ECLI:NL:OGEAA:2025:5

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
P-2022/03776
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Flamingozaak: Oplichting door spookambtenaar in Aruba

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1997, heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 22 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak met parketnummer P-2022/03776. De verdachte werd beschuldigd van oplichting in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 20 juni 2020, waarbij hij samen met anderen het Land Aruba zou hebben bewogen tot de afgifte van een arbeidsovereenkomst en salarisbetalingen door middel van bedrieglijke praktijken. Het onderzoek vond plaats tijdens meerdere zittingen in november en december 2024 en januari 2025, waarbij de verdachte zonder advocaat verscheen. De officieren van justitie, W.E.M. van Erp en A. Vroombout, eisten een veroordeling, terwijl de verdachte pleitte voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en vrijspraak. Het Gerecht oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de oplichting. De verdediging stelde dat de verdachte niet betrokken was bij de sollicitatieprocedure van medeverdachte [medeverdachte 1] en dat zijn kennis van diens dienstverband niet voldoende was om hem als medepleger aan te merken. Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde oplichting, terwijl het Openbaar Ministerie ontvankelijk werd verklaard in de vervolging.

Uitspraak

Parketnummer: P-2022/03776
Zaaknummer: 555 van 2023
Uitspraak: 22 januari 2025 tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1997 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18, 20, 22, 25 en 29 november 2024, op 2 december 2024 en op 21 januari 2025. De verdachte is telkens zonder bijstand van een advocaat ter terechtzitting verschenen.
De officieren van justitie, mrs. W.E.M. van Erp en A. Vroombout, hebben ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot:
  • een geldboete van Afl. 25.000,=, subsidiair één jaar vervangende hechtenis;
  • een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest naar rato van 2 uren per dag.
De verdachte heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte en dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
(oplichting)
dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2018 tot en met 20 juni 2020 te Aruba, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
het Land Aruba heeft bewogen tot de afgifte van een arbeidsovereenkomst en/of een of meerdere salarisbetalingen en/of uitbetaling van toelagen in elk geval van enig goed, en/of tot het verlenen van een dienst en/of het ter beschikking stellen van gegevens, en/of tot het aangaan van een schuld en/of tot het teniet doen van een inschuld, hebbende verdachte en/of zijn medeverdachten met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
  • de sollicitatieprocedure via Departamento di Recurso Humano (DRH) voor medeverdachte [medeverdachte 1] omzeild en/of genoemde medeverdachte zogenoemd "des minister" te benoemd en/of "politiek geplaatst" in de functie van liaison officer bij het bureau van de minister van ruimtelijke ontwikkeling infrastructuur en milieu (ROIM) en/of
  • een voordracht gedaan bij de ministerraad om medeverdachte [medeverdachte 1] in dienst te nemen in een functie van liaison bij het bureau van de minister van ROIM met het verzoek in te stemmen met deze voordracht en/of
  • met deze voordracht en/of het verzoek tot instemming met deze voordracht de schijn en/of indruk gewekt dat medeverdachte [medeverdachte 1] voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een dergelijke arbeidsovereenkomst en/of daarmee de schijn en/of indruk gewekt dat medeverdachte [medeverdachte 1] daadwerkelijk de bij die arbeidsovereenkomst behorende arbeid zou gaan verrichten en/of
  • een arbeidsovereenkomst met het land gesloten voor de functie van liaison officer terwijl verdachte en/of zijn medeverdachten wisten dat deze functie niet daadwerkelijk conform die overeenkomst zou worden ingevuld en/of dat de werkzaamheden niet conform die overeenkomst zouden worden verricht en/of
  • deze overeenkomst in stand gehouden/gelaten en het Land Aruba uitbetalingen laten verrichten terwijl verdachte en/of zijn medeverdachten wisten dat de overeengekomen werkzaamheden niet of nauwelijks werden verricht en/of
  • werkzaamheden laten verrichten in het bedrijf van verdachte, zijnde J&G Trading,
waardoor het land Aruba werd bewogen tot bovenomschreven afgifte
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Standpunt verdachte
De verdachte heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Er zijn -kort gezegd- onherstelbare fouten gemaakt die voor rekening van het Openbaar Ministerie komen waardoor er geen sprake is van een eerlijk proces.
Standpunt officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de feitelijke grondslag van het verweer ontbreekt dan wel dat de gestelde fouten niet kunnen leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Beoordeling
