ECLI:NL:OGEAA:2025:59

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
AUA202402683
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verdeling van gemeenschappelijke inboedel en onverschuldigde betalingen in relatie tot hypotheeklasten

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiser, woonachtig in Curaçao, een vordering ingesteld tegen gedaagde, woonachtig in Aruba, met betrekking tot onverschuldigde betalingen en de verdeling van gemeenschappelijke inboedel. De procedure begon met een verzoekschrift en een conclusie van antwoord, gevolgd door een comparitie van partijen op 27 januari 2025. Tijdens deze zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht en vragen van het Gerecht beantwoord. Eiser heeft gesteld dat hij gedurende een bepaalde periode maandelijks Afl. 1.000,- aan gedaagde heeft betaald voor hypotheeklasten en dat hij recht heeft op een deel van de waarde van de woning en de inboedel. Gedaagde heeft deze stellingen betwist en aangegeven dat eiser niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk geld heeft gestoken in de woning of de inboedel.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat eiser niet in staat is de kosten van de procedure te dragen en heeft hem kosteloos laten procederen. Echter, de vordering van eiser is afgewezen omdat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims. Het Gerecht heeft geconcludeerd dat eiser niet heeft aangetoond dat hij recht heeft op de gevorderde bedragen en dat de vordering om die reden niet kan worden toegewezen. De uitspraak werd gedaan op 26 februari 2025, waarbij het Gerecht de vorderingen van eiser afwees en hem toestemming verleende om kosteloos te procederen.

Uitspraak

Vonnis van 26 februari 2025
Behorend bij AUA202402683 AR
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[Eiser],
te Curaçao,
eiser, hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. N.V.R.D. Doekhie te Curaçao,
tegen:
[Gedaagde],
te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 13 november 2024, waarin een comparitie van partijen is bepaald.
1.2
De comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 27 januari 2025. Tijdens die zitting zijn [eiser] en zijn advocaat via een videoverbinding aanwezig geweest, en was [gedaagde] aanwezig in de zittingszaal. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht, gereageerd op de stellingen van de ander en vragen van het Gerecht beantwoord.
1.3
Vervolgens is bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.DE FEITEN

2.1 [
Eiser] en [gedaagde] hebben tussen juni 2002 en oktober 2017 (voor een groot deel van de tijd) ingeschreven gestaan op hetzelfde adres. Een gedeelte van die tijd hebben zij ook een relatie met elkaar gehad.
2.2 [
Gedaagde] is sinds 2009 eigenaar van het perceel [adres]. Voor de aankoop van dit terrein heeft [gedaagde] een lening afgesloten bij CMB. In februari 2017 heeft zij een nieuwe hypothecaire lening afgesloten bij CMB voor de bouw van een huis op dit perceel.
2.3 [
Gedaagde] staat sinds 7 augustus 2017 ingeschreven op het adres [adres].
2.3
In juli 2017 is [eiser] naar Curaçao verhuisd.
2.4
Bij brief van 6 februari 2023 heeft [eiser] aanspraak gemaakt op (a) het recht om in de woning aan [adres] te verblijven, dan wel (b) uitbetaling van een bedrag van Afl. 114.000,-. Bij brief van 27 november 2023 is [gedaagde] gevraagd om een voorstel te doen voor een minnelijke regeling. Daarop heeft [gedaagde] niet gereageerd.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
De vordering van [eiser] luidt als volgt:
“1. Kosteloos te mogen procederen.
2. Gedaagde te veroordelen mee te werken aan de verdeling van deze vordering en op te dragen een taxatierapport op te vragen of een deskundige door het Gerecht aan te wijzen.
3. De verdeling van de gemeenschapsgoederen, zijnde het huis en inrichting voor minstens de helft tussen partijen vast te stellen.
4. Gedaagde te veroordelen de helft van de uiteindelijke taxatiewaarde aan eiser te voldoen, alsmede een deel van de inrichtingskosten.
5. Gedaagde te veroordelen de proceskosten en gemachtigden salaris te voldoen.”
3.2 [
Gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Het Gerecht zal hierna ingaan op de stellingen van partijen, voor zover ze van belang zijn voor de beoordeling van de vordering.

