ECLI:NL:OGEAA:2025:6

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
P-2022/04047
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Passieve ambtelijke omkoping en oplichting door voormalig minister van ROIM in Aruba

In de zaak tegen de voormalig minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu (ROIM) van Aruba, [verdachte], werd hij beschuldigd van passieve ambtelijke omkoping en oplichting. De zaak, die bekendstaat als de Flamingozaak, omvatte meerdere deelonderzoeken, waaronder de zaaksdossiers 'Malmok' en 'Spookambtenaren'. De verdachte werd ervan beschuldigd dat hij, in zijn hoedanigheid als minister, op onrechtmatige wijze invloed uitoefende op de toekenning van erfpachtpercelen aan bevriende personen, waaronder [persoon 1] en [persoon 2], terwijl deze personen daar volgens het geldende beleid geen recht op hadden. Tevens werd hem verweten dat hij arbeidsovereenkomsten had gesloten met medeverdachten die geen werkzaamheden verrichtten, maar wel salaris ontvingen. Het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot oplichting en misbruik van functie, maar sprak hem vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan een deel voorwaardelijk, en werd ontzet van het recht om het ambt van ambtenaar te bekleden voor de duur van drie jaar. De uitspraak vond plaats op 22 januari 2025.

Uitspraak

Parketnummer: P-2022/04047
Zaaknummer: 552 van 2023
Uitspraak: 22 januari 2025 tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1972 in Aruba,
wonende in [woonplaats], [adres].
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18, 20, 22, 25 en 29 november 2024, op 2 december 2024 en op 21 januari 2025. De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door zijn raadslieden, mrs. V.A.V. Carlo en
D.G. Illes, advocaten in Aruba.
De verdachte is niet op de terechtzitting van 21 januari 2025 verschenen. Hij is vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. V.A.V. Carlo.
De officieren van justitie, mrs. W.E.M. van Erp en A. Vroombout, hebben ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest;
De vordering behelst voorts als bijkomende straffen:
  • de ontzetting van het recht om het ambt van ambtenaar te bekleden voor de duur van zes jaren;
  • de ontzetting van het passief kiesrecht voor de duur van zes jaren.
De raadslieden hebben bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte dan wel dat de verdachte integraal zal worden vrijgesproken.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na
wijzigingvan de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat:
1.
Zaakdossier Malmok (oplichting)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 november 2017 tot en met 12 december 2019 te Aruba, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de DIP en/of het land Aruba heeft bewogen tot de afgifte van een of meerdere
reserveringsbrieven voor en/oferfpachtrechten op een of meerdere percelen, zijnde 2-A-1532 en/of 2-A-1533, in de omgeving Malmok, in elk geval van enig goed, en/of tot het verlenen van een dienst en/of tot het aangaan van een schuld, hebbende verdachte en/of zijn medeverdachten met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
  • in afwijking van het geldende beleid en/of regelgeving
  • in strijd met de geldende proceduresmedeverdachte [medeverdachte 1], als Team Coördinator Uitgifte Centrum (TC/UC) opdracht gegeven om de reservering voor een recht van erfpacht op genoemde percelen aan [persoon 1] en/of [persoon 2] toe te kennen terwijl genoemde personen daar op grond van het geldende beleid en/of regelgeving niet voor in aanmerking kwamen althans niet is gebleken van een grond voor uitzondering op of afwijking van het gevoerde beleid en/of regelgeving en/of
  • aan de directeur DIP aangegeven dat er een dubbele en/of een eerdere reservering was op het perceel 2-A-1532 zodat de op genoemd perceel aan [persoon 3] toegekende reservering en/of recht van erfpacht werd ingetrokken en/of
  • een geschrift opgesteld en/of door de directeur DIP laten ondertekenen, waarin, in strijd met de waarheid, stond vermeld dat er een dubbele reservering was op het perceel 2-A-1532, waardoor deze reservering en/of deze erfpacht werd ingetrokken,

en/of

  • voorgedaan alsof de behandeling van de aanvragen van [persoon 1] en/of [persoon 2] conform beleid en/of regelgeving en/of procedure is gegaan en/of
  • invloed uitgeoefend om [persoon 1] en/of [persoon 2] een voorkeurspositie te verlenen;
waardoor de DIP en/of het land Aruba werden bewogen tot bovenomschreven afgifte en waarbij verdachte zich heeft voorgedaan als een betrouwbare minister van ruimtelijke ontwikkeling, infrastructuur en milieu
althans, indien het voorgaande niet tot een veroordeling mocht leiden
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 november 2017 tot en met 12 december 2019 te Aruba, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de DIP en/of het land Aruba heeft bewogen tot de afgifte van een of meerdere reserveringsbrieven voor en/of erfpachtrechten op een of meerdere percelen, zijnde 2-A-1532 en/of 2-A-1533, in de omgeving Malmok, in elk geval van enig goed, en/of tot het verlenen van een dienst en/of tot het aangaan van een schuld, hebbende verdachte en/of zijn medeverdachten met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
-
in afwijking van het geldende beleid en/of regelgeving en/of geldende procedures althans zonder nadere motivering voor een afwijking van of uitzondering op het geldende beleid en/of regelgeving en/of geldende procedures een reservering voor een recht van erfpacht op genoemde percelen toegekend aan [persoon 1] en/of [persoon 2]

en/of

  • in strijd met de geldende procedures medeverdachte [medeverdachte 1], als Team Coördinator Uitgifte Centrum (TC/UC) opdracht gegeven om de reservering voor een recht van erfpacht op genoemde percelen aan [persoon 1] en/of [persoon 2] toe te kennen terwijl genoemde personen daar op grond van het geldende beleid en/of regelgeving niet voor in aanmerking kwamen althans niet is gebleken van een grond voor uitzondering op of afwijking van het gevoerde beleid en/of regelgeving en/of
  • aan de directeur DIP aangegeven dat er een dubbele en/of een eerdere reservering was op het perceel 2-A-1532 zodat de op genoemd perceel aan [persoon 3] toegekende reservering en/of recht van erfpacht werd ingetrokken en/of
  • een geschrift opgesteld en/of door de directeur DIP laten ondertekenen, waarin, in strijd met de waarheid, stond vermeld dat er een dubbele reservering was op het perceel 2-A-1532, waardoor deze reservering en/of deze erfpacht werd ingetrokken,
  • voorgedaan alsof alles conform beleid en/of regelgeving en/of procedure is gegaan en/of
  • zich voorgedaan als een betrouwbare minister en/of
  • invloed uitgeoefend om [persoon 1] en/of [persoon 2] een voorkeurspositie to verlenen,

terwijl de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid

2.
(zaaksdossier Spookambtenaren) oplichting
dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 november 2017 tot en met 12 december 2019 te Aruba, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, het land Aruba heeft bewogen tot de afgifte van een of meerdere arbeidsovereenkomsten en/of een of meerdere salarisbetalingen en/of uitbetaling van toelagen in elk geval van enig goed, en/of tot het verlenen van een dienst en/of het ter beschikking stellen van gegevens, en/of tot het aangaan van een schuld en/of tot het teniet doen van een inschuld, hebbende verdachte en/of zijn medeverdachten met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
  • de sollicitatieprocedure via Departamento di Recurso Humano (DRH) voor medeverdachten [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] omzeild en/of genoemde medeverdachten zogenoemd "des minister" benoemd en/of "politiek geplaatst" in de functie van liaison officier en/of medewerker bedrijfsvoering bij het bureau van de minister van ruimtelijke ontwikkeling infrastructuur en milieu (ROIM) en/of
  • als minister een voordracht gedaan aan de ministerraad om medeverdachten [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] in dienst te nemen in een functie van liaison officer en/of medewerker bedrijfsvoering bij het bureau van de minister van ROIM met het verzoek in te stemmen met deze voordracht en/of
  • met genoemde voordracht en/of het verzoek tot instemming met genoemde voordracht de schijn en/of indruk gewekt dat medeverdachten [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] voldeden aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een dergelijke arbeidsovereenkomst en/of daarmee de schijn en/of indruk gewekt dat genoemde medeverdachten daadwerkelijk de bij die arbeidsovereenkomst behorende arbeid zouden gaan verrichten en/of
  • een arbeidsovereenkomst namens het Land Aruba gesloten met [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] voor de functie van liaison officer en/of medewerker bedrijfsvoering terwijl verdachte en/of zijn medeverdachten wisten dat deze functie niet daadwerkelijk conform die overeenkomst zou worden ingevuld en/of dat de werkzaamheden niet conform die overeenkomst zouden worden verricht en/of
  • deze overeenkomsten in stand gehouden/gelaten en het Land Aruba uitbetalingen laten verrichten terwijl verdachte en/of zijn medeverdachten wisten dat de overeengekomen werkzaamheden niet of nauwelijks werden verricht,
waardoor het land Aruba werd bewogen tot bovenomschreven afgifte en/of waarbij verdachte zich heeft voorgedaan als een betrouwbare minister ROIM
3.
(Zaaksdossier Spookambtenaren) passieve omkoping
dat hij op een of meer tijdstippen in de periode van 17 november 2017 tot en met 12 december 2019 te Aruba zelf, als ambtenaar, namelijk als minister van ROIM of een ander, van medeverdachten [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 3], een gift of belofte of een dienst, te weten;
  • promotie van verdachte en/of zijn partij en/of van zijn beleid via de media door medeverdachte [medeverdachte 4] bij diens radioprogramma bij TopFM en/of
  • werkzaamheden voor het bedrijfJ&G trading althans het bedrijf van medeverdachte [medeverdachte 5], zoon van verdachte, door medeverdachte [medeverdachte 3],
heeft aangenomen, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze giften en/of beloften en/of diensten hem, verdachte, of een ander werden gedaan, verleend of werden aangeboden teneinde hem te bewegen om al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten en/of ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn huidige of vroegere bediening is gedaan en/of nagelaten,
namelijk als vertegenwoordiger van het land Aruba in zijn functie van minister van ROIM een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met medeverdachten [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] in de functie van liaison officer en/of medewerker bedrijfsvoering waardoor genoemde [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] salaris en/of toelagen uitbetaald kregen
4.
(Zaaksdossier Esser) passieve omkoping
dat hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 12 december 2019 te Aruba, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
, in het vooruitzicht van een aanstelling als ambtenaar/minister, welke aanstelling is gevolgd en/ofin zijn hoedanigheid van minister van ROIM, althans als minister, van [betrokkene 1]en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] en/of [betrokkene 8] een gift of belofte of een dienst, te weten:
  • een terbeschikkingstelling aan verdachte en/of
  • het bieden van ondersteuning en/of huip aan verdachte in zijn werkzaamheden als minister om zaken buiten procedures te regelen en/of
  • steunverlening in de zin van campagnevoeren voor en/of stemmen op verdachte en/of zijn partij bij de verkiezingen,
A.
heeft aangenomen, terwijl hij, verdachte en/of zijn medeverdachten wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat deze giften en/of deze beloften en/of deze diensten hem/hun werden gedaan en/of verleend en/of aangeboden,
  • teneinde hem, verdachte, te bewegen om, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen en/of na te laten en/of
  • ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan en/of nagelaten
en/of
B.
voor zichzelf en/of een of meer anderen heeft gevraagd,
  • teneinde hem, verdachte, te bewegen om, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen en/of na te laten en/of
  • ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, al dan niet (handelend) in strijd met zijn plicht, in zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan en/of nagelaten
te weten
  • het (politiek) invloed uitoefenen ter bevordering van het verkrijgen van een dienstverband bij Dienst Infrastructuur en Planning (DIP) en/of Dienst Openbare Werken (DOW) en/of Serlimar voor genoemde personen en/of
  • het geven van een voorkeursbehandeling aan genoemde personen bij het verkrijgen van een baan bij de overheid en/of Serlimar en/of
  • het anders dan om zakelijke redenen begunstigen van die personen
5.
Misbruik van functie
dat hij op een of meer tijdstippen in de periode van 17 november 2017 tot en met 12 december 2019 te Aruba tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in zijn hoedanigheid van minister van ROIM, althans als minister, opzettelijk met misbruik van zijn functie en/of positie iets heeft gedaan en/of nagelaten te doen teneinde enig voordeel voor hem en/of een ander te verkrijgen, namelijk heeft hij:
(zaakdossier Malmok)
  • [medeverdachte 1] in haar hoedanigheid van teamcoordinator uitgiftecentrum verzocht en/of opgedragen om in strijd met het geldende beleid en/of de geldende regelgeving medewerking te verlenen aan het verstrekken van een reservering voor een en of meerdere rechten van erfpacht op residentieel percelen onder nummer 2-A-1532 en/of 2-A-1533 gelegen te Malmok aan [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of
  • in strijd met het geldende beleid en/of geldende regelgeving een reservering voor een recht van erfpacht verstrekt op het perceel 2-A-1532 gelegen te Malmok aan [persoon 1] en/of
  • in strijd met het geldende beleid en/of geldende regelgeving een reservering voor een recht van erfpacht verstrekt op het perceel 2-A-1533 gelegen te Malmok aan [persoon 2]
waardoor genoemde personen met de verkregen reservering voor het recht van erfpacht op genoemde percelen enig voordeel verkregen.
en/of
(zaaksdossier spookambtenaren)
- als vertegenwoordiger van het land Aruba in zijn functie van minister van ROIM een arbeidsovereenkomst gesloten met medeverdachten [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] in de functie van liaison officer en/of medewerker bedrijfsvoering terwijl hij wist dat genoemde medeverdachten niet daadwerkelijk arbeid voortkomend uit deze arbeidsovereenkomsten zouden verrichten maar daarvoor wel salaris zouden ontvangen
(zaaksdossier Esser)
  • buiten de bestaande procedures en/of met omzeiling van de bestaande procedures van DRH en/of door aanwijzingen te geven (politieke) invloed uitgeoefend ter bevordering van het aanstellen en/of benoemen van [medeverdachte 1] en/of [betrokkene 9] en/of [betrokkene 10] en/of [betrokkene 11] bij de DIP en/of
  • buiten de bestaande procedures en/of met omzeiling van de bestaande procedures van DRH en/of door aanwijzingen te geven (politieke) invloed uitgeoefend ter bevordering van het aanstellen en/of benoemen van [betrokkene 12] als directeur van Serlimar en/of
  • buiten de bestaande procedures en/of met omzeiling van de bestaande procedures van DRH en/of door aanwijzingen te geven aan de directeur van Serlimar (politieke) invloed uitgeoefend ter bevordering van het aanstellen en/of benoemen van een of meerdere personen te weten, [betrokkene 5] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] bij Serlimar en/of
  • buiten de bestaande procedures en/of met omzeiling van de bestaande procedures van DRH en/of door aanwijzingen te geven aan de directeur van de DOW (politieke) invloed uitgeoefend ter bevordering van het aanstellen en/of benoemen van [betrokkene 1] bij DOW en/of
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Standpunt verdediging
Door de verdediging is op diverse momenten tijdens het strafproces betoogd dat er door de politie en het Openbaar Ministerie onherstelbare inbreuken zijn gemaakt op het recht op een eerlijk proces. Er is -kort gezegd- aangevoerd dat de start van het onderzoek onrechtmatig zou zijn, er zou sprake zijn van een valse aangifte van minister [minister 1] en er zou sprake zijn van politieke inmenging van het Openbaar Ministerie. Daarnaast wordt het Openbaar Ministerie verweten dat te lang gewacht is met een vervolgingsbeslissing en dat men -kortgezegd- eenzijdig onderzoek heeft gedaan.
Standpunt Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie stelt -kortgezegd- dat aan een aantal verweren de feitelijke grondslag ontbreekt en dat voorts een aantal door de verdediging gestelde gebreken nimmer tot de niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie kunnen leiden.
Beoordeling
Het Gerecht stelt voorop dat slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn van niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een behoorlijke procesorde.
Het Gerecht komt tot de volgende bevindingen.
Het is niet aannemelijk geworden dat de start van het onderzoek op grond van informatie van de inlichtingendiensten onrechtmatig zou zijn. Dat verdachte later vervolgd is voor andere strafbare feiten dan de feiten die worden genoemd in de opgemaakte processen-verbaal van de inlichtingendiensten maakt dat niet anders. Ook is niet gebleken dat er sprake zou zijn van opzettelijk verstrekte valse informatie. In dit verband verwijst het Gerecht naar het oordeel van het Hof in een beklagprocedure van 12 december 2023 waarin wordt overwogen dat er geen aanknopingspunten voor een verdenking zijn dat processen-verbaal opzettelijk onjuist door de politie zouden zijn opgemaakt.
Met betrekking tot de gestelde valse aangifte van minister [minister 1] overweegt het Gerecht als volgt.
Vooruitlopend op de strafzaak heeft verdachte een klacht ingediend tegen het niet vervolgen van minister [minister 1] terzake van het doen van een valse aangifte. De beklagkamer van het Hof heeft in zijn beschikking van 26 februari 2024 gemotiveerd het beklag afgewezen aangezien er onvoldoende aanwijzing is dat minister [minister 1] zich schuldig heeft gemaakt aan een valse aangifte. Ook in dit stadium van het strafproces na het horen van minister [minister 1] als getuige bij de rechter-commissaris en na het onderzoek ter terechtzitting is het Gerecht niet gebleken dat er sprake zou zijn van een valse aangifte. Dat men van mening kan verschillen over de feiten en de interpretatie daarvan brengt niet met zich mee dat het Openbaar Ministerie een norm zou overschrijden bij het gebruik maken van de aangifte van minister [minister 1] voor de bewijsvoering.
De stelling van de verdediging dat er sprake zou zijn van politieke inmenging door het Openbaar Ministerie mist een feitelijke grondslag en behoeft verder geen bespreking.
Het Openbaar Ministerie heeft ter terechtzitting tekst en uitleg gegeven over het procesverloop en het moment van de vervolgingsbeslissing. Het Gerecht ziet bij de huidige stand van de jurisprudentie (en ook overigens niet) hoe dit tijdsverloop het vervolgingsrecht van het Openbaar Ministerie kan raken. Hooguit kan dit een omstandigheid zijn waarmee het Gerecht in het kader van de straftoemeting rekening moet houden.
Tot slot het gestelde eenzijdig onderzoek van de politie en het Openbaar Ministerie. Het Gerecht is niet gebleken dat willens en wetens onderzoek achterwege is gebleven waardoor ontlastend materiaal aan de verdediging is onthouden. Overigens merkt het Gerecht op dat de verdediging gedurende het strafproces in de gelegenheid is gesteld de nodige stukken aan het dossier toe te voegen en dat nagenoeg alle door de verdediging opgegeven getuigen door de rechter-commissaris zijn gehoord.
Het Gerecht komt tot de slotsom dat geen sprake is van onherstelbare vormverzuimen dan wel handelen in strijd met de beginselen van een goede procesorde waardoor het Openbaar Ministerie zijn vervolgingsrecht recht heeft verspeeld.
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk en de verweren van de verdediging worden verworpen.
Waardering van het bewijs
Inleiding
De Landsrecherche heeft van het Bureau Criminele Inlichtingen (BCI) meerdere processen-verbaal ontvangen waaruit volgt dat verdachte [verdachte] zich als minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu (hierna: ROIM) samen met anderen bezig houdt met het plegen van strafbare feiten.
Verdachte [verdachte] richtte in 2017 zijn eigen politieke partij genaamd POR op en was vanaf 17 oktober 2017 in het kabinet [kabinet] minister van ROIM en de portefeuillehouder van de overheidsinstantie Directie Infrastructuur en Planning (hierna: DIP). DIP is de instantie die de overheidsgronden en erfpachtterreinen van het land Aruba in beheer heeft.
Op 12 december 2019 trad verdachte [verdachte] als minister af en werd hij opgevolgd door zijn partijgenote [minister 1] (hierna: minister [minister 1]).
Op 24 juli 2020 werd door minister [minister 1] -als zittende minister- aangifte [1] gedaan tegen de toenmalige minister [verdachte] van het plegen van ambtsmisdrijven begaan tijdens zijn ambtsperiode van 2017 tot en met 2019.
Op 19 februari 2021 werd door de directeur van DIP, de heer [aangever], aangifte [2] gedaan tegen verdachte [medeverdachte 1] [3] , als teamcoördinator van de afdeling Uitgifte Centrum, van valsheid in geschrifte en ambtsmisbruik.
Naar aanleiding bovengenoemde is een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam ‘Flamingo’.
Het onderzoek is door de Landsrecherche onder verdeeld in drie deelonderzoeken:
- Zaaksdossier “Malmok”gericht op het frauderen met de uitgiften van diverse percelen bouwgrond;
- Zaaksdossier “Spookambtenaren”gericht op het frauderen met arbeidsovereenkomsten;
- Zaaksdossier “Esser”gericht op passieve ambtelijke omkoping.
Bij het Gerecht zijn de strafzaken van de volgende personen als verdachte ter beoordeling voorgelegd:
  • [verdachte](toenmalige minister ROIM en portefeuillehouder van DIP)
  • [medeverdachte 1](Team Coördinator van de afdeling Uitgifte Centrum van DIP)
  • [medeverdachte 6](consultant en vertrouwenspersoon van minister [verdachte])
  • [medeverdachte 5](zoon van minister [verdachte] en eigenaar van het bedrijf J&G Trading)
  • [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3](beiden een contract als liaison-officer bij het bureau ROIM)
Het Gerecht zal hierna de beoordelingskaders en haar bevindingen per deelonderzoek uiteenzetten.
Ambtenaar
Een ‘ambtenaar’ in de zin van artikel 1:205 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), is diegene die onder toezicht en verantwoording van een overheidsinstelling is aangesteld en die alvorens zijn betrekking te te aanvaarden, de eed of belofte heeft afgelegd.
Het Gerecht dient te beoordelen of de verdachte [verdachte] opzettelijk misbruik heeft gemaakt van zijn functie en/of positie als ‘ambtenaar’.
Oplichting (artikel 2:305Sr)
Voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 2:350, eerste lid, Sr bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen.
Het Gerecht dient te beoordelen of het handelen van de verdachten in de deelonderzoeken “Malmok” en “Spookambtenaren” gekwalificeerd kunnen worden als oplichting van het land Aruba dan wel het medeplegen daarvan.
Passieve ambtelijke omkoping (artikel 2:350/2:351Sr)
Bij ‘omkoping’ is sprake van een transactie of ruilrelatie tussen de (actieve) omkoper en de ambtenaar, waarbij beide partijen strafbaar zijn. In artikel 2:350/2:351 Sr is strafbaar gesteld het aannemen of vragen van een gift, belofte of dienst (hierna: de gift). Het gaat daarbij om de gedraging van de ambtenaar die zich laat omkopen. Er is niet pas sprake van strafbaarheid op grond van artikel 2:350/2:351 Sr, als na het aannemen van giften door de ambtenaar het met die giften beoogde handelen of nalaten ook daadwerkelijk is gevolgd. Voldoende is dat de ambtenaar op het moment dat hij de gift aanneemt, weet (of redelijkerwijs moet vermoeden) dat die gift hem is gedaan om hem te bewegen in de toekomst iets te doen of na te laten of omdat hij in het verleden iets heeft gedaan of nagelaten.
Het eerste lid van dit artikel bevat vier verschillende vormen van passieve omkoping. In de eerste plaats wordt gekeken naar de gedraging van de ambtenaar: heeft hij de gift al daadwerkelijk aangenomen, of heeft hij er alleen om gevraagd? Daarnaast maakt dit artikel onderscheid op grond van het tijdstip waarop omgekocht wordt: neemt de ambtenaar de gift aan ‘vooraf’, dat wil zeggen voor een ambtshandeling nog niet is verricht, of ‘achteraf’, dat wil zeggen voor een prestatie die al wel is verricht?
Het tweede lid maakt duidelijk dat wie zich laat omkopen in het voorzicht van een aanstelling als ambtenaar, ook onder de werking van dit artikel valt. Het begrip ‘in het vooruitzicht van’ duidt op omstandigheden die er op wijzen dat deze persoon daadwerkelijk zal worden aangesteld als ambtenaar. Voorts is hier sprake van een bijkomende voorwaarde voor strafbaarheid: de aanstelling als ambtenaar moet daadwerkelijk zijn gevolgd. De strafbaarheid onstaat dus niet reeds op het moment dat de gift wordt aangenomen, maar pas op het moment dat de betrokkene daadwerkelijk wordt aangesteld in de functie waarin de gewenste prestatie moet worden verricht.
De vraag die het Gerecht dient te beantwoorden is of aan voornoemde vereisten voor passieve ambtelijke omkoping is voldaan of dat er sprake van contra-indicaties kunnen zijn.
Misbruik van functie (artikel 2:354Sr)
Strafbaar is gesteld de ambtenaar die opzettelijk met misbruik van zijn functie of positie iets doet of nalaat iets te doen ten einde enige voordeel voor hem of een ander te verkrijgen.
Ambtenaren dienen zich volgens de ambtseed of belofte zoals bepaald in artikel II.8 van de Staatsregeling van Aruba te gedragen en dienen onkreukbaar, integer en betrouwbaar te zijn. De beëdiging heeft ook betrekking op het verbod om giften of toezeggingen van anderen aan te nemen, anders dan het salaris. Van ‘misbruik’ is sprake wanneer opdracht of een verzoek is gegeven tot de strafbare gedraging en als degene tot wie het gericht wordt niet kan weigeren.
Het Gerecht dient te beoordelen of de verdachten in staat waren een tegenprestatie (voorkeursbehandeling) te geven aan de in de tenlastelegging vermelde personen in de deelonderzoeken “Malmok”, “Spookambtenaren en “Esser”.
Het Gerecht gaat nu over tot de bespreking en beoordeling van de drie deelonderzoeken.

