, hetgeen door [W] is bevestigd. Paasen-Delsol heeft voorts verklaard dat zij niet met zekerheid kan zeggen of de in de memo vermelde NAf. 900.000 betrekking heeft op de koop van het stuk grond in Bonaire waar de belastingdienst nu gevestigd is. [3] Volgens [W] is dit niet het geval. [W] heeft, als getuige onder ede, verklaard dat de in de memo bedoelde structuur niet op de aankoop van de bewuste percelen zag en [verdachte] en [R] daarin geen rol speelden. De memo van Paassen had in ieder geval niets te maken met de terreinen of bezittingen van [verdachte], aldus getuige [W]. Ook [R] heeft verklaard dat er niets is overeengekomen of van de grond is gekomen. Hij kan niet bevestigen dat [W] in naam van [verdachte] handelde. [4] Het Gerecht kan, gelet op deze verklaringen, niet tot de slotsom komen dat het niet anders kan zijn dan dat de koopprijs voor de percelen 4-D-1591 en 4-D-1593 in werkelijkheid meer dan NAf. 450.000 bedraagt. Dat KRE ten tijde van de memo nog niet bestond, zoals de officier van justitie betoogt, maakt dat niet anders. Volgens [W] is de door [R] uiteindelijk opgerichte vennootschap Kralendijk Real Estate een andere vennootschap dan de in de memo bedoelde vennootschap met dezelfde naam. [5]
De officier van justitie beroept zich voorts op de vastleggingsovereenkomst van 12 september 2006. In deze overeenkomst wordt overwogen dat Partij A, vertegenwoordigd door [R], een onroerend goed te Kralendijk, Bonaire van Partij B, vertegenwoordigd door [verdachte], heeft gekocht en dat Partij A aan Partij B in dat verband een bedrag van NAf. 450.000,= schuldig is gebleven. In de overeenkomst is vastgelegd dat Partij A erkent schuldig te zijn aan Partij B een bedrag van NAf. 450.000 en Partij A dit bedrag aan Partij B beschikbaar zal stellen op de wijze waarop Partijen dat met elkaar zijn overeengekomen. [6] [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat de vastleggingsovereenkomst is opgesteld in verband met de door [R] te regelen financiering voor de koop van de twee percelen. Deze verklaring vindt in enige mate steun in die van [R] en is in die zin dus niet, zonder meer, onaannemelijk. [R] heeft verklaard dat het in de vastleggingsovereenkomst vermelde bedrag van ANG. 450.000 moet gaan over de koopprijs, “dat kan niet anders. Ik heb niet meer dan 450.000 betaald”. “Ik weet er niets van”, “misschien was de financiering nog niet rond”, aldus [R]. [7] In dit verband is mede van belang dat [W], als getuige onder ede, heeft verklaard dat hij [verdachte] heeft geadviseerd om een en ander schriftelijk vast te leggen en hem toen een concept van deze aard heeft overhandigd. [8] Ook op dit onderdeel komt het Gerecht derhalve niet tot de slotsom dat het niet anders kan zijn dan dat de koopprijs van de twee percelen in werkelijkheid meer dan NAf. 450.000,= bedraagt. De door de officier van justitie aangevoerde omstandigheid dat de vastleggingsovereenkomst twee dagen voor de reeds geplande overdracht van de twee percelen is gedateerd, maakt dat niet anders.
Het Gerecht kan de officier van justitie geenszins volgen in zijn betoog dat de koopovereenkomst reeds in de volmacht was neergelegd en dat het mede daarom niet anders kan zijn dan dat de vastleggingsovereenkomst ziet op het tweede deel van de koopprijs. De volmacht is afgegeven aan de notaris en onder meer bedoeld om voor en namens Prefab de twee percelen te verkopen voor een koopprijs van NAf. 450.000. Het betreft niet de rechtsverhouding tussen de verkoper en de koper en bevestigt overigens juist dat een prijs van NAf. 450.000 is overeengekomen. De door de officier van justitie aangevoerde omstandigheid dat de volmacht reeds op 23 juni 2006 is opgesteld en daarin wordt gesproken over Kralendijk Real Estate B.V. [9] , terwijl die vennootschap pas een dag voor het transport in september 2006 is opgericht, zegt niets over de koopprijs. Bij e-mail van 12 september 2006 stuurt [R] zijn belastingadviseur Paassen-Delsol een concept van de vastleggingsovereenkomst en bericht hij haar: “Dit is een bedrag wat ik moet betalen eenmaal dat de twee andere bedrijven van start gaan” [10] . Deze zin lijkt te refereren aan eerder genoemde memo, zoals de officier van justitie ook betoogt, maar - zoals reeds overwogen - niet is gebleken dat die memo op de onderhavige koop betrekking heeft. Bovendien zijn de door [R] genoemde andere twee bedrijven niet ‘van start gegaan’, zodat ook in zoverre niet kan worden geconcludeerd dat het niet anders kan zijn dan dat voor de koop van de percelen 4-D-1591 en 4-D-1593 een prijs van meer dan NAf. 450.000 is overeengekomen.