4.DE BEOORDELING

4.1
Uit het door [eiser] overgelegde bewijs van onvermogen blijkt dat hij niet in staat is de kosten van deze procedure te dragen. Om die reden staat het Gerecht hem toe om kosteloos te procederen.
4.2 [
Eiser] stelt zich op het standpunt dat hij maandelijks aan [gedaagde] Afl. 1.000,- heeft gegeven om de hypotheeklasten van haar woning en/of de bouw van haar woning te betalen. Om die reden heeft [eiser], zo stelt hij, recht op de helft (of een ander deel) van de waarde van de woning. Daarnaast heeft [eiser] naar eigen zeggen voor Afl. 30.000,- aan goederen aangeschaft voor de inrichting van de woning. Dit bedrag wil [eiser] van [gedaagde] terug ontvangen. [Gedaagde] betwist dat [eiser] geld heeft gestoken in de woning, of op een andere manier geld aan haar heeft gegeven dat hij terug zou moeten krijgen.
4.3
Tijdens de zitting is het volgende komen vast te staan. In 2001 hebben [eiser] en [gedaagde] elkaar leren kennen. [Eiser] heeft zich voor [gedaagde] garant gesteld om haar in staat te stellen een verblijfsvergunning te krijgen. [Gedaagde] is bij [eiser] ingetrokken. [Eiser] had in die periode een eenmanszaak. Volgens afspraak zou [gedaagde] Afl. 1.000,- ontvangen van [eiser], in ruil waarvoor [gedaagde] werkzaamheden voor hem deed. Vanaf 2006 (toen [gedaagde] een verblijfsvergunning had) heeft [gedaagde] dienstbetrekkingen gehad bij hotels in Aruba.
4.4
Vast staat dat [eiser] in 2017 naar Curaçao is verhuisd. Wat er ook zij van het soort relatie dat partijen hebben gehad (volgens [eiser] hebben partijen een korte affectieve relatie gehad en heeft [eiser] daarna als vriendendienst bij haar ingewoond): in ieder geval is die relatie in 2017 verbroken en is [eiser] toen naar Curaçao vertrokken. Dit roept de vraag op of de vordering van [eiser] niet al lang is verjaard. Het antwoord op die vraag kan echter in het midden blijven, omdat de vordering sowieso niet kan worden toegewezen. Het Gerecht licht dit als volgt toe.
4.5
Allereerst geldt dat [eiser] heeft gesteld dat hij [gedaagde] in de periode tussen 2009 en 2018 maandelijks Afl. 1.000,- heeft gegeven vanuit zijn onderneming. Stukken die deze stelling onderbouwen ontbreken echter. Omdat [gedaagde] betwist dat zij in deze periode geld van [eiser] heeft gekregen (volgens haar heeft [eiser] haar alleen sporadisch de afgesproken Afl. 1.000,- per maand betaald, tot zij in 2006 een betaalde baan kreeg), ligt het op de weg van [eiser] om zijn stelling nader te onderbouwen. Dat heeft hij nagelaten. De juistheid van zijn stelling is daarmee niet komen vast te staan.
4.6
Daarbij komt nog dat [eiser] niet heeft gesteld – laat staan onderbouwd – hoeveel geld hij aan [gedaagde] heeft gegeven, dat het ging om onverschuldigde betalingen en dat (en waarom) [gedaagde] het volledige bedrag aan hem terug moet betalen. Bovendien valt niet in te zien om welke reden [eiser] – zelfs als al zou moeten worden aangenomen dat [gedaagde] het geld dat zij van [eiser] heeft ontvangen heeft gestoken in haar woning – mede-eigenaar zou zijn geworden van de woning (hij vraagt immers verdeling) of recht zou hebben op een gedeelte van de waarde van de woning.
4.7
Omdat [eiser] ook niet heeft onderbouwd dat hij geld heeft gestoken in de inrichting van de woning (en ook niet heeft gesteld dat hij bij de verdeling van de gemeenschappelijke inboedel is onderbedeeld), wordt ook het gedeelte van de vordering dat ziet op de inboedel afgewezen. De vraag wat die inboedel op dit moment waard is (of op het moment waarop [eiser] in 2017 naar Curaçao vertrok waard was), kan om die reden onbesproken blijven.
4.8
In het licht van het voorgaande is de slotsom dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen.
4.9
Omdat [eiser] in het ongelijk wordt gesteld, moet hij eigenlijk de proceskosten van [gedaagde] betalen. Zij heeft echter in persoon geprocedeerd, zodat zij geen kosten heeft gemaakt.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
verleent [eiser] verlof om kosteloos te procederen;
wijst de vorderingen af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt, rechter in dit Gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 februari 2025 in aanwezigheid van de griffier.