Zaak Malmok (feit 1 primair en subsidiair en feit 5 partieel)

In zaaksdossier “Malmok” wordt verdachte [verdachte], als voormalig minister ROIM, beschuldigd van oplichting van de DIP en het land Aruba bij de uitgifte van erfpachtterreinen, dat hij in afwijking van zijn eigen beleid percelen toe heeft laten kennen aan personen die daar niet voor in aanmerking kwamen en dat hij misbruik van zijn functie als minister heeft gemaakt.
Ook [medeverdachte 1] is in zaaksdossier “Malmok” als verdachte aangemerkt. Zij was Team Coördinator van de afdeling Uitgifte Centrum bij de DIP en wordt beschuldigd van oplichting van de DIP en het land Aruba bij de afgifte van erpachtterreinen, valsheid in geschrifte en misbruik van haar functie als Team Coördinator.
Standpunt verdediging
De raadslieden hebben bepleit dat op grond van de stukken in het dossier het medeplegen van oplichting, dan wel poging daartoe, en het misbruik van functie in de zaak Malmok niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten grondslag aan de zaak ligt de aangifte van de heer [aangever] van de DIP. De aangifte is gebaseerd op de juridische realiteit ten tijde van het ministerschap van [minister 1] en niet ten tijde van verdachte [verdachte]. De aangifte van de heer [aangever] is onder druk van de DRH en minister [minister 1] gedaan om zichzelf in te dekken. De aangifte is om die reden niet betrouwbaar en dient van het bewijs te worden uitgesloten. Op grond hiervan dient al vrijspraak te volgen.
Uit het dossier volgt ook niet dat het land Aruba is bewogen tot de afgifte van erfpachtrechten aan mevrouw [persoon 1] en de heer [persoon 2] of dat zij voordeel hebben genoten. De percelen zijn nooit geleverd en er is geen begin van uitvoering gerealiseerd door ondertekening van een erfpachtovereenkomst of akte bij de notaris. Er is derhalve geen sprake van oplichting geweest. Ook niet van een poging daartoe. Er heeft geen begin van uitvoering plaatsgevonden en in de voorfase van de erfpachtuitgifte kunnen aanvragers van pre-reserveringen en reserveringen geen rechten ontlenen.
Verder blijkt ook niet dat verdachte [verdachte] uitzonderingen op het geldend beleid heeft gemaakt bij de toekenning aan mevrouw [persoon 1] en de heer [persoon 2]. Mevrouw [persoon 1] en de heer [persoon 2] werden als young professional aangemerkt en het young professionals beleid was immers onderdeel van het beleid dat intern was vastgesteld in samenspraak met de directeur DIP en alle betrokken diensthoofden en duidelijk binnen de DIP gecommuniceerd. Dat het geen geschreven beleid was maakt het nog niet geldend.
Met betrekking tot de vier percelen in Malmok volgt uit de stukken in het dossier dat de percelen niet conform de vastgestelde volgorde tijdens de maandagvergaderingen zijn verwerkt. Het is aannemelijk dat het binnen de DIP fout is gegaan en dat de volgorde van de percelen zijn omgedraaid. Hierdoor is perceel 2-A-1532 aan de heer [persoon 3] verstrekt terwijl het perceel voor mevrouw [persoon 1] was bestemd. Dat de toekenning niet volgens de correcte procedure is gegaan kan verdachte [verdachte] niet worden aangerekend nu dit geheel en uitsluitend door de DIP wordt geregeld en uitgevoerd. Enige betrokkenheid van verdachte [verdachte] is dat hij medeverdachte [medeverdachte 1] opdracht heeft gegeven om de fout te corrigeren. Dit wordt bevestigd door de verklaring die medeverdachte [medeverdachte 1] tegenover de rechter-commissaris heeft afgelegd.
Verder volgt ook niet van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 1] of enige betrokkenheid van verdachte [verdachte] bij de gesprekken die medeverdachte [medeverdachte 1] met de heer [persoon 3] heeft gevoerd dan wel bij de brieven die door haar naar de directeur DIP ter ondertekening zijn gestuurd.
Dat een minister, die met afgifte van percelen is belast, direct wordt benaderd is inherent aan de rol van een minister en kan niet zonder meer een indicatie zijn van patronage. Het zijn gebruikelijke korte lijnen in ambtelijke processen in Aruba en impliceren geen misbruik van bevoegdheden. De verdediging acht het van wezenlijk belang om deze zaak te beoordelen binnen de juridische en maatschappelijke context van Aruba.
Standpunt officieren van justitie
De onder 1 ten laste gelegde oplichting kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Uit het onderzoek is gebleken dat verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 1] bezig zijn geweest om erfpachtovereenkomsten voor vrienden en bekenden van verdachte [verdachte] te bewerkstelligen en een voorkeurspositie te geven voor reserveringen voor terreinen op een A-locatie. Daarbij volgden de verdachten niet het vastgestelde en gepubliceerde beleid en de daarin opgenomen procedures, maar maakte verdachte [verdachte] als minister daar allerlei ongeschreven of gepubliceerde uitzonderingen op. Verdachte [verdachte] bepaalde en medeverdachte [medeverdachte 1] deed de feitelijke uitvoering bij de DIP, waardoor het leek alsof alles volgens de procedures was verlopen. Doordat de reserveringen door het land Aruba werden uitgegegeven is daarmee de onder primair ten laste gelegde oplichting voltooid. Dat de reservering later terug is gedraaid maakt dat niet anders.
Nu verdachte [verdachte] als minister en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] als medewerker van de DIP door omzeiling van het beleid en de procedures aan personen een voorkeurspositie hebben gegeven, is sprake van een schending van de ambtsplicht en daarmee de onder 5 ten laste gelegde misbruik van functie.
Beoordeling
Het Gerecht stelt eerst vast dat verdachte [verdachte] gedurende de ten laste gelegde periode voor de feiten 1 tot en met 5, ambtenaar [4] was in de zin van artikel 1:205 van het Wetboek van Strafrecht, te weten als minister van ROIM en dat hij, alvorens zijn betrekking als minister te aanvaarden, in handen van de Gouverneur de eed of belofte zoals bepaald in artikel II.8 van de Staatsregeling van Aruba heeft afgelegd.
Voor de verdere leesbaarheid van het vonnis zal verdachte [verdachte] hierna als ‘minister [verdachte]’ worden gerefereerd.
Het Gerecht komt tot de volgende bevindingen.
In 2018 heeft minister [verdachte] een nieuw beleid afgekondigd voor wat betreft de uitgifte van percelen in erfpacht. Een van de doelen van het beleid was om de uitgifte van percelen op transparante wijze via de DIP te laten verlopen. Beginnend met het in behandeling nemen van de oudste aanvragen voor een perceel daterend uit 2012, het zogenoemde FIFO-principe. Medeverdachte [medeverdachte 1] was als Team Coördinator van de afdeling Uitgifte Centrum van de DIP onder andere verantwoordelijk voor en belast met het toebedelen van percelen en de uitgifte daarvan in pre-reservering en in reservering. Zij heeft zich vanaf het moment dat het nieuw beleid in 2018 is ingevoerd daarmee bezig gehouden.
Hieronder volgt een korte opsomming van de vaststaande feiten met betrekking tot de procedure van uitgifte betreffende de heer [persoon 3], mevrouw [persoon 1] en de heer [persoon 2] in 2019, terwijl de DIP op dat moment nog bezig was met de behandeling van de aanvragen die in 2012 zijn ingediend:
De heer [persoon 3]
1 juni 2016 aanvraag terrein door [persoon 3]; [5]
9 nov 2018 notitie en handtekening minister [verdachte] op de aanvraag; [6]
7 mrt 2019 brief DIP naar [persoon 3] betreffende aanbod pre-reservering (erf 1305-2016) [7] ;
8 april 2019 brief DIP aan [persoon 3], DIP nummer 1626, betreffende aanbod reservering perceel ‘vw. 20160100 kv.4 grandura 729 m2’ [8] ;
- Niet ondertekende overeenkomst van erfpacht tussen het land Aruba en [persoon 3] betreffende perceel vw. 20160100 kv.4 [9] ;
18 aug 2019 overeenkomst 2-A-1532 ondertekend [10]
2 september 2019 brief van verdachte [medeverdachte 1] aan [persoon 3] betreffende het intrekken van de aanbod uitgifte terrein [11] ;
19 nov 2019 brief aan DOW [12] ;
20 nov 2019 brief van [medeverdachte 1] aan directeur DIP dat perceel aan [persoon 3] al in reservering was en dat de overeenkomst met nummer DIP 1626 komt te vervallen [13] ;
Mevrouw [persoon 1]
1 augustus 2017 aanvraag [persoon 1] voor de uitgifte van een stuk grond in erfpacht [14] ;
29 mei 2019 brief van DIP naar [persoon 1] betreffende aanbod pre-reservering (erf 1274-2019) [15] ;
  • 27 juli 2019 opmaak 1e reserveringsbrief aan [persoon 1]
  • 27 aug 2019 brief DIP naar [persoon 1] betreffende aanbod reservering perceel 2-A-1532
  • 28 aug 2019 opmaak 2e reserveringsbrief na wijziging aan [persoon 1]
  • 28 nov 2019 brief van DIP aan ROIM betreffende goedkeuring reservering perceel [persoon 1] – 2-A-1532 (op 11 dec 2019 door directeur DIP ondertekend);
De heer [persoon 2]
2 april 2014 aanvraag terrein door [persoon 2] [17] ;
  • 9 november 2018 notitie en handtekening van minister [verdachte] op aanvraag;
  • 29 mei 2019 brief DIP aan [persoon 2] betreffende pre-reservering
27 aug 2019 reserveringsbrief 2-A-1533 [19] ;
16 jan 2020 aanbieding conceptovereenkomst tot vestiging erfpacht met verzoek om goedkeuring door directeur DIP [20] ;
- Ongedateerde overeenkomst tot vestiging van erfpacht tussen land Aruba en [persoon 2] [21] ;
- Brief DIP aan minister ROIM d.d. 20 jan 2021 betreffende nader advies intrekking reservering 2-A-1533 van [persoon 2] [22]
Het Gerecht maakt uit bovenstaande op dat conform het zogenoemde FIFO-beleid de heer [persoon 3], mevrouw [persoon 1] en de heer [persoon 2] nog niet voor een perceel in aanmerking kwamen. De DIP was immers in 2019 nog bezig met de aanvragen daterend uit 2012, terwijl de aanvragen voor een perceel van mevrouw [persoon 1] en de heren [persoon 3] en [persoon 2] jaren later zijn ingediend. Weliswaar waren uitzonderingen op het beleid mogelijk maar niet is gebleken dat bovengenoemde aanvragen daar onder vielen.
Ook staat vast dat medeverdachte [medeverdachte 1] bij vonnis van heden door het Gerecht in Aruba is veroordeeld voor medeplegen van poging tot oplichting van het land Aruba en de DIP en voor valsheid in geschrifte. Uit het vonnis volgt dat medeverdachte [medeverdachte 1] in haar functie als Team Coördinator en in opdracht van minister [verdachte] niet conform het zogenoemde FIFO-beleid heeft gehandeld en dat zij daarbij gedragingen heeft verricht ten behoeve van personen met wie minister [verdachte] persoonlijke banden had, waaronder mevrouw [persoon 1] en de heer [persoon 2]. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat de echtgenoot van mevrouw [persoon 1], te weten de heer [betrokkene 13], goed bevriend is met minister [verdachte] en dat de heer [persoon 2] daarentegen weer een familievriend is van mevrouw [persoon 1] en de heer [betrokkene 13]. Uit het dossier volgt ook dat het de heer [betrokkene 13] is geweest die aan minister [verdachte] heeft verzocht om de verzoeken van zijn vrouw [persoon 1] en zijn vriend [persoon 2], als minister, in behandeling te nemen. De betreffende verzoeken zijn toen door minister [verdachte] naar de DIP gestuurd. Om het mogelijk te maken dat bepaalde percelen aan de bevriende personen van minister [verdachte] werden toegekend moest een eerder aan de heer [persoon 3] toegekend perceel worden ingetrokken. En om te verbergen dat de uitgifte van de percelen niet conform het beleid of als uitzondering op het beleid is gegaan, zijn in strijd met de waarheid brieven opgemaakt en die door de directeur van de DIP zijn ondertekend. Voor zover is aangevoerd dat de aangifte van de directeur van DIP onder druk van minister [minister 1] is gedaan en dient te worden uitgesloten van het bewijs, is het Gerecht van oordeel dat dit niet aannemelijk is gemaakt en gelet op de overige gebezigde bewijsmiddelen geen steun vindt in het dossier. Het Gerecht zal derhalve de aangifte van de directeur van DIP bezigen voor het bewijs.
Gelet op hetgeen hiervoor bij de bespreking van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie is overwogen is het Gerecht van oordeel dat ook de aangifte van minister [minister 1] voor het bewijs gebezigd mag worden mede gezien de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
Het Gerecht is, gelet op bovenstaande, van oordeel dat minister [verdachte] zijn invloed als minister heeft uitgeoefend om bevriende personen een voorkeurspositie te verlenen. De onder 1 ten laste gelegde oplichting kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Het Gerecht is, anders dan de officieren van justitie, van oordeel dat er geen sprake is van een voltooid delict. Weliswaar hebben verdachten met een valse hoedanigheid en samenweefsel van verdichtsel/listige kunstgrepen gehandeld om het land Aruba te bewegen tot afgifte van reserveringen op de terreinen, maar de daadwerkelijke uitgifte van de terreinen heeft niet plaatsgevonden en evenmin zijn minister [verdachte] en/of zijn bevriende personen daarbij bevoordeeld, waardoor het tot een poging is gebleven. Het onder 1 primair ten laste gelegde kan dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen zodat minister [verdachte] daarvan wordt vrijgesproken.
Het Gerecht is gelet op voormelde van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat minister [verdachte] zich samen met medeverdachte [medeverdachte 1] schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde poging tot oplichting en dat hij daarbij tevens misbruik heeft gemaakt van zijn functie als ambtenaar, zoals onder 5 met betrekking tot zaaksdossier Malmok ten laste is gelegd.
Voor wat betreft de periode is het Gerecht van oordeel dat voor de start van de periode aansluiting gezocht kan worden bij het vonnis van medeverdachte [medeverdachte 1], nu zij hetzelfde feitencomplex worden verweten en niet is gebleken dat minister [verdachte] daar langer of eerder bij betrokken is geweest.