De officier van justitie beroept zich verder op de schuldbekentenis en akte van geldlening van 12 september 2006, waarin is vermeld dat [R] als schuldenaar en [verdachte] als schuldeiser overwegen dat “schuldeiser” wegens ter leen ontvangen gelden schuldig is aan “schuldeiser” de som van ANG. 450.000 en dat over de hoofdsom geen rente is verschuldigd. De schuldbekentenis is voorzien van de handtekening van [R]. [11] [R] heeft niet kunnen aangeven waarop het document concreet betrekking heeft. [verdachte] heeft verklaard dat hij niet bekend is met dit document. Nu het stuk niet door hem is ondertekend, is deze verklaring niet onaannemelijk. Het Gerecht komt niet tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat de partijen voor de koop van de twee percelen een prijs van meer dan NAf. 450.000 zijn overeengekomen. De stelling van de officier van justitie dat de vastleggingsovereenkomst en schuldbekentenis bij elkaar “gewoon corruptie pur sang” zijn, vindt geen steun in bewijsmiddelen.
De officier van justitie baseert zich voorts op de “interne opdracht” van de Girobank d.d. 23 november 2006, waarin is vermeld “perceel grond aangekocht voor Naf. 950/M” en dat de leggerwaarde “977/M” bedraagt. [12] Het betreft een verslag van de heer [G] van de Girobank van een gesprek dat hij met [R] heeft gevoerd. [verdachte] is hierbij niet betrokken geweest. Ten overstaan van de Rijksrecherche heeft [G] verklaard dat [A] van de Girobank hem heeft verteld dat [R] de stukken grond “voor 950.000 zou kopen”. [13] Bij de rechter-commissaris heeft [G] verklaard dat [R] hem heeft verteld dat de koopsom NAf. 950.000 was. [14] [R] heeft verklaard dat hij dit bedrag inderdaad heeft genoemd, maar dat was om mogelijk te maken dat er geld vrijkwam voor de woning van zijn zoon. Van de financiering is geld gebruikt voor de financiering van de aankoop van die woning. [R] sprak met [G] af dat hij het krediet van de Girobank gedeeltelijk hiervoor zou gebruiken. “We spraken het verhaal van de voorfinanciering van de staalconstructie af, wetende dat dit niet klopte. Met het geld dat vrijkwam heb ik een deel van de financiering van de woning van [J] kunnen rondkrijgen. Er is 450.000 naar de notaris gegaan en 300.000 of 350.000 naar de ORCO bank voor de financiering van de woning van [J]”, aldus nog steeds [R]. [15] Dit laatste vindt gedeeltelijk bevestiging in de brief van mevrouw [m] van de Girobank aan [R] d.d. 11 mei 2007, waarin is vermeld dat op 31 oktober 2006 een bedrag van NAf. 300.000 is overgemaakt naar Orco Bank. [16] [R] heeft echter in reactie op een brief van 4 mei 2007 ook aan [m] van de Girobank bevestigd dat de werkelijke aankoopprijs is bepaald op 450.000. [17] [G] heeft op zijn beurt, als getuige bij de rechter-commissaris, bevestigd dat [R] een bedrag van NAf. 300.000,00 tot Naf 350.000,00 van het krediet van de Girobank heeft laten overboeken naar de Orcobank. Anders dan [R] zegt, heeft [G] dit wel opgenomen met [A] en deze was het daarmee eens. Hoe de financiering van de woning verder is gelopen, via de Orcobank, weet [G] niet, aldus zijn verklaring bij de rechter-commissaris. [18] Gelet op deze verklaringen en stukken concludeert het Gerecht niet dat het niet anders kan zijn dan dat [verdachte] en [R] voor de koop van de twee percelen een prijs van meer dan NAf. 450.000 zijn overeengekomen. De op de interne opdracht met de hand geschreven opmerking van [verdachte] “based on his own input of 500/M” leidt evenmin tot die conclusie. Volgens [verdachte] is deze informatie immers een aanname en heeft hij [R] hierover niet zelf gesproken. [19] [G] heeft in dit verband verklaard dat hij misschien tegen [verdachte] heeft gezegd wat hem door [A] is gezegd. [R] heeft mij nooit gezegd dat hij 500.000 zelf had ingebracht, aldus [G] bij de Rijksrecherche. [20]
De officier van justitie beroept zich in dit verband nog op een ‘construction cost template’, waarin “900.000” is vermeld achter punt E. Land “Plot Cost/Value” [21] (vrij vertaald vanuit het Engels naar het Nederlands door de rechter: Perceel Kosten/Waarde). Hetzelfde bedrag is vermeld in het onder [R] aangetroffen document “Itemized Construction Costs - Kantoorgebouw centrumgebied Bonaire” achter punt E. Land “Plot Cost/Value” en onder “Total Land”. [22] Volgens [G] ziet het bedrag van NAf. 900.000 op de aankoopsom. [23] Het Gerecht verwijst in dit verband allereerst naar hetgeen hiervoor over de door [G] genoemde aankoopsom is overwogen. Daarbij komt dat uit de aanduiding van de kosten of waarde van NAf. 900.000 niet kan worden afgeleid hoeveel de koopprijs bedraagt. [verdachte] is immers niet bij dit document betrokken geweest. Dit betekent dat het Gerecht ook op dit onderdeel niet tot de slotsom komt dat het niet anders kan zijn dan dat een koopprijs van meer dan NAf. 450.000 is overeengekomen.
