In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1997, heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 22 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak met parketnummer P-2022/03776. De verdachte werd beschuldigd van oplichting in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 20 juni 2020, waarbij hij samen met anderen het Land Aruba zou hebben bewogen tot de afgifte van een arbeidsovereenkomst en salarisbetalingen door middel van bedrieglijke praktijken. Het onderzoek vond plaats tijdens meerdere zittingen in november en december 2024 en januari 2025, waarbij de verdachte zonder advocaat verscheen. De officieren van justitie, W.E.M. van Erp en A. Vroombout, eisten een veroordeling, terwijl de verdachte pleitte voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en vrijspraak. Het Gerecht oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de oplichting. De verdediging stelde dat de verdachte niet betrokken was bij de sollicitatieprocedure van medeverdachte [medeverdachte 1] en dat zijn kennis van diens dienstverband niet voldoende was om hem als medepleger aan te merken. Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde oplichting, terwijl het Openbaar Ministerie ontvankelijk werd verklaard in de vervolging.