Zaak Spookambtenaren (feiten 2, 3 en 5 partieel)

In zaaksdossier “Spookambtenaren” is de verdenking dat verdachte minister [verdachte], als minister van ROIM, de medeverdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in dienst heeft genomen bij zijn bureau ROIM en dat zij op de loonlijst stonden, maar in werkelijkheid geen werkzaamheden hebben verricht, waardoor het land Aruba zou zijn opgelicht en bewogen tot de afgifte van de bedongen salarissen [23] . Medeverdachte [medeverdachte 3] zou tijdens zijn dienstverband voor bureau ROIM werkzaam zijn geweest voor het tequillabedrijf J&G Trading van medeverdachte [medeverdachte 5].
Minister [verdachte] en medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] worden daarnaast beschuldigd van passieve omkoping en tot slot minister [verdachte] dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn functie als minister.
Standpunt verdediging
De raadslieden hebben bepleit dat op grond van de stukken in het dossier niet is vast komen te staan dat minister [verdachte] het oogmerk had om het land Aruba opzettelijk en weloverwogen te benadelen door arbeidsovereenkomsten te sluiten terwijl er geen werkzaamheden zouden worden verricht, zodat vrijspraak dient te volgen. Het is gebruikelijk en rechtsgeldig dat een aantredend minister zijn bureau samenstelt door zelf benoemingen te kiezen, een zogenoemde hofhouding en des minister en door de ministerraad wordt over de benoemingen beslist. Deze norm dient niet aan de strafwet te worden getoetst. Hooguit kan een zeer marignale toetsing plaatsvinden naar de correctheid daarvan.
De procedures met betrekking tot de arbeidsovereenkomsten van medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn in lijn met de geldende wet- en regelgeving verlopen en door de minsterraad vrijwel kort na het aantreden van het kabinet beslist. Niet is gesteld of gebleken dat minister [verdachte] bij de voordracht al het oogmerk had om het land Aruba op te lichten of dat hij wist dat zij bij hun aanstelling niet zouden gaan werken. Uit diverse getuigenverklaringen in het dossier volgt dat medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] wel werkzaamheden hebben verricht. Hetgeen na zijn vertrek als minister is gebeurd valt buiten zijn verantwoordelijkheid en kan hem niet worden aangerekend.
Ook ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte 4] is alles volgens de procedures verlopen en heeft DRH zijn arbeidsovereenkomst opgesteld. Zelfs na het vertrek van minister [verdachte] liep het contract van medeverdachte [medeverdachte 4] door en heeft hij onder de nieuwe minister dezelfde werkzaamheden verricht.
Standpunt officieren van justitie
Aangevoerd is dat de in de zaak “Spookambtenaren” ten laste gelegde oplichting, passieve omkoping met betrekking tot het plaatsen van personen en misbruik van functie bewezen kan worden. Ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt uit de aangifte en de getuigenverklaringen in het dossier dat medeverdachte [medeverdachte 2] niet op het werk verscheen of werkzaamheden had verricht voor de minister. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft onder andere bij de Landsrecherche verklaard dat hij een politieke baan heeft gekregen, dat hij geen taakomschrijving had, geen bureau of werkplek en dat hij aan niemand verantwoording af hoefde te leggen. Hij wilde graag werken, maar heeft geen werk gekregen. Verder blijkt uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] dat hij een aanzienlijk deel van de duur van zijn arbeidsovereenkomst voor het land Aruba in Colombia verbleef en dat hij daar, in Colombia, geen werk voor het land Aruba heeft verricht.
Ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte 3] wordt verwezen naar de uitspraak van het Gerecht in kort geding. Hieruit blijkt dat er geen vacature was voor de plek van medeverdachte [medeverdachte 3], dat hij er geen duidelijke functie- of taakomschrijving was, dat hij geen werkplek had. Daarnaast is medeverdachte [medeverdachte 3] zelden door personeel op het bureau van de minister gezien of dat hij werkzaamheden verrichtte.
Ook uit onderzoek in de telefoon van minister [verdachte] is niet gebleken dat de heer [medeverdachte 3] verantwoording aan minister [verdachte] aflegde over werk voor het bureau van de minister, maar dat het ging om de verkoop van tequila. Hieruit blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 3] voor het bedrijf J&G Trading van de zoon van verdachte [verdachte] werkte.
Ook ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte 4] is onduidelijk waar zijn werk voor het bureau van de minister uit bestond. De promotiewerkzaamheden die hij voor minister [verdachte] deed leken meer plaats te vinden voor de politieke carrière van minister [verdachte] in plaats van voor het bureau van de minister. Het was niet duidelijk van waaruit medeverdachte [medeverdachte 4] zijn werkzaamheden verrichtte, waar zijn salaris op gebaseerd was en niemand op het bureau had hem gezien.
Beoordeling
Ten aanzien van feit 2 (oplichting) en feit 5 partieel (misbruik van functie)
Uit het dossier volgt dat minister [verdachte] de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] als liaison-officer en medeverdachte [medeverdachte 4] als medewerker bedrijfsvoering heeft voorgedragen en “des ministers” [24] in dienst heeft genomen. Uit de aangifte van minister [minister 1] van 24 juli 2020 volgt dat zij als opvolger van minister [verdachte] zijn personeel heeft overgenomen en dat zij heeft gemerkt dat voornoemde personeelsleden nooit op de dienst waren verschenen, ook niet ten tijde van de ambtstermijn van minister [verdachte]. Minister [minister 1] heeft DRH opdracht gegeven deze personen te ontslaan.
Spookambtenaar [medeverdachte 3]
Op 23 oktober 2018 wordt door minister [verdachte] een voorstel ingediend voor een arbeidsovereenkomst met medeverdachte [medeverdachte 3] in de functie van liaisonofficer bij het bureau ROIM met ingang van 1 november 2018 tegen een bruto maandelijks salaris conform bezoldigingsschaal 6, dienstjaar 13 (vermeerderd met toelagen), te weten een zogeheten bedongen salaris.
Na instemming door de ministerraad krijgt medeverdachte [medeverdachte 3] een contract bij het bureau ROIM in de functie van liaisonofficer met ingang van 7 november 2018 voor de duur van de regeerperiode van het kabinet [kabinet], tegen een bedongen salaris van Afl. 48.600,- per jaar. De arbeidsovereenkomst is op 6 december 2018 door minister [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 3] ondertekend.
In totaal heeft medeverdachte [medeverdachte 3] een bedrag van Afl. 84.413,33 aan salaris van het land Aruba ontvangen.
Op grond van de stukken in het dossier en het hetgeen op de terechtzitting is besproken is vast komen te staan dat medeverdachte [medeverdachte 3] niet gesolliciteerd heeft voor een functie bij het bureau ROIM en dat deze functie hem door minister [verdachte] werd aangeboden, terwijl er geen vacature was. Er was geen duidelijke functie- of taakomschrijving en medeverdachte [medeverdachte 3] had geen werkplek, geen toegangspas of computer. Bovendien is medeverdachte [medeverdachte 3] zelden door het personeel op het bureau van minister [verdachte] gezien of is waargenomen dat hij werkzaamheden waar dan ook verrichtte.
Met ingang van 20 juni 2020 is de arbeidsovereenkomst van medeverdachte [medeverdachte 3] bij besluit van de ministerraad beëindigd. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft een kort geding omtrent zijn ontslag aangespannen. Uit de uitspraak van het Gerecht in kort geding van 23 december 2019 [25] volgt dat de aanstelling van medeverdachte [medeverdachte 3] een vorm is van politieke patronage door minister [verdachte], waarbij medeverdachte [medeverdachte 3] niet alleen is aangesteld in een speciaal ten behoeve van hem gecreëerde functie met een niet beschreven inhoud, maar waarbij hij in werkelijkheid ook geen werkzaamheden hoefde te verrichten, terwijl hem wel maandelijks een salaris werd betaald. De arbeidsovereenkomst van medeverdachte [medeverdachte 3] is bij uitspaak van het Gerecht als nietig aangemerkt en zijn vordering tot doorbetaling van zijn loon is afgewezen, nu de nietigheid van de overeenkomst met zich meebrengt dat er van meet af aan geen verplichtingen tot loonbetalingen ten laste van het land uit de arbeidsovereenkomst zijn voortgevloeid.
Spookambtenaar [medeverdachte 2]
Op 30 januari 2018 biedt medeverdachte [medeverdachte 2] via een open sollicitatiebrief aan minister [verdachte] zijn diensten aan om voor de duur van twee jaar alle lege huizen en terreinen in San Nicolas in kaart te brengen. Op 16 maart 2018 heeft minister [verdachte] een voorstel ingediend voor een arbeidsovereenkomst met medeverdachte [medeverdachte 2] in de functie van liaison officer bij bureau ROIM met ingang van 1 april 2018 met daaraan gekoppeld een bruto maandelijks salaris conform bezoldigingsschaal 6, dienstjaar 13 (vermeerderd met toelagen), te weten een zogeheten bedongen salaris.
Na instemming door de ministerraad krijgt medeverdachte [medeverdachte 2] een contract bij het bureau ROIM in de functie van liaisonofficer met ingang van 1 april 2018 voor de duur van de regeerperiode van het kabinet [kabinet], tegen een bedongen salaris van Afl. 48.600,- per jaar. De arbeidsovereenkomst is op 6 december 2018 door de minister [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 2] ondertekend.
Met ingang van 20 juni 2020 is de arbeidsovereenkomst bij besluit van de ministerraad beëindigd.
Uit de uitgebreide verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] bij de Landsrecherche op 24 maart 2022 volgt dat hij tijdens de verkiezingen van 2018 minister [verdachte] persoonlijk heeft leren kennen, voordat [verdachte] minister werd. Medeverdachte [medeverdachte 2] had daarvoor veel “scherpe” kritiek over minister [verdachte] als politicus op Facebook geuit en beiden hebben daarna een goede band opgebouwd. Medeverdachte [medeverdachte 2] verklaarde dat minister [verdachte] daarna veel van zijn adviezen heeft overgenomen, dat toen minister [verdachte] ziek werd zij ook persoonlijk contact hadden. Hij noemde minister [verdachte] ‘Patron’, aldus medeverdachte [medeverdachte 2].
Medeverdachte [medeverdachte 2] werd in februari 2018 door minister [verdachte] een baan als coördinator aangeboden ingaande 1 april 2018. Minister [verdachte] zou zijn directe baas zijn. Alleen de ministerraad moest nog akkoord geven, hetgeen ook is gevolgd.
Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] volgt ook dat hij was aangesteld als coördinator van het land Aruba en dat hij niet weet waar de term ‘liaison officer’ vandaan komt. Hij had geen werkzaamheden waarover hij verantwoording moest afleggen en minister [verdachte] was zijn directe chef. Hij heeft minister [verdachte] ongeveer vier keer gezien sinds zijn aanstelling en de hoogte van zijn salaris was ook voor hem een verrassing. Medeverdachte [medeverdachte 2] stelt dat hij op eigen initiatief dingen voor het land Aruba heeft gedaan en dat hij zijn kosten naar Colombia heeft bekostigd van het salaris dat hij van het land Aruba heeft ontvangen.
Naar aanleiding van hetgeen op de terechtzitting is besproken blijkt eveneens dat medeverdachte [medeverdachte 2] voor een groot deel van zijn termijn dat hij als liaison officer voor het land Aruba moest werken in Colombia zat. Volgens medeverdachte [medeverdachte 2] heeft hij van 2018 tot 2020 in Colombia gewoond en leefde hij daar van het salaris van afl 4800,- netto dat de overheid van Aruba hem betaalde. Toen besefte medeverdachte [medeverdachte 2] dat hij een politiek baantje had gekregen.
Spookambtenaar [medeverdachte 4]
Op 3 april 2019 wordt door minister [verdachte] een voorstel ingediend voor een arbeidsovereenkomst met medeverdachte [medeverdachte 4] in de functie van medewerker bedrijfsvoering bij het bureau ROIM met ingang van 1 mei 2019 tegen een bruto maandelijks bezoldiging van Afl. 4.700,- voor een periode van drie jaar, te weten een zogeheten bedongen salaris. Medeverdachte [medeverdachte 4] werkte sinds mei 2019 als contractant tot het einde van het kabinet [kabinet]. Pas nadat hij de arbeidsovereenkomst had ondertekend zag hij zijn functie staan, maar wist niet wat dit inhield. Hij had nooit werkzaamheden als medewerker bedrijfsvoering uitgevoerd, maar wel de werkzaamheden die hij met minister [verdachte] had afgesproken. Met toestemming van minister [verdachte] werkte hij daarnaast aan ‘ley di inclusion’ en deed hij perswerkzaamheden gedurende zijn werktijd. Al geruime tijd voordat hij voor minister [verdachte] ging werken was hij voorzitter van de commissie ‘ley di inclusion’.
Conclusie
Het Gerecht is, gelet op voormelde, van oordeel dat minister [verdachte] samen met medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] het land Aruba heeft opgelicht, door te bewerkstelligen dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] een arbeidsovereenkomst en bijbehorende salaris des ministers of politiek werden geplaatst bij het bureau van de minster, terwijl zij nooit werkzaamheden voor het land Aruba hebben verricht.
Ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte 4] is het Gerecht van oordeel dat onvoldoende vast is komen te staan dat sprake is geweest van oplichting. Hoewel [medeverdachte 4] niet heeft voldaan aan hetgeen bij zijn functie in de arbeidsovereenkomst stond, heeft hij echter wel de werkzaamheden verricht die hij met minister [verdachte] had afgesproken. Bovendien is na het aftreden van minister [verdachte] gebleken dat [medeverdachte 4] is doorgaan met het promoten van het bureau ROIM en deed hij de coverage van minister [minister 1].
Voor dit deel van de tenlastelegging zal minister [verdachte] worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3 en feit 5 partieel
Feit 3 betreft de passieve omkoping van minister [verdachte] door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3]. Nu er een deelvrijspraak volgt voor de oplichting in feit 2 met betrekking tot het onderdeel [medeverdachte 4] moet dat naar het oordeel van het Gerecht ook leiden tot een vrijspraak waar het de passieve omkoping betreft in feit 3. Er was sprake van een reële arbeidsovereenkomst waarbij niet is komen vast te staan dat die overeenkomst door minister [verdachte] aan [medeverdachte 4] in het vooruitzicht is gesteld als tegenprestatie voor een dienst of een belofte die door [medeverdachte 4] aan minister [verdachte] zou zijn gedaan. [medeverdachte 4] heeft blijkens zijn verklaring minister [verdachte] benaderd en zoals hierboven uiteengezet, heeft hij in opdracht van minister [verdachte] werkzaamheden verricht.
Met betrekking tot het onderdeel [medeverdachte 3] in feit 3 komt het Gerecht tot de volgende bevindingen. Weliswaar komt het Gerecht tot een bewezenverklaring met betrekking tot oplichting waar het medeverdachte [medeverdachte 3] betreft maar het Gerecht komt daarentegen tot een vrijspraak waar het de rol van medeverdachte [medeverdachte 5] in deze oplichting betreft. Naar het oordeel van het Gerecht is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat medeverdachte [medeverdachte 3] minister [verdachte] een gift of belofte heeft gedaan zoals tenlastegelegd met als tegenprestatie een dienstbetrekking bij de overheid. Niet bewezen kan worden dat de door medeverdachte [medeverdachte 3] verkregen dienstbetrekking bij de overheid als tegenprestatie geldt voor de werkzaamheden die hij heeft verricht voor het bedrijf van medeverdachte [medeverdachte 5].
Ook kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat minister [verdachte] zijn functie heeft misbruikt.
De passieve ambtelijke omkoping zoals ten laste is gelegd kan dan ook niet bewezen worden verklaard en minister [verdachte] zal daarom van het onder 3 en partieel voor feit 5 tenlastegelegde worden vrijgesproken.