De officier van justitie baseert zich voorts op de taxatie- en leggerwaardeontwikkeling van de twee percelen. Op 3 april 1998, 2 oktober 2004 en 2 april 2005 zijn de percelen getaxeerd op een marktwaarde van NAf. 930.000 respectievelijk NAf. 900.000. De laatste twee rapporten zijn aangevraagd door [verdachte] respectievelijk [R]. Zowel [verdachte] als [R] hebben verklaard dat ze ondanks de taxatiewaarde een lagere koopprijs van NAf. 450.000 zijn overeengekomen. Dat staat hen, uitgaande van het beginsel van de contractsvrijheid, vrij. De verklaring van [verdachte] dat hij vanwege zijn financiële situatie een snelle verkoop wenste en met een koopprijs van NAf. 450.000 nog winst maakte op het bedrag waarvoor hij de percelen had gekocht (NAf.330.000), kan niet - slechts - op basis van de taxatie- en leggerwaarden onaannemelijk worden geacht. Deze verklaring vindt overigens steun in de verklaring van [R], dat het leek dat er een snelle koop moest plaatsvinden, en die van [E], dat [verdachte] hem heeft verteld dat hij al blij zou zijn als hij er een beetje meer voor kon krijgen dan waarvoor hij ze had gekocht, en is in die zin dus juist aannemelijk.
In de periode waarin de koopovereenkomst tot stand is gekomen, bedroeg de leggerwaarde NAf. 977.000. Deze waarde was aanvankelijk in het concept van de transportakte vermeld, maar is op verzoek van [R] niet in de definitieve akte opgenomen, omdat hij het er niet mee eens was om in de akte aan te geven waarover overdrachtsbelasting wordt berekend. [24] [R] heeft eerst aan zijn adviseur Paassen-Delsol gevraagd hoe zij de bepaling in de akte over de grondbelasting zou willen omschrijven. Zij heeft dat uitgelegd in haar e-mail van 11 september 2006. [25] Gelet op de inhoud van deze correspondentie kan het Gerecht de officier van justitie niet volgen in zijn stelling dat [R] geen (ander) belang had bij het weglaten van de leggerwaarde in de akte. [W] heeft, als getuige bij de rechter-commissaris, ontkend dat hij [R] hierover heeft geadviseerd. [26] Echter, ook als de leggerwaarde op advies van [W], als adviseur van [verdachte], in de akte is weggelaten, zoals de officier van justitie betoogt, komt het Gerecht niet tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat een koopprijs van meer dan NAf. 450.000 is overeengekomen. In dit verband is mede het volgende van belang. Notaris Eshuis heeft als getuige verklaard dat alle aktes die de notaris opmaakt naar de belastingdienst worden gestuurd. Als men niet akkoord gaat met de gebruikte waarde, kan men de akte terugsturen. Dat is mij nog nooit overkomen, aldus getuige [e]. [27] Getuige [n] van de afdeling grondbelasting van het openbaar lichaam Bonaire Caribisch Nederland heeft verklaard dat zij begin 2007 de notariële verkoopakte van de koop door KRE van deze percelen kreeg. In de verkoopakte stond een prijs van NAf. 450.000. “Ik heb toen de Leggerwaarde (die in die periode NAf. 977.000 bedroeg, opm. GEA) aangepast naar NAf. 450.000”, aldus de getuige. [28] Het Gerecht leidt hieruit af dat voor de afdeling grondbelasting van het openbaar lichaam Bonaire Caribisch Nederland geen reden bestond niet akkoord te gaan met de gebruikte waarde van NAf. 450.000 en de akte terug te sturen naar de notaris. Dit betekent dat ook in zoverre niet geconcludeerd kan worden dat het niet anders kan zijn dan dat de overeengekomen koopprijs meer dan NAf. 450.000 bedraagt.