Zaaksdossier Esser (feiten 4 en 5 partieel)

In zaaksdossier “Esser” is de verdenking dat miniser [verdachte] vóór en tijdens zijn ambtsperiode als minister ROIM, te weten gedurende de periode van 1 januari 2015 tot en met 12 december 2019 onder andere [medeverdachte 1], [betrokkene 9], [betrokkene 10], [betrokkene 11], [betrokkene 12], [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5], [betrokkene 6], [betrokkene 7] en [betrokkene 8] strategisch heeft geplaatst op werkplekken bij de overheid, DIP, DOW en/of Serlimar, waar zij hem als minister behulpzaam konden zijn en in ruil voor hun politieke steun/stemmen aan hem als minister of zijn partij. Daarbij werden normale processen versneld of geheel omzeild. Het vermoeden is dat minister [verdachte] dit samen heeft gedaan met medeverdachte [medeverdachte 6] vanuit haar werk als politiek secretaresse/consulent/ liaison officer en/of dat zij daarbij behulpzaam is geweest. Medeverdachte [medeverdachte 6] was toen de naaste medewerker en vertrouwenspersoon van minister [verdachte] en zou een actieve rol hebben gehad bij het schrijven van sollicitatiebrieven namens genoemde personen en het doen van follow-ups. Bij medeverdachte [medeverdachte 6] is ook een logboek aangetroffen met excel-lijsten en de registratie van de contacten die zij in haar werk voor minister [verdachte] had, waarbij een onderscheid zou zijn gemaakt tussen wel of geen aanhangers van de politieke partij POR.
Standpunt officieren van justitie
Aangevoerd is dat bewezen kan worden verklaard dat minister [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde passieve omkoping met betrekking tot het plaatsen van personen (feit 4) en dat hij daarbij misbruik heeft gemaakt van zijn functie als ambtenaar (feit 5).
Uit het dossier zou volgen dat minister [verdachte] samen met medeverdachte [medeverdachte 6] diverse campagnevoerders politiek hebben geplaatst en een voorkeursbehandeling hebben gegeven in ruil voor hun steun aan minister [verdachte] of zijn politieke partij.
Standpunt verdediging
De raadslieden hebben aangevoerd dat minister [verdachte] dient te worden vrijgesproken. Uit het dossier volgt -kort gezegd- niet dat minister [verdachte] in strijd met de reguliere procedures heeft gehandeld of dat er aanwijzingen zijn van stelselmatige bevoordeling van politieke aanhangers door of namens minister [verdachte].
Beoordeling
Aan de orde is de vraag of er sprake is van het aannemen of vragen van giften, beloften of diensten (hierna samengevat als: giften) van een ander door de ambtenaar. Van het aannemen van giften is sprake als het betreffende voordeel feitelijk in de macht van de ambtenaar is geraakt. Van het aannemen van een belofte is sprake als het aanbod wordt geaccepteerd. Er moet worden vastgesteld dat iets van waarde is overgedragen aan de ambtenaar.
Voor een bewezenverklaring van omkoping is echter meer nodig. Het moet komen vast te staan dat verdachte de giften heeft aangenomen, terwijl hij wist of redelijkerwijs vermoedde dat degenen die omkochten dit deden met het oog op een voorkeursbehandeling. Daarna dient te worden onderzocht in hoeverre en verband bestaat tussen de gift en de door de ambtenaar gegeven tegenprestatie.
Het Gerecht merkt reeds nu op dat bij de beoordeling van dit feit geen financiele transacties te bespeuren zijn en dat het Openbaar Ministerie en kennelijk van heeft afgezien de actieve omkopers te vervolgen.
Het Gerecht zal hierna de vraag beantwoorden of minister [verdachte] als ambtenaar ‘giften’ van de volgende in de tenlastelegging vermelde personen heeft aangenomen:
[betrokkene 1]
[betrokkene 1] was campagnedeelnemer voor de politiekpartij POR bij de verkiezingen van 2017. Minister [verdachte] wordt verweten dat hij ten gunste van [betrokkene 1] invloed heeft uitgeoefend om hem aan een baan bij de DOW te helpen. In het logboek van medeverdachte [medeverdachte 6] is bij de naam van [betrokkene 1]opgenomen: “Blijft partij POR en [verdachte] steunen” en “[verdachte] heeft tegen [betrokkene 14] gezegd dat zodra hij 18 jaar oud wordt, zal hij van hem een baan krijgen bij het DOW (…)”
Uit het dossier volgt ook dat minister [verdachte] zich samen met medeverdachte [medeverdachte 6] inspande voor een baan voor [betrokkene 1] en dat zij “iedereen” zouden helpen, aldus het verwijt.
Uit het dossier volgt echter ook dat [betrokkene 1] zelf gesolliciteerd heeft op een vacature bij de DOW, dat hij hulp heeft gekregen van medeverdachte [medeverdachte 6] bij het opstellen van zijn curriculum vitae en dat hij bij de DOW is aangenomen. Daarnaast is gebleken dat medeverdachte [medeverdachte 6] [betrokkene 1] al vanaf jongsaf kende en hem al jaren behulpzaam is geweest gelet op zijn zorgelijke thuissituatie. Niet is gebleken dat [betrokkene 1] giften heeft gedaan aan minister [verdachte] of medeverdachte [medeverdachte 6] of concrete handelingen heeft verricht in ruil voor een tegenprestatie. De woorden van [betrokkene 1] dat hij “de partij POR en [verdachte] blijft steunen” moeten in een politieke context worden gezien van [betrokkene 1] als campagnevoerder/aanhanger van POR en minister [verdachte] en niet als gift of belofte.
Het Gerecht is, gelet op voormelde, van oordeel dat geen sprake is geweest van het doen van giften of beloften zoals bedoeld in het wettelijk kader van de passieve omkoping.
[betrokkene 2]
Minister [verdachte] wordt verweten dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte 6] [betrokkene 2] zou hebben geholpen bij het verkrijgen van een baan bij Serlimar in ruil voor zijn politieke steun aan minister [verdachte] en de partij POR.
Het Gerecht is van oordeel dat uit het dossier volgt dat [betrokkene 2] uit eigen beweging gesolliciteerd heeft voor een baan bij Serlimar. Uit niets blijkt dat er sprake is geweest van giften of een belofte van [betrokkene 2] aan minister [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 6] om daarbij te helpen. Het enkele feit dat [betrokkene 2] heeft gezegd dat hij de ‘minister’ zal blijven steunen is te vaag en heeft te weinig om handen om te kunnen spreken van ‘giften of belofte’ in de zin van de wet.
[betrokkene 3]
Het verwijt is dat minister [verdachte] betrokken zou zijn bij de aanstelling van [betrokkene 3] bij Serlimar.
Uit het dossier en de verklaring van [betrokkene 3] volgt dat hij, [betrokkene 3], zowel een sollicitatiebrief naar Serlimar als naar minister [verdachte] had gestuurd, omdat hij zijn baan kwijt was geraakt. De gehele sollicitatieprocedure van [betrokkene 3] is via Serlimar verlopen. Verder is niet gebleken dat [betrokkene 3] daar enige vorm van belofte of giften aan minister [verdachte], medeverdachte [medeverdachte 6] of partij POR tegenover heeft gesteld of gedaan. Niet kan worden gesteld of is gebleken dat er sprake is geweest van passieve ambtelijke omkoping.
[betrokkene 4]
Het Gerecht is -met de officier van justitie en de verdediging- van oordeel dat niet bewezen kan worden dat ten aanzien van [betrokkene 4] sprake is geweest van passieve omkoping zoals bij minister [verdachte] ten laste is gelegd.
[betrokkene 5]
[betrokkene 5] staat als campagnevoerder in het logboek van medeverdachte [medeverdachte 6] vermeld en zou met hulp van medeverdachte [medeverdachte 6] en minister [verdachte] een baan bij Serlimar hebben gekregen.
Het Gerecht is van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde op de terechtzitting onvoldoende is gebleken dat [betrokkene 5] als tegenprestatie voor het verkrijgen van een baan bij Serlimar minister [verdachte] of de politieke partij POR heeft gesteund. Het enkele feit dat [betrokkene 5] in de lijst van verdachte [medeverdachte 6] stond vermeld als campagnevoerder van en daadwerkelijk campagne heeft gevoerd voor de partij POR is daarvoor onvoldoende. Dus ook hier geen sprake van ambtelijke omkoping.
[betrokkene 6]
In de lijst van medeverdachte [medeverdachte 6] staat [betrokkene 6] vermeld als campagnevoerder die met behulp van minister [verdachte] geholpen is aan een baan bij Serlimar.
Het enkele feit dat [betrokkene 6] als campagnevoerder in de lijst van medeverdachte [medeverdachte 6] is opgenomen is onvoldoende om stellen dat [betrokkene 6] een prestatie heeft geleverd of minister [verdachte] heeft gesteund voor het verkrijgen van een baan bij Serlimar, zoals door het Openbaar Ministerie is aangevoerd. Er is dan ook geen sprake van giften of een belofte zoals bedoeld in artikel 2:350/351 Sr.
[betrokkene 7]
Ook [betrokkene 7] wordt in de lijst van medeverdachte [medeverdachte 6] genoemd als een van de campagneleiders die met behulp van minister [verdachte] zou zijn geholpen aan een baan bij Serlimar. Het Openbaar Ministerie heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat ook het doorsturen van de sollicitatiebrief van [betrokkene 7] naar Serlimar door minister [verdachte], moet worden gezien als onderdeel van passieve omkoping.
Het Gerecht volgt dit standpunt niet. Het enkele feit dat minister [verdachte] een sollicitatiebrief heeft doorgestuurd van een campagnevoerder, maakt niet dat er sprake is geweest van een tegenprestatie die verband houdt met het doen van een gift of een belofte. Het gegeven dat hij campagnevoerder voor de minister is geweest kan niet als gift of belofte in de zin van passieve omkoping worden gezien.
[medeverdachte 4]
[medeverdachte 4] stond eveneens op de lijst van medeverdachte [medeverdachte 6] en werd aangemerkt als gelieerde en zou volgens het Openbaar Ministerie door minister [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 6] geholpen zijn aan een baan bij Serlimar.
Het Gerecht is van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde op de terechtzitting onvoldoende is gebleken dat [medeverdachte 4] een prestatie voor het verkrijgen van een baan bij Serlimar aan minister [verdachte] of medeverdachte [medeverdachte 6] heeft geleverd. Het enkele feit dat minister [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 6] een follow-up hebben gedaan naar aanleiding van de sollicitatie van [medeverdachte 4] is daarvoor onvoldoende en kan niet worden gekwalificeerd als passieve ambtelijke omkoping.
Conclusie
Het Gerecht is, gelet op voormelde, van oordeel dat niet bewezen kan worden dat ten aanzien van bovengenoemde ten laste gelegde personen aan de wettelijke vereisten voor passieve ambtelijke omkoping is voldaan, zoals strafbaar gesteld in artikel 2:350/2:351 Sr. Voor zover hier mogelijk sprake zou kunnen zijn van een ‘gift’ of belofte dan moet dit gezien worden in een politieke setting van campagnevoeren. Niet is gebleken dat het campagnevoeren gedaan is om een voorkeursbehandeling te krijgen of een speciale relatie te creëren voor een latere tegenprestatie.
Ook is onvoldoende gebleken dat minister [verdachte], zoals het Openbaar Ministerie stelt, misbruik heeft gemaakt van zijn positie als minister bij het plaatsen van bovengenoemde personen. De passieve ambtelijke omkoping kan dan ook niet bewezen worden verklaard en Minister [verdachte] zal daarom van het onder 4 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Het Gerecht is daarbij van oordeel dat nu minister [verdachte] van de passieve omkoping, zoals onder 4 ten laste is gelegd, wordt vrijgesproken en niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat minister [verdachte] daadwerkelijk zijn functie in die zin heeft misbruikt, dat op gelijke gronden en in samenhang bezien ook partieel vrijspraak voor feit 5 dient te volgen.
Minister [verdachte] zal daarom worden vrijgesproken van het onder 1 primair, 3, 4 en 5 (partieel) ten laste gelegde.
Bewezenverklaring feiten 1 subsidiair, 2 en 5
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.subsidiair
Zaakdossier Malmok (oplichting)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
17 november 20177 januari 2019tot en met 12 december 2019 te Aruba, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse hoedanigheid en/ofdoor een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de DIP en
/ofhet land Aruba heeft bewogen tot de afgifte van een of meerdere reserveringsbrieven voor en/of erfpachtrechten op
een ofmeerdere percelen, zijnde 2-A-1532 en/of 2-A-1533, in de omgeving Malmok,
in elk geval van enig goed, en/of tot het verlenen van een dienst en/of tot het aangaan van een schuld,hebbende verdachte en/of zijn medeverdachte
nmet vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- in afwijking van het geldende beleid en/of regelgeving en/of geldende procedures althans zonder nadere motivering voor een afwijking van of uitzondering op het geldende beleid en/of regelgeving en/of geldende procedures een reservering voor een recht van erfpacht op genoemde percelen toegekend aan [persoon 1] en/of [persoon 2]
en
/of
  • in strijd met de geldende procedures medeverdachte [medeverdachte 1], als Team Coördinator Uitgifte Centrum (TC/UC) opdracht gegeven om de reservering voor een recht van erfpacht op genoemde percelen aan [persoon 1] en/of [persoon 2] toe te kennen terwijl genoemde personen daar op grond van het geldende beleid en/of regelgeving niet voor in aanmerking kwamen althans niet is gebleken van een grond voor uitzondering op of afwijking van het gevoerde beleid en/of regelgeving en
  • aan de directeur DIP aangegeven dat er een dubbele en/of een eerdere reservering was op het perceel 2-A-1532 zodat de op genoemd perceel aan [persoon 3] toegekende reservering en/of recht van erfpacht werd ingetrokken en
  • een geschrift opgesteld en/of door de directeur DIP laten ondertekenen, waarin, in strijd met de waarheid, stond vermeld dat er een dubbele reservering was op het perceel 2-A-1532, waardoor deze reservering en/of deze erfpacht werd ingetrokken,
  • voorgedaan alsof alles conform beleid en/of regelgeving en/of procedure is gegaan en
  • zich voorgedaan als een betrouwbare minister en
  • invloed uitgeoefend om [persoon 1] en/of [persoon 2] een voorkeurspositie te verlenen,
terwijl de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid
;
2.
(zaaksdossier Spookambtenaren) oplichting
dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 november 2017 tot en met 12 december 2019 te Aruba, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid en/ofdoor een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, het land Aruba heeft bewogen tot de afgifte van
een ofmeerdere arbeidsovereenkomsten en
/of een ofmeerdere salarisbetalingen en/of uitbetaling van toelagen
in elk geval van enig goed, en/of tot het verlenen van een dienst en/of het ter beschikking stellen van gegevens, en/of tot het aangaan van een schuld en/of tot het teniet doen van een inschuld, hebbende verdachte en/of zijn medeverdachten met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
  • de sollicitatieprocedure via Departamento di Recurso Humano (DRH) voor medeverdachten [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3]
  • als minister een voordracht gedaan aan de ministerraad om medeverdachten [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3]
  • met genoemde voordracht en/of het verzoek tot instemming met genoemde voordracht de schijn en/of indruk gewekt dat medeverdachten [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3]
  • een arbeidsovereenkomst namens het Land Aruba gesloten met [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3]
  • deze overeenkomsten in stand gehouden/gelaten en het
waardoor het land Aruba werd bewogen tot bovenomschreven afgifte en/of waarbij verdachte zich heeft voorgedaan als een betrouwbare minister ROIM
;
5.
Misbruik van functie
dat hij op een of meer tijdstippen in de periode van 17 november 2017 tot en met 12 december 2019 te Aruba tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in zijn hoedanigheid van minister van ROIM, althans als minister, opzettelijk met misbruik van zijn functie en/of positie iets heeft gedaan
en/of nagelaten te doenteneinde enig voordeel voor hem en/of een ander te verkrijgen, namelijk heeft hij:
(zaakdossier Malmok)
  • [medeverdachte 1] in haar hoedanigheid van
  • in strijd met het geldende beleid en/of geldende regelgeving een reservering voor een recht van erfpacht verstrekt op het perceel 2-A-1532 gelegen te Malmok aan [persoon 1] en
  • in strijd met het geldende beleid en/of geldende regelgeving een reservering voor een recht van erfpacht verstrekt op het perceel 2-A-1533 gelegen te Malmok aan [persoon 2]
waardoor genoemde personen met de verkregen reservering voor het recht van erfpacht op genoemde percelen enig voordeel verkregen
.
en
/of
(zaaksdossier spookambtenaren)
- als vertegenwoordiger van het land Aruba in zijn functie van minister van ROIM een arbeidsovereenkomst gesloten met medeverdachten [medeverdachte 2] en
/of[medeverdachte 3]
en/of [medeverdachte 4]in de functie van liaison officer
en/of medewerker bedrijfsvoeringterwijl hij wist dat genoemde medeverdachten niet daadwerkelijk arbeid voortkomend uit deze arbeidsovereenkomsten zouden verrichten maar daarvoor wel salaris zouden ontvangen
(zaaksdossier Esser)
  • buiten de bestaande procedures en/of met omzeiling van de bestaande procedures van DRH en/of door aanwijzingen te geven (politieke) invloed uitgeoefend ter bevordering van het aanstellen en/of benoemen van R.I [medeverdachte 1] en/of [betrokkene 9] en/of [betrokkene 10] en/of [betrokkene 11] bij de DIP en/of
  • buiten de bestaande procedures en/of met omzeiling van de bestaande procedures van DRH en/of door aanwijzingen te geven (politieke) invloed uitgeoefend ter bevordering van het aanstellen en/of benoemen van [betrokkene 12] als directeur van Serlimar en/of
  • buiten de bestaande procedures en/of met omzeiling van de bestaande procedures van DRH en/of door aanwijzingen te geven aan de directeur van Serlimar (politieke) invloed uitgeoefend ter bevordering van het aanstellen en/of benoemen van een of meerdere personen te weten, [betrokkene 5] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] bij Serlimar en/of
  • buiten de bestaande procedures en/of met omzeiling van de bestaande procedures van DRH en/of door aanwijzingen te geven aan de directeur van de DOW (politieke) invloed uitgeoefend ter bevordering van het aanstellen en/of benoemen van [betrokkene 1] bij DOW en/of.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd; omwille van de leesbaarheid zijn ook wijzigingen aangebracht in de bewezenverklaring (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [26]
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Voor zover geschriften worden gebruikt, worden deze slechts gebruikt in samenhang met de inhoud van andere bewijsmiddelen, die op hetzelfde feit of dezelfde feiten betrekking hebben.
Zaak Malmok
Feit 1 subsidiair en feit 5 (misbruik van functie m.b.t. zaak Malmok)
1. De
verklaring van de verdachte, op 20 november 2024 afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
In de ten laste gelegde periode was ik minister van ROIM.
Mijn primaire taak was om het beleid van de regering uit te voeren en het plan van de regering was om de bouw in Aruba te stimuleren. De DIP was het meest belangrijkste departement en zij hadden geen beleid; niet geschreven en ook niet ongeschreven.
In het begin hebben wij een inventaristatie bij de DIP gedaan en heb ik een management team opgezet.
Ik heb van dag één bepaald dat wij iedere maandag op de DIP zouden gaan zitten met de hele directie en iedere donderdag bij de DOW.
Wij hebben een uitgebreid beleid geschreven, uitgebracht en gepubliceerd.
Mijn voorganger was [minister 2]. Zijn beleid was dat alle afspraken bij de minister gebeurde met de coördinator. De minister had alle plannen bij hem en je kon uithalen welk terrein je wilde hebben en beschikbaar was. Er was geen beleid van FIFO of als iemand was overleden. De minister bepaalde toen wie een terrein kreeg en aan wie hij wilde geven.
In mijn beleid moesten wij een deel commercieel en een deel particulier in beeld brengen. Mijn beleid was een geschreven beleid. Iedereen had door dat wij met de oudtste aanvragen zouden beginnen en dat zij niet bij de minister moesten zijn om een terrein te krijgen. Niemand is direct bij mij gekomen. In mijn beleid was het duidelijk wat de uitzonderingen waren. Ook als iemand kwam te overlijden of geen banklening kon krijgen was het duidelijk vastgelegd dat familie die plaats mocht innemen. En nog meer beleid instrumenten of richtlijnen die duidelijk voor de bevolking en mensen binnen DIP waren. Mevrouw [medeverdachte 1] was chef van het departement en moest alles met de particuliere terreinen regelen.
Toen wij begonnen hebben wij iedereen met een pre-reservering uitgenodigd die in de gelegenheid werden gesteld om primaire stukken te overleggen. Zij werden gescreend om te kijken of zij in aanmerking kwamen. Het had niet alleen te maken met de aanvrager maar ook met de partner. Als die persoon al een terrein had dan kwam je niet in aanmerking.
Na de sessie moet je bepaalde stukken indienen en kwam je in reserveringsfase van volgens mij zes maanden. Het kon niet zo zijn dat je een erfpachtakte kon krijgen, je moest aantonen dat je een hypotheek kon krijgen. Daarom in mijn beleid moest je beide aktes tekenen.
Na de ondertekening van de overeenkomst moest je naar de notaris.
In de specifieke zaak van Malmok gaat het om vier terreinen. Eind 2018, toen wij met hele groep terreinen aan het uitgeven waren, was er een schaarste bij de DIP.
Wij hadden geen kleine terreinen meer. Eind 2018 werd probleem aangekaart in de meetings van de donderdagen waar iedereen bij was. Wij hebben geconstateerd dat wij uitbreiding moesten doen.
De directeur van DIP en DOW kwamen met het voorstel om grote terreinen uit te geven. Wij hadden 400-600 terreinen die niet opgesplitst konden worden.
Er moest een beslissing genomen als verantwoordelijke minister dat die grote terreinen uitgegeven moesten worden. Dat ging niet conform FIFO en daarom is beleid aangepast. In 2018/2019 zijn wij begonnen om mensen die niet conform FIFO aan de beurt waren, maar wel voor grote terreinen in aanmerking kwamen. Zij hebben als uitzondering op het beleid voorrang kregen. Zo is Malmok ter sprake gekomen en zijn de terreinen uitgegeven.
Bij Malmok waren vier aanvragen die gedaan waren in de vergadering met de vraag of het akkoord was om deze uit te geven. In mei werd aan mij gevraagd om aan te duiden welke percelen aan wie moest worden uitgegeven en dat voorstel heb ik gedaan. Een paar maanden daarna werd ik geconfronteerd dat er een dubbele boeking was. Ik heb mevrouw [medeverdachte 1] verzocht om het uit te zoeken.
Ik zag in dossier dat de percelen van 1 tot 4 werden benoemd en daarna omgekeerd. Dat is een fout. Dat is menselijk.
Daarna heb ik gehoord dat ze met de heer [persoon 3] hebben gesproken en het was opgelost. Ook voor Palm Beach heb ik mijn akkoord gegeven.
De heer [persoon 3] is ook een van de personen die een uitzondering op FIFO een terrein heeft gekregen.
Ik ken de heer [persoon 3] van gezicht (…).
Mevrouw [persoon 1] ken ik. Zij is de echtgenote van een goede vriend/buurman van meer dan 40 jr. Wij zijn samen opgegroeid.
Ik weet wie de heer [persoon 2] het is, volgens mij werkte hij bij de airport.
Mevrouw [persoon 1] valt binnen het beleid van DIP als young professional.
Ik doe alles op mijn mobiel via WhatsApp of ik bel direct. Ik ben hands-on.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 2022, documentcode 202203221050.V.WEVR.01 (pagina’s 3056 tot en met 3077), met bijlagen, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte 1]:
Ik werk bij Directie Infrastructuur en Planning, of wel DIP.
In december 2017, na de officiele regeringsvorming werd ik benaderd door [verdachte] (…) voor overplaatsing naar de DIP.
(…)
Of ik bij de Dip wilde werken, dat er een verandering in beleid zou komen (…)
(…) dat zou een upgrade zijn voor mij. (…) Dit was begin 2018 en toen heb ik het aanbod aangenomen.
V: Welke functie heeft hij u aangeboden bij de DIP?
A: Team Coördinator Uitgifte Centrum.
Ik ben sinds januari 2018 Team Coördinator bij het Uitgifte Centrum.
Ik neem aanvragen voor terreinen voor de bouw van een woning aan.
Bij de afdeling kwamen de mensen met de aanvraag voor een erfpacht voor een terrein voor een woning. We registreerden de aanvragen en bij de behandeling van alle aanvragen werden deze gescreend bij `bevolking' en bij het kadaster. Dan begint het proces en krijgt de aanvrager een brief dat ze in aanmerking zijn gekomen voor een terrein of niet. De mensen moesten een document invullen en kregen te horen aan welke voorwaarden ze moesten voldoen. Er moest als voorwaarde een hypotheekbrief aangeleverd worden (…).
Daarna vond een 'matching' plaats. Er werd dan gekeken naar de hypotheekbrief en het bedrag van de hypotheek en voor welke grootte van een terrein ze in aanmerking konden komen. Aan de hand van een formule werd dit berekend in een database. Ik deed de matching van de grootte van het perceel en welke percelen die nog beschikbaar waren en nog uitgegeven konden worden. We hebben een database van alle beschikbare terreinen en een database van alle aanvragen, die matchen we vervolgens handmatig.
Daarna vond de matching plaats tussen de aanvrager en het terrein en werd een reserveringsbrief opgesteld. Deze brief werd naar de minister gestuurd en bevatte het perceelnummer, de grootte van het perceel en de locatie.
Daarna krijgt de aanvrager de reserveringsbrief en dan krijgt de aanvrager zeven dagen om het terrein te accepteren of niet.
De volgende stap is dat ze op een toewijzingslijst komen en dan controleren wij of ze aan de voorwaarden hebben voldaan. Dan bereiden wij een overeenkomst voor die ondertekend moet worden door de minister. De afdeling maakt de overeenkomst die ondertekend moet worden. In de overeenkomst staat alle informatie over de aanvrager en alle informatie over het terrein en de artikelen die over de erfpacht gaan. Deze overeenkomst wordt door de minister ondertekend en dan wordt er een ingangsdatum vermeld en vanaf die ingangsdatum krijgt de aanvrager 6 maanden om een notariele akte te laten passeren.
De directeur, [aangever], was mijn directe leidinggevende.
In 2018 kwam er een nieuw beleid voor uitgifte van de minister en zijn we begonnen met behandeling van erfpachtaanvragen uit 1990 tot 2000. De procedure veranderde naar FIFO, First in First out ten aanzien van de aanvragen voor erfpacht.
Eigenlijk hield ik me toen pas bezig met de aanvragen en uitgifte.
De grootste verandering was het moeten inleveren van een hypotheekbrief helemaal in het begin van het proces van de aanvraag van een terrein (…).
Wij kregen een concept van beleid en dat moesten we bekijken. Als Team Coördinator moesten wij dit nakijken. Na een aanpassing werd het beleid teruggestuurd naar het bureau van de minister en werden desbetreffende aanpassingen werd het nieuwe beleid van de minister bekendgemaakt aan het publiek. Het nieuwe beleid had dus onder andere te maken met de uitgifte van erfpachtterreinen.
Sinds 21 januari 2021 ben ik (…) niet meer aan het werk.
Ze hebben het over een specifieke casus waarvoor een intern onderzoek moest worden uitgevoerd bij de DIP.
Het is een casus van de heer [persoon 3] en mevrouw [persoon 1]. Het gaat over twee uitgiften van erfpachtterrein voor een woning. Het betreft een terrein bij Malmok (…). Er zijn daar vier percelen (…).
(…) de casus [persoon 3]. Zijn aanvraag deed hij in 2015 voor een erfpachtterrein. En de heer [persoon 3] kreeg in maart 2019 een prereservering voor een terrein. Hij kreeg de prereservering samen met de groep van mensen die een aanvraag 2007, 2008 en 2009. De heer [persoon 3] zijn aanvraag was dus veel later. We kregen van de minister de aanvraag van de heer [persoon 3] met het opschrift `directeur DIP; graag uw advies'. Deze aanvraag kwam samen met een aantal andere aanvragen uit de jaren 2007, 2008, 2009. Vervolgens heeft de heer [persoon 3] de hele procedure conform alle regels doorlopen en werd hij gematched met het terrein in Malmok. De hele overeenkomst werd bij de DIP klaargemaakt en opgestuurd naar de minister voor ondertekening.
Ik werd vervolgens opgebeld door de minister dat de aanbieding van het terrein aan de heer [persoon 3] moest worden gewijzigd en dat het terrein moest worden aangeboden aan mevrouw [persoon 1]. Ik heb het dan over minister [verdachte]. Eigenlijk was de procedure bij de DIP al afgerond en moest de minister alleen nog ondertekenen voor goedkeuring.
Mevrouw [persoon 1] heeft in die tussentijd ook al een pre-reservering gekregen voor een terrein. Niet voor een specifieke locatie. Toen werd ik gebeld door de minister om de verandering te doen en het terrein wat toegewezen was aan de heer [persoon 3] te veranderen naar mevrouw [persoon 1]. Maar ik heb tegen de minister gezegd dat ik nog niet wist of mevrouw [persoon 1] de financële draagkracht had voor het terrein bij Malmok. We hadden op dat moment nog geen idee wat haar financiële draagkracht was. Verder heb ik ook gezegd dat er twee andere terreinen beschikbaar waren voor haar, als zij wel de financiële middelen zou hebben. En ten derde heb ik hem geantwoord dat het niet logisch was om de verandering te doen omdat de heer [persoon 3] al zover was in zijn procedure.
V: Wat was de reactie van [verdachte] toen u dat tegen hem zei?
A: Er was geen ruimte voor discussie. Hij deed een verzoek en aan het verzoek moest worden voldaan.
Ik heb gewacht tot de maandag voor het wekelijks overleg voordat ik er wat mee ging doen.
In het overleg op die maandag waren [betrokkene 15], [aangever], [verdachte] en ik. Ik heb toen aangegeven dat ik het niet eens was met de grondruil omdat de heer [persoon 3] al zover in het proces was. De reactie van [verdachte] was dat hij het niet op prijs stelde dat ik het naar voren bracht en hij sloeg met zijn hand op tafel en zei: ik ben de minister en dat zijn verzoek uitgevoerd moest worden.