De officier van justitie heeft voorts betoogd dat (nog) niet duidelijk is geworden of het tweede gedeelte van de koopprijs is betaald, maar dat wel aanwijzingen bestaan dat de verdachte heeft geparticipeerd in een vennootschap van [R], Charpei B.V. Ter ondersteuning van zijn betoog verwijst de officier van justitie naar de
Indebtednessof Schuldverklaring [29] en de
Quit-Claim Deedof Quitclaim Akte d.d. 2 augustus 2007 [30] . De Schuldverklaring is ondertekend door [R]. In de verklaring is vermeld dat [R] belooft $ 1,5 miljoen aan [verdachte] en Antonio Dias da Silva te betalen ter voldoening van alle openbare schulden en verplichtingen met betrekking tot “het Eigendom”, omschreven in Productie A. De Quitclaim Akte is ondertekend door [verdachte]. In de akte is vermeld dat [verdachte] voor en tegen betaling van $ 10,00 door [R] overdraagt, vrijgeeft en voor eeuwig afstand doet van ieder recht, titel, belang, aanspraak en eis die [verdachte] heeft in en op het in productie A omschreven perceel land, gesitueerd en gelegen in Kralendijk, Bonaire. De in beide stukken genoemde producties A ontbreken in het dossier. Volgens [R] gaat het over de percelen van Charpei aan de Kaya Internashional. [31] [verdachte] heeft verklaard dat de Schuldverklaring waarschijnlijk ziet op de gronden van Charpei. Hij is echter niet op het aanbod van [R] tot participatie ingegaan. [32] [verdachte] kan de Quitclaim Akte niet thuisbrengen. [33] Wat hiervan ook zij, het ontbreekt aan concrete aanwijzingen dat de twee documenten verband houden met de aankoop van de twee percelen 4-D-1591 en 4-D-1593. Ook als de partijen voornemens waren in een ander project samen te werken, komt het Gerecht niet tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat de koopprijs van de twee percelen in werkelijkheid NAf. 900.000,= of NAf. 950.000,=, althans meer dan NAf. 450.000,=, bedraagt.
Het voorgaande brengt met zich dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen. [verdachte] zal derhalve van feit 3 worden vrijgesproken.

5.Beslissing

Het Gerecht:
 verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte ten aanzien van de onder 1, 2, 4 en 5 tenlastegelegde feiten;
 verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. I.H. Lips en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 15 april 2014, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.pleitnota verdediging d.d. 7 juni 2011 p. 3 onderaan, p. 4 bovenaan
2.dossier 2C, p. 244-245
3.dossier 2C, p. 520
4.dossier 2C, p. 649 tweede gedeelte van de pagina, p. 650 eerste gedeelte van de pagina
5.proces-verbaal van verhoor getuige [W] door de RC, p. 2 2e alinea
6.dossier 2C, p. 239
7.dossier 2C, p. 648 onder het midden
8.proces-verbaal van verhoor getuige [W] door de RC, p. 5 1e alinea
9.dossier 2C, p. 249
10.dossier 2C, p. 340
11.dossier 2C, p. 240
12.dossier 2C, p. 194-195
13.dossier 2C, p. 546 4e alinea
14.proces-verbaal van verhoor getuige [G] door de RC, p. 3 2e alinea
15.dossier 2C, p. 638 en p. 639 een na laatste antwoord
16.dossier 2C, p. 327.
17.dossier 2C, p. 331 Ad 1
18.proces-verbaal van verhoor getuige [G] door de RC, p. 4 laatste alinea
19.dossier 2C, p. 496 laatste alinea, p. 497 1e alinea
20.dossier 2C, p. 547 4e alinea
21.dossier 2C, p. 302
22.dossier 2C, p. 304
23.proces-verbaal van verhoor getuige [G] door de RC, p. 3 laatste alinea
24.dossier 2C, p. 141
25.dossier 2C, p. 248
26.proces-verbaal van verhoor getuige [W] door de RC, p. 4 1e alinea
27.dossier 2C, p. 458 onder het midden
28.dossier 2C, p. 410 2e alinea onder de 1e tabel
29.dossier 2D, p. 163 e.v.; vertaling, p. 320 e.v.
30.dossier 2D, p. 169 e.v.; vertaling p. 172 e.v.
31.dossier 2C, p. 657 laatste zin, p. 658 1e alinea, p. 659 3e alinea
32.dossier 2D, p. 340 onder het midden, p. 341 een na laatste alinea
33.dossier 2D, p. 343 bovenaan