Ik heb tegen [verdachte] gezegd: `oke (…).
Daarna ging ik een mail opmaken voor de heer [persoon 3] om hem uit te nodigen voor een vergadering bij de DIP en in die e-mail informeerde ik hem dat het over het terrein bij Malmok ging en dat er andere plannen waren gemaakt, waarover ik niets wist, voor dat terrein en dat ik hem daarover wilde informeren.
Tijdens de vergadering legde ik uit dat er een ander plan, een andere reservering was geweest voor het terrein bij Malmok en dat we hem een ander terrein konden aanbieden. De heer [persoon 3] vroeg me wie de opdracht had gegeven om het terrein te veranderen. Ik antwoorde niet meteen (…)
V: In hoeverre was er sprake van een feitelijke reservering voor dat terrein?
A: Nee die was er niet. Ik was ook niet op de hoogte van andere plannen voor dat terrein. Ik wilde in dit geval niet aan de heer [persoon 3] zeggen dat het de minister was die de opdracht had gegeven voor de ruiling van het terrein.
(…)
Ik wilde de feitelijke reden niet zeggen. Ik had het gevoel dat ik niet kon zeggen dat de opdracht van [verdachte] kwam.
(…)
Ik vond niet dat ik in de positie was om een cliënt te zeggen dat dit een directe opdracht van de minister was.
Toen gingen we verder met mevrouw [persoon 1]. Zij heeft haar hypotheekbrief ingeleverd en nadat dat gedaan was werd zij gematched met het terrein bij Malmok. De volgende dag nadat ze de pre-reservering had gekregen, kwam ze al met een verklaring van de bank. Daarna werd de procedure gewoon voortgezet en werd het terrein uitgegeven aan haar. En toen werd de overeenkomst opgemaakt en naar het bureau van de minister gestuurd. Dit was precies in de periode dat [verdachte] aftrad als minister van infrastructuur en [minister 1] dit overnam. En bij de overname van dit ministerie heeft [minister 1] alle ondertekening gestopt om alle stukken en dossier opnieuw te bekijken. En in deze casus, van mevrouw [persoon 1], heeft zij de overeenkomst niet getekend.
Mevrouw [persoon 1] werd hierover geïnformeerd en werd opnieuw op de wachtlijst gezet. Zij heeft toen een zaak aangespannen tegen de DIP.
Het feit dat de aanvraag van de heer [persoon 3] uit 2015 en de aanvraag van mevrouw [persoon 1] in 2017 wat eerder werden behandeld dan dat ze eigenlijk aan de beurt waren, dat gebeurt wel vaker. We hebben altijd een aantal van deze gevallen op de lijst. Ik vind het veranderen van de uitgifte van een terrein echter niet vallen onder een discretionaire bevoegdheid. Ik vind dat dit niet toegestaan is.
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 mei 2022, documentcode 202205041035.V.WEVR.02 (pagina’s 3078 tot en met 3109), met bijlagen, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte 1]:
Ik was de enige die de matching kon uitvoeren.
V: Wie was verantwoordelijk dat dit FIFO-beleid ook daadwerkelijk uitgevoerd werd?
A: Mijn persoon als hoofd van de afdeling.
V: Had minister [verdachte] invloed op dit FIFO-beleid en zo ja op welke wijze?
A: (…) kwamen er verzoeken zijdens de minister binnen, voor uitzonderingen, om aanvragen na 2003 toe te voegen aan de aanvragen voor 2003, die onder het FIFO-beleid vielen. Ik vermelde dan op de Excel sheet de reden van de uitzonderingen op het FIFO-beleid. Ik plaatste dan de opmerking "Min-ROIM", en als ik de reden voor de uitzondering wist, schreef ik dan bijvoorbeeld "sociaal".
(…) Ik kreeg de reden van de uitzondering zijdens de minister. Op het kopie aanvraagformulier wordt door de minister een opmerking geschreven, aan de directeur van de DIP "ter advies" of "voor het nodige". De stukken worden verstuurd vanaf het Bureau van de Minister. De stukken worden dan bij de directeur gelegd.
V: Zet de directeur een opmerking op de stukken/aanvragen die via de afdeling Algemene Zaken binnenkomen?
A: Hij plaatste alleen maar de initialen TC-UC. Dit is de afkorting voor Team Coördinator — Uitgifte Centrum. Hij schrijft ook af en toe de afkorting V.H.N., wat
betekent "voor het nodige".
V: Wat begrijpt u dan hierbij?
A: Ik begrijp dat ik het dan moet doen.
V: Wie kon besluiten dat een aanvraag behandeld werd als uitzondering?
A: Het komt van bovenop. Hiermee bedoel ik van de minister.
V: Wie was daartoe bevoegd?
A: De minister is bevoegd.
V: In hoeverre werd vastgelegd dat een aanvraag als uitzondering in behandeling moest worden genomen?
A: De minister heeft discretionaire bevoegdheid. Hij kan afwijken van zijn eigen beleid.
V: Wordt de uitzondering dan ergens vastgelegd?
A: Ja, het wordt vermeld op een "screening formulier". Wij schrijven het dan meestal in het rood zodat het opvalt, dat de uitzondering op verzoek van minister ROIM werd gedaan.
V: Wie controleerde de uitzonderingen?
A: Als ik het verzoek van de directeur krijg, voer ik het uit. Ik print de Excel sheet en de pre-reserveringsbrieven dan uit.
(…)
Ik maak dan de pre-reserveringsbrief op.
V: In hoeverre kon u een aanvraag voor erfpacht als uitzondering aanmerken?
A: Een uitzondering houdt in dat het een aanvraag betreft waarvan wij in principe niet in behandeling zouden hebben genomen. Aan de hand van het jaartal kunnen wij dit zien.
V: Waarom heeft dhr. [persoon 3] wel een plek op de lijst van pre-reserveringen gekregen?
A: Omdat zijn aanvraag vanuit het Bureau van de minister werd verstuurd, met het verzoek "voor het nodige" of "ter advies", waardoor deze als een uitzondering tot de lijst gevoegd werd. Er staat meestal "voor het nodige" erbij vermeld.
V: Hoe wist u precies om welk terrein en welke verandering het ging?
A: Ja, [verdachte] noemde het specifieke terrein dat aan de heer [persoon 3] werd toegewezen en om deze in te ruilen op naam van mevrouw [persoon 1]. [verdachte] zei ook dat er aan de heer [persoon 3] een ander terrein aangeboden moest worden.
O: Dhr. [aangever] heeft voorts verklaard dat deze brief die wij u nu tonen, opgemaakt is met valse, althans niet juiste informatie en hij hiermee misleid werd. De brief met onderwerp: `aanbieding 1 concept overeenkomst tot vestiging van erfpacht (woningbouw) ter ondertekening en goedkeuring', gericht aan de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu wordt als bijiage 1 toegevoegd aan dit proces verbaal.
V: Herkent u deze brief?
A: Ja.
(…)
Dit is een aanbiedingsbrief, het gaat samen met een conceptovereenkomst en het hele dossier naar de directeur. De aanbiedingsbrief wordt door de directeur ondertekend, waarna deze naar de minister wordt opgestuurd. De minister ondertekent de conceptovereenkomst en ondertekent de aanbiedingsbrief voor akkoord met een datum. Hierna worden de stukken teruggestuurd naar mijn afdeling ter afronding. De klant wordt dan gebeld om te komen ondertekenen.
V: Wie heeft deze brief opgesteld en deze woorden gekozen?
A: Ik heb deze brief opgesteld. Mijn initialen staan boven op de brief vermeld. Het betreft een standaardbrief en ik voegde toe wat nog vermeld moest worden.
O: Volgens u, was het dus aan [persoon 3] gegeven en moest het van [verdachte] aan [persoon 1] worden gegeven.
V: Waarom werd in de aanbeveling dan gesproken over dat het aangeboden terrein aan [persoon 3] reeds voor een ander was gereserveerd?
A: Ik heb het zo vermeld om niet te vermelden dat het een opdracht was van de minister. Eigenlijk had ik moeten vermelden dat het in opdracht was van de minister.
V: Wie had bedacht om deze feiten om te draaien en op deze manier in de aanbeveling te verwoorden?
A: Ik heb de brief opgesteld. Vanuit mijn oogpunt was het op dat moment "The right thing to do".
(…) Toen ik deze brief heb opgemaakt, heb ik ervoor gekozen om te schrijven dat er een eerdere reservering op dit terrein was.
O: In uw uitleg (bijlage 3) zegt u dat u [persoon 3] in het gesprek tussen u, [persoon 3] en [betrokkene 16] hebt gezegd dat er sprake was van een "dubbele" reservering.
V: Gezien het voorstaande, was dit niet waar toch?
A: Om de klant niet in kennis te stellen dat het een opdracht was van de minister, heb ik toen ervoor gekozen om het zo te benoemen.
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 mei 2022, documentcode 202205110900.V.WEVR.03 (pagina’s 3110 tot en met 3166), met bijlagen, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte 1]
V: Bijlage 3 betreft brief d.d. d.d. 20 november 2019 aan [persoon 3] in relatie tot de aanbieding van een nieuw terrein bij Palm Beach aan hem, nadat zijn terrein in pre-reservering werd gegeven aan [persoon 1]. Er waren terreinen vrij te Palm Beach, waarom machete u die niet met het de aanvraag van [persoon 1]?
A: De opdracht was heel specifiek dat het terrein dat aan de heer [persoon 3] werd aangeboden, veranderd moest worden naar een uitgifte aan mevrouw [persoon 1]. Ik heb wel voorgesteld aan de minister om het terrein naast het terrein van de heer [persoon 3] aan mevrouw [persoon 1] aan te bieden. Dat terrein was nog open. Maar hij zei 'nee', dat terrein dat aan de heer [persoon 3] werd uitgegeven, moest aan mevrouw [persoon 1] worden uitgegeven. Ik moest de heer [persoon 3] zien te overtuigen om van het terrein in Malmok of te zien zodat het terrein aan mevrouw [persoon 1] kon worden uitgegeven. Ik heb daarom verschillende terreinen in andere buurten aangeboden.
V: U zegt overtuigen?
A: Ja hij moest eigenlijk afzien van het terrein zodat dat terrein vrij zou komen en aangeboden kon worden aan mevrouw [persoon 1].
V: Maar dat lukte niet. U nodigt hem uit voor een gesprek en zegt dat het terrein al gereserveerd was.
A: Ja we hebben hem in dat gesprek uitgelegd dat er andere plannen waren met het terrein en hem andere opties aangeboden. Hij ging niet meteen akkoord, maar uiteindelijk wel.
O: Naast de aanvraag van [persoon 2], zien we in de WhatsApp berichten tussen [verdachte] en u dat [verdachte] meerdere/vele keren foto's/attachments van aanvragen/verzoeken voor erfpachtterreinen stuurde. Bijlage 8 betreft een afbeelding van aanvraag van [persoon 2].
(…)
A: (…) Ik kreeg de hard copy opgestuurd van het bureau van ROIM.
O: We zien een opmerking geschreven op deze aanvraag met een handtekening en een datum. De verdenking is dat deze datum 7 mei 2019 is, gezien de foto van verzoek van [persoon 2] naar u gestuurd werd op 8 mei 2019.
V: Van wie zijn het handschrift en de handtekening op deze aanvraag?
A: Dat is van de minister.
O: [verdachte] stuurde u op 8 mei 2019 omstreeks 12.25 PM deze afbeelding op. Het betrof een erfpachtaanvraag voor woningbouw van [persoon 2] voornoemd. Bijlage 9.
V: Waarom moest hij deze aanvraag sturen?
A: Zodat ik deze op de Iijst van de pre-reservering kon plaatsen voor 29 mei 2019.
V: Als de minister iemand op de uitzonderingenlijst plaatst, moet dat dan niet aan voorwaarden voldoen?
A: Nee, eigenlijk niet. Hij kon beslissen wie hij op de uitzonderingen-lijst kon plaatsen.
V: Waaraan kon je zien, of waarom wist je dat de aanvraag van [persoon 2] een uitzondering was?
A: In dit geval wist ik wel dat het een uitzondering was omdat we bezig waren met de activiteit van eind mei, en [persoon 2] de Iaatste op de lijst zal zijn. Ik gaf dat door aan hem omdat ik brieven moest opmaken voor de uitnodiging voor de datum van 29 mei 2019.
O: Volgens uw eigen schrijven, uw antwoord op verzoek van directeur DIP d.d. 28 augustus 2020, stelt u dat: 'perceel 2-A-1533 in reservering aangeboden is aan dhr. [persoon 2], nadat hij een prereservering heeft ontvangen in mei 2019'. Uit onderzoek is gebleken dat dhr. [persoon 2] op 02 april 2014 een aanvraag uitgifte erfpachtterrein doet. Ook een uitzondering op het FIFO-beleid dus.
V: Waarom werd de aanvraag van [persoon 2] in behandeling genomen deze was niet aan de beurt volgens het FIFO-beleid?
A: Omdat het door de minister als uitzondering werd aangemerkt. De minister maakt gebruik van zijn discretionaire bevoegdheid, hij heeft ervoor gezorgd dat de aanvraag wel in behandeling zou worden genomen.
V: Waar of bij wie heeft de minister het gebruik van zijn discretionaire bevoegdheid gemotiveerd?
A: Ik weet het niet. In werkelijkheid weet ik niet of hij daar een motivatie over moet geven.
V: Het Iijkt er hier sterk op dat hij bepaalt wie welk terrein krijgt, terwijl dat uw werk is. Waarom accepteert u dit?
A: Het wil niet zeggen dat ik het geaccepteerd heb, maar ik ben gewoon een ambtenaar, ik heb geen andere weg kunnen kiezen om ergens naar toe te gaan om te zeggen ‘he, zo moet het niet zijn'.
V: Waarom heb je niet bij de directeur aangeklopt?
A: Op dat moment heb ik er niet zoveel aandacht aan gegeven. Op dat moment was het pas een beginstadium van de aanvraag.
O: Tijdens het onderzoek aan de WhatsApp gesprekken tussen [verdachte] en u zien wij ook dat u gunsten vroeg aan [verdachte], waaronder om iemand te helpen om aan een terrein te komen om een huis te kunnen bouwen.
Het betrof een bericht van 24 september 2019.
[medeverdachte 1]: "Vraag 2: Er is een persoon die ik wens te helpen zodat ze in aanmerking kan komen voor een Pre Res in de groep van nu. Haar naam is [betrokkene 17], ze is een ex-collega en vriendin van mij die terug uit Amerika gekomen was toen ze klaar was met het behalen van haar Masters van UCF in Hospitality and Tourism (En spijtig genoeg werkt ze bij Aruba bank....) Kan het? Haar aanvraag is van 2016".
[verdachte] antwoordt u hierop: "Ja. Geen probleem. lk ben bekend met haar geval". Bijlage 15.
V: Wat doet u hier?
A: (…)
Ik heb toen de minister benaderd om haar te helpen bij het geval van de moeder.
V: Maar zo vraagt u de minister eigenlijk ook om tegen het beleid in te gaan.
A: Ja, als je het zo stelt ja. In de andere pre-reserveringen kwam het ook vaak voor dat er uitzonderingen waren. En omdat ik dit geval ken, heb ik dit verzoek gedaan.
5. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 maart 2021, documentcode 202102270742.AGV (pagina’s 4181 tot en met 4272), met bijlagen, voor zover inhoudende als
relaas van de verbalisant, met betrekking tot de aangifte van [aangever], zakelijk weergegeven:
Ik ben de directeur van de Directie Infrastructuur en Planning (DIP) en doe aangifte van de navolgende feiten.
[medeverdachte 1], hierna betrokkene, is sinds 2018 benoemd in de functie van Team Coördinator (TC) van de afdeling Uitgifte Centrum (UC) bij de DIP.
De afdeling UC is onder ander belast met de uitgifte van erfpachtpercelen voor woningbouw. Deze afdeling zorgt ook voor de pre-reserveringen en reserveringen voor wat betreft laatstgemelde erfpachtpercelen.
In de periode van maart 2019 tot en met januari 2020 heeft betrokkene in strijd met de wet, de richtlijnen en vigerend beleid van DIP en tegen het vertrouwen dat ondergetekende in haar had gesteld, percelen in pre-reservering en reservering uitgegeven.
Daarbij heeft betrokkene verkeerde informatie, althans informatie die niet gebaseerd was op waarheid verschaft aan ondergetekende, vervolgens deze informatie op schrift gesteld, om percelen in te trekken, althans in prereservering althans reservering uit te geven.

Achtergrondinformatie

In februari 2018 heeft de huidige regering een beleid afgekondigd voor wat betreft de uitgifte van percelen in erfpacht. Dhr. [verdachte] was toen minister ROIM.
Doel van het beleid is om (onder andere) de uitgifte van percelen op transparante wijze te laten geschieden. (Bijlage 3).
Ondergetekende verwijst met name naar de navolgende relevante artikelen voorkomend in laatstgemeld beleid.
2.2.
Gronduitgiftebeleid
Het doel van het gronduitgiftebeleid is om te voorzien in de vraag naar gronden (en water) teneinde een duurzame sociale en economische welzijn te garanderen. Het ROP is de leidraad voor het gronduitgiftebeleid. In het proces van gronduitgifte zullen de bestemmingen van de aangevraagde gronden steeds worden getoetst aan de functies van de verschillende zones zoals aangegeven in het ROP.
Het beleid van MinROIM is erop gericht om het proces van gronduitgifte en terreintoekenning transparant, integer, efficiënter en effectiever te laten verlopen en misbruik te voorkomen en tegen te gaan.
Dit zal geschieden door:
De depolitisering van het proces van gronduitgifte;
De DIP als enige gemachtigde instantie aan te wijzen;
Voorafgedefinieerde en gepubliceerde beleidsvoorschrlften vast te stellen;
Grondaanvragen en terreinverzoeken van burgers bij de DIP in behandeling te nemen, beoordelen, beslissen en of te handelen. Hiermee zal de burger niet meer afhankelijk zijn van de minister. De DIP zal maandelijks verantwoording afleggen aan de regering.
Aanvullend hierop zullen:
De toekenningsprocessen voor terreinen en bouwvergunningen gesimplificeerd, zo veel mogelijk geobjectiveerd, gepubliceerd en gedigitaliseerd worden;
De beleidsvoorschriften, -uitgangspunten en -richtlijnen voor toekenning continu geëvalueerd en vervolgens, waar nodig, geactualiseerd worden;
De toezicht, controle en handhaving verbeterd worden. Dit m.n. voor degenen die bijvoorbeeld niet voldoen aan de voorwaarden van de erfpacht of huur.
3. De nieuwe gronduitgifte procedure.
3.1.
Uitgifte van Rrond in erfpacht voor woningbouw.
Het proces voor de uitgifte van gronden voor woningbouw geschiedt via het proces van aanvraag  pre-reservering  reservering  erfpachtovereenkomst notariële akte bouw en afbouw van de woning. Het doel is om het proces en de regels te standaardiseren.
Uitgangspunt voor de uitgifte van erfpacht is het First In First Out (FIFO) systeem dat zal worden toegepast.
Vereisten om in aanmerking te komen voor een erfpachtperceel voor woningbouw.
De aanvrager moet meerderjarig zijn;
De aanvrager moet ingezetene zijn van Aruba;
De aanvrager moet een op Aruba geboren Nederlander, dan wel een met een op Aruba geboren Nederlander gelijkgestelde zijn;
De aanvrager en/of levenspartner mag niet reeds een woningbouwperceel in erfpacht of eigendom bezitten.
3.1.1.
Grondaanvraag.
Alle grondaanvragen dienen te geschieden op het kantoor van de DIP.
3.1.2.
Pre-reservering.
Als de aanvrager in aanmerking komt voor een stuk grond in erfpacht, krijgt betrokkene een brief van pre-reservering. De voorwaarden van de pre-reservering zijn:
-
Betrokkene dient een verklaring van een financiële instelling (bank, FCCA, pensioenfonds, etc.) in te dienen tot welk bedrag de instelling bereid is een financiele lening te verstrekken;
-
Deze verklaring dient binnen 30 dagen na ontvangst van de brief van prereservering bij de DIP te worden ingediend;
-
De pre-reservering wordt niet verlengd.
3.1.3.
Reservering.
Als de aanvrager in aanmerking komt voor een woningbouwperceel en heeft voldaan aan de voorwaarden uit de pre-reservering, krijgt de aanvrager een reserveringsbrief waarin een woningbouwperceel wordt aangeboden die past bij de financiële draagkracht van de aanvrager.
De voorwaarden van de reservering zijn:
-
De DIP zal de reserveringsbrieven uitgeven met een ontvangstbevestiging. De datum van uitreiking en ontvangstbevestiging geldt als start van de termijn voor voldoening aan de voorwaarden;
-
De DIP zal voor het maken van een inhaalslag mede gebruik maken van een koeriersdienst;
-
De aanvragers krijgen 10 werkdagen om de reservering te accepteren en hun factuur op te halen;
-
Vanaf de datum van de factuur wordt de termijn gerekend waarbinnen de aanvrager aan alle overige voorwaarden dient te voldoen;
-
De termijn is maximaal 90 dagen. Het uitgangspunt is dat er geen uitstel wordt gegeven behoudens gevallen van: — (i) echtscheiding (met indieningsbewijs Gerecht); (ii) langdurige ziekte van de aanvrager met bewijs van specialisten; (iii) indien de DOW de bouwvergunning heeft afgewezen, althans om aanpassing heeft verzocht (eigen wijzigingen zijn geen reden voor uitstel), (iv) de aannemer, architect of tekenaar failliet gaat of surseance van betaling is gesteld, en (v) conform discretionaire bevoegdheid van de minister;
-
Het uitstel is in alle gevallen maximaal 30 dagen;
-
Binnen de termijn van 90 dagen dient de aanvrager de volgende documenten bij de DIP in te dienen:
o
Bewijs van inschrijving in het Bevolkingsregister, niet ouder dan 3 maanden;
o
Bewijs van financiering van de bouw door een financiële instelling (bank, FCCA, pensioenfonds, etc.);
o
Bewijs van indiening van een bouwaanvraag bij DOW;
o
Plattegrond van het woonhuis ingediend bij DOW waaruit blijkt dat de bouwoppervlak minimaal 30% van het gereserveerde bouwperceel bedraagt;
Intern onderzoek heeft uitgewezen dat er in Malmok 4 (vier) percelen beschikbaar waren: Percelen nummer #: 2-A-1532. 2-A-1533, 2-A-1543 en 2-A-1535.
Het perceel bekend als 2-A-1532 is in pre-reservering op 29 mei 2019, (Ref num: UC-RIW/ ERF1274-2019) aan mevrouw [persoon 1] gegeven. De pre-reservering is door ondergetekende ondertekend en is opgesteld door betrokkene, in haar hoedanigheid van Team Coördinator van de afdeling Uitgifte Centrum (TC/ UC). Dit is af te leiden uit de afkorting "RIW' welke vermeld staat bij voornoemde brief van pre-reservering. (Bijlage 5)
Uit het dossier blijkt dat mevrouw [persoon 1] een aanvraag heeft ingediend op 1 augustus 2017. (Bijlage 6) De aanvraag van mevrouw [persoon 1] voldoet derhalve niet aan het FIFO-vereiste zoals neergelegd in artikel 3.1 van het Beleid van de DIP van februari 2018 welke door de voormalige minister [verdachte] is opgesteld en gepubliceerd. Dit is evident omdat mevrouw [persoon 1] in mei 2019 een pre-reservering had ontvangen terwijl DIP in 2019 bezig was met het behandelen van de aanvragen van 2012.
De aanvraag van mevrouw [persoon 1] had alleen al op grond van het FIFO-beleid niet in behandeling mogen zijn genomen in 2019.
Het perceel in kwestie is middels schrijven d.d. 27 augustus 2019, DIP/ 3908
aan mevrouw [persoon 1] in reservering aangeboden welke brief is ontvangen door mevrouw [persoon 1] op 11 september 2019. (Bijlage 7)
Voorts heeft het intern onderzoek naar het perceel welke aan mevrouw [persoon 1] in pre-reservering en reservering werd gegeven uitgewezen dat het perceel reeds aan een ander persoon in pre-reservering en reservering was uitgegeven.
Zo is het perceel 2-A-1534 te Malmok middels schrijven d.d. 7 maart 2019, ERF 1305-2016 (UC-RIW) aangeboden in pre-reservering aan de heer [persoon 3]. (Bijlage 8) Ook dit stuk is door betrokkene, TC van de Uitgifte Centrum, opgesteld.
Middels schrijven d.d. 8 april 2019, DIP/1626 is de heer [persoon 3] het perceel in reservering aangeboden, waarna de erfpachtovereenkomst aan de voormalige minister [verdachte] voor ondertekening is aangeboden door betrokkene (Bijlage 9 en 10)
In het kader hiervan heeft betrokkene, middels schrijven d.d. 20 november 2019 aan ondergetekende een brief ter ondertekening aangeboden waarin stond dat het perceel niet meer aan de heer [persoon 3] in erfpacht kon worden gegeven daar het perceel reeds aan iemand anders in reservering was gegeven, dit laatste strookte echter niet met de waarheid. (Bijlage 11)
Bij dit onderzoek is gebleken dat het perceel welke reeds voor de heer [persoon 3] was gereserveerd aan mevrouw [persoon 1] werd aangeboden nadat deze werd ingetrokken. Er was geen sprake van een foutieve dubbele reservering zoals door betrokkene werd gesteld en mij wilde doen geloven.
Het door betrokkene aan ondergetekende aangeboden stuk d.d. 20 november 2019 was derhalve niet naar waarheid opgesteld aangezien de reservering van de heer [persoon 3] eerder gedateerd was dan die van mevrouw [persoon 1] en uit de stukken voldoende blijkt dat dit perceel in maart 2019 (toen deze in reservering) werd aangeboden voor mevrouw [persoon 1], niet dubbel was gereserveerd.
Ondergetekende is door betrokkene niet op de hoogte gesteld, dat zij naar haar zeggen een directe opdracht kreeg van de voormalige minister om het perceel weg te nemen van de heer [persoon 3] en om aan mevrouw [persoon 1] uit te geven.
Ondergetekende was ook niet op de hoogte dat betrokkene een schriftelijk stuk had opgesteld welke niet op de waarheid berustte.
Ondergetekende is misleid om, op basis van onjuiste informatie verkregen van betrokkene, de intrekking van de heer [persoon 3] te ondertekenen.
6. Een als bijlage 5 bij het hiervoor onder 2 vermeld proces-verbaal gevoegd geschrift (p. 4218 tot en met p. 4220), met bijlagen, te weten een brief d.d. 29 mei 2019 van de DIP aan mevrouw [persoon 1] betreffende de pre-reservering voor woningbouwperceel;
7. Een als bijlage 6 bij het hiervoor onder 2 vermeld proces-verbaal gevoegd geschrift (p. 4221 en p. 4222), te weten een brief d.d. 1 augustus 2017 van mevrouw [persoon 1] aan de minister ROIM, betreffende de aanvraag voor een perceel in erfpacht;
8. Een als bijlage 7 bij het hiervoor onder 2 vermeld proces-verbaal gevoegd geschrift (p. 4223 tot en met p. 4229), met bijlagen, te weten een brief d.d. 27 augustus 2019 van het ministerie ROIM aan mevrouw [persoon 1] betreffende de reservering van het perceel 2-A-1532;
9. Een als bijlage 8 bij het hiervoor onder 2 vermeld proces-verbaal gevoegd geschrift (p. 4223 tot en met p. 4229), met bijlagen, te weten een brief d.d. 7 maart 2019 van de DIP aan de heer [persoon 3] betreffende de pre-reservering voor woningbouwperceel;
10. Een als bijlage 9 bij het hiervoor onder 2 vermeld proces-verbaal gevoegd geschrift (p. 4235 tot en met p. 4238), met bijlagen, te weten een brief d.d. 8 april 2019 van het het ministerie ROIM aan de heer [persoon 3] betreffende de reservering van het perceel in Malmok, veldwerknummer 20160100 kavel 4, groot 729m²;
11. Een als bijlage 10 bij het hiervoor onder 2 vermelde proces-verbaal gevoegd geschrift (p. 4239 tot en met p. 4247) met bijlagen, te weten een niet ondertekend overeenkomst tot vestiging van erfpacht tussen het ministerie ROIM en de heer [persoon 3], betreffende het perceel gelegen te Malmok, groot 729m², veldwerknummer 20160100 kavel nummer 4;
12. Een als bijlage 11 bij het hiervoor onder 2 vermelde proces-verbaal gevoegd geschrift (p.4248 tot en met p. 4250), met bijlagen, te weten een brief van DIP d.d. 20 november 2019 gericht aan de minister van ROIM, opgemaakt door verdachte [medeverdachte 1] en aangeboden aan en ondertekend door de directeur DIP, [aangever], inhoudende:
Een concept-overeenkomst ter ondertekening en goedkeuring ten name van de ondergenoemde persoon:
1. [persoon 3],
Betrokkene heeft in april 2019 reservering gekregen voor een woningbouw perceel te Malmok en aan alle voorwaarden voldaan.
Echter, nadat wij zijn overeenkomst hebben opgemaakt, kwamen wij erachter dat de aangeboden perceel to Malmok al reeds in Reservering was. Gezien het voorafgaande, komt de overeenkomst geregistreerd met nummer DIP 1626 te vervallen.
13. Een geschrift, te weten een brief van DIP d.d. 19 november 2019 gericht aan de DOW (p.182), opgemaakt door verdachte [medeverdachte 1] en aangeboden aan en ondertekend door de directeur DIP, [aangever], inhoudende:
Middels reserveringsbrief d.d 08 april 2019 is een perceel gelegen te Malmok kadastraal bekend met veldwerknummer vw.20160100 kavel 4, groot 729 m2, aan de heer [persoon 3] toegekend. Achteraf is geconstateerd dat bovengenoemd perceel al in reservering was en dus dubbel uitgegeven.
Zaak Spookambtenaren
Feit 2 en feit 5 (misbruik van functie m.b.t. zaak Spookambtenaren)
1. De
verklaring van de verdachte, op 20 november 2024 afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
In de ten laste gelegde periode was ik minister van ROIM.
Ik ken de heer [medeverdachte 2] als een groot criticus van San Nicolas. Ik heb gesprekken met hem gehouden over zijn gedachten. Als minister van Cultuur heb ik de heer [medeverdachte 2] uitgenodigd voor een gesprek of hij bij mij kan komen werken specifiek over San Nicolas en om contact te houden met de mensen van San Nicolas en wat er daar moest gebeuren.
De heer [medeverdachte 2] zat niet achter een bureau. Hij moest net als de heer [medeverdachte 3] op straat zijn.
De heer [medeverdachte 2] had volgens mij een plek bij Serlimar of bij het oude Centro Medico waar ze iets van werk konden doen, maar hun werk was meer op straat en zij rapporteerden aan mij. Hij rapporteerde aan mij verbaal en niet schriftelijk.
Dat gebeurd zo bij iedere minister. Er staat niet in zijn contract hoe hij bij mij moet rapporteren. Een minister komt en gaat met zijn mensen.
Mensen die bij de minister werken hoeven niet eens een formulier voor de vakantie in te dienen. Het gaat zo jaren en is gebruikelijk.
De heer [medeverdachte 3] ken ik van langgeleden. Hij was een activist tussen de Latijnen.
Ik heb hem specifiek vanuit een Stichting met Latijnen benaderd en ik heb hem gevraagd om bij mij te komen als liaison om speciaal met die groep in contact te komen. U vraagt mij of er een vacature voor die functie was?Er staat geen vacature voor een baan bij het ministerie. Er is een bepaalde begroting van de minister. Alle mensen die bij mij werkten hielden toezicht op zijn werk. Hij had direct contact met mij. Eenzelfde contact met mij als met de heer [medeverdachte 2].
Mensen hebben een 40-urig contract en moeten minimaal dat aantal uur werken.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 augustus 2020, documentcode 202008050610.AMB (pagina’s 4273 tot en met 4299), met bijlagen, voor zover inhoudende als
relaas van de verbalisanten of één van henmet betrekking tot de aangifte van [minister 1], zakelijk weergegeven:
Op 24 juli 2020 deed minister van Ruimtelijke Ordening Infrastructuur en Milieu, [minister 1] aangifte doen van gepleegde strafbare feiten bij het ministerie ROIM tegen de twee medewerkers ROIM genaamd [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en de toenmalige minister ROIM [verdachte].
Zij deed aangifte en verklaarde onder andere:
Nadat ik eind januari 2020 als minister ROIM werd aangesteld, ben ik ongeregeldheden bij het ministerie ROIM tegengekomen. Na de invoering van de [norm]-norm, om de overheidskosten te verlagen, merkte ik dat twee medewerkers, genaamd [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], nooit op dienst waren verschenen. Ik heb hen zelf nooit gezien en weet niet wie zij zijn. Bij navraag naar hen vernam ik dat zij ook nooit bij het ministerie aanwezig waren geweest of gewerkt hadden. Ook niet ten tijde dat [verdachte] minister was van het ministerie ROIM.
Zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 3] werden door toenmalig minister [verdachte] in dienst genomen middels een arbeidsovereenkomst en werden in de functie van liaison aangesteld bij het ministerie ROIM. Ik vernam dat een van hen niet eens op Aruba woonachtig is. Hij werd namelijk door een deurwaarder gezocht bij het ministerie ROIM omdat hij hem nergens kon vinden. Vermoedelijk ging het hier om [medeverdachte 3], maar het kan ook [medeverdachte 2] zijn geweest waarnaar de deurwaarder op zoek was.
Ik heb de ministerraad hiervan op de hoogte gesteld, waarna aan de hand van het besluit van de ministerraad het proces gestart is bij DRH (personeelszaken) om de werkovereenkomsten met deze twee personen op te zeggen. De verdenking is dat deze twee personen een salaris hebben ontvangen, terwijl zij nooit voor de overheid gewerkt hebben. De voormalige minister [verdachte] zou hiervan op de hoogte zijn geweest, aangezien hij degene was die hen in dienst had genomen om bij het ministerie te werken.
Als minister van het ministerie ROIM ben ik bevoegd aangifte te doen. De verdenking is dat zij het Land Aruba hebben opgelicht, waarbij zij vermoedelijk met medeweten van toenmalig minister [verdachte] geen werkzaamheden voor het Land Aruba hebben verricht, maar wel betaald werden.
3. Een geschrift, te weten een arbeidsovereenkomst van het minsterie van ROIM, nummer DRK/27060, tussen het Land Aruba als werkgever en [medeverdachte 2] als werknemer d.d. 6 december 2018 (bijlage 7, pagina’s 310 tot en met 314), inhoudende:
Een arbeidsovereenkomst met ingang van 1 april 2018 bij het bureau van de minister van ROIM in de functie van Liaison voor minimaal 40 uren per week en voor de duur van de regeerperiode van het Kabinet [kabinet].
Deze overeenkomst wordt aangegaan tegen een brutosalaris van Afl. 4.050,= per maand. Vermeerder met een toelage van 25%van analogie (..) en toekenning van een autotoelage van Afl 250,= per maand en een telefoontoelage van Afl 250,= per maand.
De overeenkomst is overeengekomen en ondertekend op 6 december 2018 door de werknemer [medeverdachte 2] en de minister van ROIM als de werkgever.
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 mei 2022, documentcode 20220201145.AMB (pagina’s 5854 tot en met 5869) met bijlagen, voor zover inhoudende als
relaas van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 25 maart 2022 heeft de officier van justitie van Aruba Bank N.V. gevorderd alle aanwezige informatie welke betrekking heeft op de rekening(en) op naam van:
Naam: [medeverdachte 2]
Voornamen: [voornamen]
Geboortedatum: [geboortedatum]

Salarisoverzicht van [MEDEVERDACHTE 2] op rekening courant #[rekening]

Het maandelijks salaris van [MEDEVERDACHTE 2] werd maandelijks uitbetaald op dit rekening. Volgens informatie van Aruba Bank werd de salarissen uitbetaald vanuit rekening #[rekening] op naam van de Centrale Bank van Aruba.
Vanaf september 2019 had [medeverdachte 2] zijn salarsis ontvangen terwijl hij in Colombia was.

Resume

Uit de transactie overzicht is gebleken dat [medeverdachte 2] tussen de periode van 2 juli 2018 tot en met 1 juli 2020 een maandelijkse salaris van land Aruba heeft ontvangen.
Tussen 26 september 2019 tot en met december 2019 en tussen 31 januari 2020 tot en met 1 juli 2020 zijn uitgaves alleen in Colombia. Vanuit de gegevens van de Radax gegevens is gebleken dat [medeverdachte 2] in deze periodes in Colombia was.
5. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 maart 2022, documentcode 202203230915.V.PHIL.01 (pagina’s 2773 tot en met 2794), met bijlagen, voor zover inhoudende als
verklaring van verdachte [medeverdachte 2], zakelijk weergegeven:
V: Tijdens uw verblijf in Colombia, had u toen een inkomen?
A: Dat was het salaris dat de overheid van Aruba mij betaalde. Het bedrag was 4800,- Afl netto per maand.
V: Welke periodes heeft u in het buitenland gewoond of verbleven?
A: En ook in Colombia heb ik nog gewoond. Dat was 2018 tot 2020.
V: Was u in deze landen allemaal ingeschreven?
A: Alleen Colombia niet, toen heb ik me niet uitgeschreven, dat was meer een lange vakantie.
V: Toen u in Colombia was, waar was u toen ingeschreven?
A: In Aruba.
V: Wat voor werkzaamheden voerde u terwijl u in Colombia verbleef?
A: Meestal aan mijn projecten. (…)
Verder deed ik veel aan netwerken via de computer.
V: Had u ook een emailadres van de overheid gekregen toen u daar werkte?
A: Nee. Ik had helemaal niets gekregen van de overheid; geen nummer, geen kantoor, geen bureau, geen pen, alleen een salaris. En niet eens een visitekaartje.
Ik had geen vaste werkplek, helemaal niets. Ik heb daarover ook nog gebeld met het ministerie om een eigen plek te krijgen maar ik kreeg niets. Toen besefte ik dat ik een politiek baantje had gekregen.
(…)
Ik weet niet waarom, misschien om mijn bek dicht te houden. Maar ik had geen taakomschrijving of zo gekregen, dat vond ik ook raar.
V: Wat is een politiek baantje voor u?
A: Dat ik een baantje kreeg, maar geen taakomschrijving. Daarom ging ik mijn eigen ding doen.
V: Hoe verantwoorde je je resultaten en werkzaamheden?
A: Door de publicaties op de social media platforms. Ik heb hier geen rapporten of iets dergelijks van.
V: Dus van het werk wat u in Colombia heeft gedaan dat heeft u geplaatst op uw platform ter promotie?
A: Nee, alleen social media om met mensen te delen.
[verdachte] was mijn directe baas. Hij wist min of meer wat er aan de hand was.
(…) Dat hij op de hoogte ervan was dat ik in Colombia was en waar ik mee bezig was en welke werkzaamheden ik deed. Maar ik hoorde verder nooit wat dat ik terug moest komen en zwijgen is ook toestemmen
V: Aan wie moest u uw werk op Aruba verantwoorden?
A: Aan niemand. Ik had geen functie- of taakomschrijving dus ik had ook aan niemand verantwoording of te leggen. Ik heb mijn eigen taakomschrijving gemaakt.
V: Wanneer startte uw contract precies bij het bureau van de minister?
A: 1 april 2018 en het zou tot 21 november 2021 moeten duren. Ze hebben het ingetrokken in juni 2020. Eigenlijk heb ik alleen twee jaren salaris ontvangen
V: U zei al dat u geen functie- of taakomschrijving had, maar had uw functie wel een naam?
A: Coördinator.
V: Hoe zat het met uw vakantiedagen en ATV-dagen?
A: Dat is het punt. Ik heb misschien Aruba wel opgelicht als het om vakantiedagen gaat. Ook al zou ik op Aruba zijn, dan zou ik ook op vakantie zijn, want ik deed toch niks.
V: We vragen dat omdat contractanten hun vakantiedagen moeten aanvragen. Heeft u ooit aangegeven dat u op vakantie ging, bijvoorbeeld naar Colombia?
A: Nee, dat heb ik niet gedaan. Dat zal ik eerlijk toegeven.
V: Iedere contractant moet een aantal uren per week of dag werken. Hoe werd dat gecontroleerd bij u?
A: Dat werd door niemand gecontroleerd. Mijn directe chef was de minister, maar die controleerde niets.
V: Waarom zou de minister u dit baantje willen geven?
A: Ik ben heel scherp. Je kan me beter aan je zijde hebben. Alle ministers kennen mij. Ze zijn allemaal bang van me. Ik denk dat ze wilden dat ze mij aan hun kant wilden houden.
V: U zei dat u scherp was dat u daarom een baantje van [verdachte] had gekregen hoe bedoelt u dat dan?
A: In de verkiezingen van 2018 sprak ik [verdachte] op straat. Hij zei dat hij graag face to face met mij wilde spreken over hoe ik dingen zag en hoe ik over dingen dacht. Dat hebben we gedaan (…)
Ik kreeg toen geen baan en besloot toen een sollicitatiebrief geschreven. Ik vroeg om een aanstelling van twee jaar, niet vier jaar. Ik stelde voor om alle lege huizen en terreinen in kaart te brengen in San Nicolas. Die sollicitatie was in januari en eind april kreeg ik te horen dat ik een baan had.
V: Dat gesprek, waar vond dat plaats?
A: Dat was bij mij thuis. Dit was allemaal tijdens de campagne, voordat hij minister was.
V: Hoe wist [verdachte] dat hij jou bij Palisiaweg kon vinden of treffen?
A: Hij was net daar aan het campagevoeren. Veel mensen kennen mij via Facebook en daar post ik alles en daar ben ik heel scherp op alles en iedereen. Men zegt ook dat ik mijn baan bij SIAD van [betrokkene 18] heb gekregen omdat ik zo scherp ben op politiek. lk heb een grote mond.
V: Wat voor kritiek had u geuit over [verdachte] op Facebook?
A: Ik had hem kritiek gegeven over de vispieren onder de brug. Hij zat nog in de AVP en hij vergat van Sero Colorado en Cura Cabai de vispieren op te knappen. Ik had dit gepost en een paar maanden daarna werd het opgeknapt. Ik uitte veel kritiek wat dat betreft.
V: Wat merkte [verdachte] van uw steun aan hem?
A: Hij heeft veel van mijn adviezen aangenomen. Ook toen hij ziek werd (…) We hadden toen persoonlijk contact, dat ging over privezaken.
Ik noemde hem 'patron' en toen was de communicatie tussen ons ook meer persoonlijk.
V: We was uw direct leidinggevende? Aan wie moest u verantwoordelijkheid afleggen over uw werkzaamheden?
A: Ik had geen werkzaamheden. Maar [verdachte] was mijn directe chef.
V: Wat bedoelt u met ik had geen werkzaamheden'?
A: Ik bedoel dat ik geen werkzaamheden had waarover ik verantwoording moest afleggen.
V: Wat verdiende u per maand/jaar op deze functie?
A: Jaarlijks weet ik niet, maar ik weet zeker dat het 4800 Afl. netto was per maand.
O: Onderzoek leerde dat u AFL 4050,- per maand + 25%+250 telefoon + 250 aan auto verdiende. (…)
V: Waarom het bedrag AFL4050?
A: Geen idee. Nooit gevraagd ook.
V: Hoe kwam u aan dat bedrag als salaris?
A: Ik weet het niet. Ze hebben me dat gewoon aangeboden.
V: Wie heeft u dat aangeboden?
A: Het ministerie. Ik ga daar geen vragen over stellen. Voor mij was het ook een grote verrassing, ik had dat ook niet verwacht.
V: Wat had u wel verwacht dan?
A: Nee, niets. Ik had [verdachte] gesproken en toen gebeurde er een aantal maanden niets en toen dacht ik dan ga ik wel een sollicitatiebrief schrijven voor een baan. Maar ik wist dat ze ook geen ambtenaren meer mochten aannemen (…)
V: T.a.v uw salaris; kon u daar helemaal zelf over beschikken of moest u nog een deel afdragen aan iemand of een instantie?
A: Ik beschikte over het totale bedrag. 100% kon ik zelf over beschikken. Ik kreeg elke maand een e-mail van het salaris en dat volledige bedrag kreeg ik op mijn rekening gestort.
V: Heeft u ooit toestemming gevraagd voor een refs aan de Ministerraad of directie financien?
A: Nee.
V: Waarom niet?
A: Omdat, zoals ik al zei, omdat ik al het gevoel had dat ik op vakantie was. lk zei al eerder; ik wilde iets doen voor de kost.
V: lk begrijp het niet helemaal. U heeft het over vakantie vieren, maar ook over werken voor Aruba. Hoe zit dit?
A: Ik had geen werkzaamheden. Maar wilde wel werken voor het land Aruba. Ik heb zelf initiatief genomen om deze dingen voor het land Aruba to doen.
O: Uit onderzoek is ook gebleken dat u verschillende keren naar het buitenland bent gereisd in de periode van 01 april 2018 tot 20 juni 2020. U heeft daar zelf ook al over verklaard. We constateren volgens de data uit Radex u in onderstaande periodes niet op Aruba was:
- 27 september 2018 tot en met 10 oktober 2018 - Bogota
- 19 juni 2019 tot en met 30 juni 2019 — Bogota
- 25 september 2019 tot en met 01 december 2019 — Padilla Colombia
- 31 januari 2020 tot en met 13 september 2020 — arriveert vanuit Bogota
V: Hoe kan u zoveel dagen in het buitenland verblijven terwijI u in deze periode aangesteld bent bij het bureau van de minister als liaison?
A: Omdat ik geen werkplek had.
Ik heb [verdachte] om werk gevraagd, maar geen werk gekregen. Ik heb wel een aanstelling gekregen, maar geen werk.
6. Een geschrift, te weten een arbeidsovereenkomst van het minsterie van ROIM, nummer DRH/30748, tussen het Land Aruba als werkgever en [medeverdachte 3] als werknemer d.d. 6 december 2018 (bijlage 21, pagina’s 331 tot en met 335), inhoudende:
Een arbeidsovereenkomst met ingang van 7 november 2018 bij het bureau van de minister van ROIM in de functie van Liaison voor minimaal 40 uren per week en voor de duur van de regeerperiode van het Kabinet [kabinet].
Deze overeenkomst wordt aangegaan tegen een brutosalaris van Afl. 4.050,= per maand. Toekenning van een autotoelage van Afl 250,= per maand en een telefoontoelage van Afl 250,= per maand.
De overeenkomst is overeengekomen en ondertekend op 6 december 2018 door de werknemer [medeverdachte 3] en de minister van ROIM als de werkgever.
7. Een proces-verbaal van bevindingen d.d.7 april 2022 , documentcode 202203141300.AMB (pagina’s 5840 tot en met 5854), met bijlagen, voor zover inhoudende als
relaas van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 2 maart 2022 heeft de officier van justitie van Banco di Caribe Aruba N.V. gevorderd alle aanwezige informatie welke betrekking heeft op de rekening(en) op naam van:
Naam: [medeverdachte 3]
Voornamen: [voornamen]
Geboortedatum: [geboortedatum]
Transactie overzicht rekening #[rekening] van 29 juni 2018 t/m 30 juni 2020 Het maandelijks salaris van [MEDEVERDACHTE 3] bedroeg tussen Awg. 3.900,- en Awg. 4.100,-. Dit bedrag werd uitbetaald vanuit de rekening #[rekening], op naam van Centrale Bank van Aruba.
De kopieen van de achterliggende stukken van de rekening #[rekening] ontvangen van Banco di Caribe zijn als bijlage 3 bij dit proces-verbaal gevoegd.
Het eerste salaris bedroeg een bedrag van Awg. 3.243,75 en werd op 22 november 2018 op de rekening #[rekening] gestort.
In de hieronder tabel werden de maandelijkse salarissen die [MEDEVERDACHTE 3] in de opgevraagde periode heeft ontvangen. Tussen juni 2018 en november 2020 heeft [MEDEVERDACHTE 3] nooit een salaris van Dubai Night Club ontvangen. Er komen wel twee stortingen binnen, nl. Awg. 320,47 en Awg.832,45 aflcomstig van Calabas Hotels N.V.
De tabel hieronder geeft aan het maandelijkse salaris dat [MEDEVERDACHTE 3] heeft ontvangen en de hoeveelheid contant geld die was opgenomen bij een ATM en/of bij de balie van Banco di Caribe.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair:
medeplegen van poging tot oplichting, meermalen gepleegd;
Feit 2:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
Feit 5:
als ambtenaar opzettelijk met misbruik van zijn functie of positie iets doen of nalaten iets te doen ten einde enige voordeel voor hem of een ander te verkrijgen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straffen en maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft in zijn ambt als minister meermalen gepoogd het land Aruba op te lichten door samen met medeverdachte [medeverdachte 1] aanvragers van terreinen te bevoordelen bij de uitgifte van terreinen, terwijl zij daar volgens het beleid geen recht op hadden. Daarnaast heeft verdachte zich als minster samen met medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] schuldig gemaakt aan oplichting, door het land Aruba meerdere arbeidsovereenkomsten af te geven en de daarbij behorende salarissen en toelagen uit te betalen, terwijl door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] geen werkzaamheden voor het land Aruba werden verricht.
Door zijn handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van zijn functie en positie als minister en het vertrouwen in een integer handelende overheid ernstig beschaamd. Bovendien leveren dit soort feiten ernstige imagoschade op voor het land Aruba en wordt het publieke vertrouwen in de politiek aangetast.
Het Gerecht heeft bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het blanco strafblad van verdachte en met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
In het voordeel van verdachte houdt het Gerecht rekening met het tijdsverloop, de enorme publiciteit dat de zaak met zich mee heeft gebracht en dat de zaak door het Openbaar Ministerie aanvankelijk zwaarder is gepresenteerd dan uiteindelijk is aangebracht.
Daarnaast is niet komen vast te staan dat verdachte financieel voordeel heeft genoten met de bewezenverklaarde feiten.
Het Gerecht is, na een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat na te noemen straffen passend en geboden zijn. Een deel van de gevangenisstraf wordt aan verdachte voorwaardelijk opgelegd om de ernst van het bewezenverklaarde te benadrukken en om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De straf is lager dan door de officieren van justitie geëist, mede omdat het Gerecht niet alle feiten bewezen acht.
Als bijkomende straffen zal het Gerecht verdachte, gelet op de aard en de ernst van de feiten, ontzetten van het recht om het ambt van ambtenaar te bekleden en van het passieve kiesrecht voor na te melden duur. Het vertrouwen dat in een overheidsdienaar moet kunnen worden gesteld heeft verdachte zo ernstig beschaamd dat voor hem gedurende die periode geen plaats is om die overheid te dienen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:11, 1:19, 1:20, 1:21, 1:45, 1:46, 1:64, 1:116, 1:119, 1:123, 1:136, 2:305 en 2:354 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het Gerecht:
verklaart het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de strafvervolging van de verdachte;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 3 en 4 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, groot
319 (driehonderdennegentien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op
3 (drie) jaren,aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdenveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis;
ontzetde verdachte van
het recht tot het bekleden van zijn ambt als ambtenaarvoor de duur van
3 (drie) jaren;
ontzetde verdachte van
het recht tot lid van algemeen vertegenwoordigende organen te worden verkozenvoor de duur van
3 (drie) jaar.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. T.E. van der Spoel, bijgestaan door
J. Spanner, (zittingsgriffier), en op 22 januari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Aangifte [minister 1] (p.4273 ev); pv gesprekken (p.4300ev; gesprekken mbt Serlimar (p.7027) en ontvangst stukken (p.4305)
2.Aangifte [aangever] (DIP) (p.4181 ev)
3.In de dagvaarding is de achternaam van verdachte vermeld als [medeverdachte 1], echter blijkt uit het uittreksel van Censo uit het bevolkingsregister Aruba dat haar officiële naamgebruik [medeverdachte 1] is. Voor zover het dossier of vonnis melding maakt van [medeverdachte 1], dient hier gelezen te worden [medeverdachte 1].
4.Zie ook art. 1, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht
5.Brief aanvraag [persoon 3] d.d. 1 juni 2016 (p.83 = origineel)
6.Brief aanvraag [persoon 3] d.d. 1 juni 2016 met notitie (p.84 = duplicaat)
7.Brief aanbod pre-reservering aan [persoon 3] d.d. 7 mrt 2019 (p.4231)
8.Brief aanbod reservering aan [persoon 3] d.d. 8 april 2029 (p.4224)
9.Overeenkomst tussen land Aruba en [persoon 3] (p.4239) en kaart met toegewezen perceel d.d. 10 mei 2019 (p.4246)
10.Overeenkomst tot vestiging van erfpacht tussen het land Aruba en [persoon 3] d.d. 18 aug 2019 (p.120 ev)
11.Brief intrekken aanbod aan [persoon 3] (p.180 in Papiamento; p. 181 vertaling)
12.Brief DIP aan [medeverdachte 1] d.d. 19 nov 2019 aan directeur DIP (p.182)
13.Brief [medeverdachte 1] d.d. 20 nov 2019 aan directeur DIP (p.4249)
14.Brief aanvraag d.d. 1 aug 2017 (p.4222)
15.Brief aanbod pre-reservering aan [persoon 1] d.d. 29 mei 2019 (p.4219)
16.Brief aanbod perceel 2-A-1532 d.d. 27 aug 2019 (p.4224)
17.Brief aanvraag [persoon 2] d.d. 2 april 2014 (p.77 – origineel bij Sevinger) (p.78 – duplicaat bij [verdachte])
18.Brief DIP aanbod pre-reservering aan [persoon 2] d.d. 29 mei 2019 (p.26)
19.Brief reservering perceel 2-A-1533 aan [persoon 2] d.d. 27 aug 2019 (p.167 ev)
20.Brief DIP aan ROIM betreffende goedkeuring aanbieding van vestiging erfpacht [persoon 2] (p.225)
21.Overeenkomst tot vestigign van erfpacht tussen land Aruba en [persoon 2] ongedateerd (p. 226 ev)
22.Brief DIP aan minister ROIM d.d. 20 jan 2021 betreffende nader advies intrekking 2-A-1533 van [persoon 2] (p. 234 ev)
23.Een salaris die afwijkt van de regelgeving
24.Betekenis “des ministers”: als bij het bureau van de minister personen door de minister zelf worden aangenomen, waarbij de DRH weinig tot geen invloed heeft op deze dienstverbanden
26.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van de Landsrecherche d.d. 20 maart 2023, geregistreerd onder zaaksdossiers “Malmok” en “Spookambtenaren” en de onderzoeksnaam “Flamingo”.