Het Gerecht stelt voorop dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen plaats is voor niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie indien er sprake zou zijn van normschendingen.
Dat er sprake zou zijn van een zogenoemde “fishing expedition”en dat verdachte slechts aangemerkt is als verdachte nu hij de zoon is van de hoofdverdachte in het Flamingo onderzoek is het Gerecht niet gebleken. De gerezen verdenking vindt onder andere zijn grondslag in de zich in het dossier bevindende tapgesprekken tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1]. Niet aannemelijk is dat verdachtes recht op een eerlijk proces geschonden is.
Het verweer wordt verworpen en het Openbaar Ministerie wordt ontvankelijk verklaard in de vervolging.
VRIJSPRAAK
Inleiding
De Landsrecherche heeft van het Bureau Criminele Inlichtingen (BCI) meerdere processen-verbaal ontvangen waaruit volgt dat medeverdachte [medeverdachte 2] zich als minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu (hierna: ROIM) samen met anderen bezig houdt met het plegen van strafbare feiten.
Medeverdachte [medeverdachte 2] was vanaf 17 oktober 2017 tot 12 december 2019 in het kabinet [kabinet] I minister van ROIM. Op 24 juli 2020 werd door minister [betrokkene] -als zittende minister- aangifte [1] gedaan tegen de toenmalige minister [medeverdachte 2] van het plegen van ambtsmisdrijven begaan tijdens zijn ambtsperiode van 2017 tot en met 2019. Naar aanleiding hiervan is een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam ‘Flamingo’. Deelonderzoek “Spookambtenaren”, welk onderzoek gericht is op het frauderen met arbeidsovereenkomsten, maakt daar onderdeel van uit.
In deelonderzoek “Spookambtenaren”, waarin verdachte [verdachte] als verdachte is aangemerkt, is de verdenking dat medeverdachte [medeverdachte 2], als minister van ROIM, onder andere de medeverdachte [medeverdachte 1] in dienst heeft genomen bij zijn bureau ROIM, waardoor medeverdachte [medeverdachte 2] op de loonlijst stond, maar in werkelijkheid geen werkzaamheden voor het bureau ROIM heeft verricht. Het land Aruba zou -kort gezegd- zijn opgelicht en bewogen tot de afgifte van het bedongen salaris [2] . In totaal heeft medeverdachte [medeverdachte 1] een bedrag van Afl. 84.413,33 aan salaris van het land Aruba ontvangen.
Verdachte [verdachte] wordt verweten dat medeverdachte [medeverdachte 1] tijdens zijn dienstverband voor bureau ROIM ook werkzaam zou zijn geweest voor het tequillabedrijf J&G Trading van verdachte en dat hij, verdachte [verdachte], bij de oplichting behulpzaam is geweest.
Standpunt officieren van justitie
Aangevoerd is dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde oplichting. Uit het dossier volgt dat medeverdachte [medeverdachte 1] gedurende zijn arbeidscontract bij het bureau van de minister ROIM geen werkzaamheden voor het bureau verrichtte, maar wel voor het tequillabedrijf J&G van verdachte, terwijl hij door het land Aruba werd betaald. Verdachte was op de hoogte dat medeverdachte [medeverdachte 2] voor het bureau van de minister ROIM werkzaam was toen hij werkzaamheden voor het tequillabedrijf J&G verrichtte. Er was in de tenlastegelegde periode sprake van een voortdurende misleiding.
Standpunt verdediging
Verdachte heeft aangevoerd dat hij dient te worden vrijgesproken. Hij ontkent enige betrokkenheid bij het oplichten van het land Aruba dan wel het medeplegen daartoe. Ten tijde dat medeverdachte [medeverdachte 1] een aanstelling kreeg bij het ministerie en voor het overgrote deel van de ten laste gelegde periode was verdachte woonachtig in het buitenland. Ook het enkele feit dat verdachte de zoon is van medeverdachte [medeverdachte 2], de toenmalige minister van ROIM, is onvoldoende om hem als verdachte of medepleger in het geheel aan te merken.
Beoordeling
Het Gerecht zal hierna het beoordelingskader en haar bevindingen uiteenzetten.
Voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel [artikelnummer], eerste lid, Sr bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen.
Het Gerecht dient te beoordelen of de betrokkenheid van de verdachte in deelonderzoek “Spookambtenaren” gekwalificeerd kan worden als oplichting van het land Aruba dan wel het medeplegen daarvan.
Het Gerecht is van oordeel dat de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten heeft opgeleverd die wijzen op enige betrokkenheid van de verdachte bij oplichting van het land Aruba.
Het enkele feit dat verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte 1] voor zijn vader, de toenmalige minister ROIM, werkte en werkzaamheden voor het land Aruba verrichtte brengt niet met zich mee dat verdachte het land Aruba heeft opgelicht of als medepleger daarvan moet worden gezien.
Uit het dossier volgt dat medeverdachte [medeverdachte 1] op voordracht van de minister van ROIM met ingang van 7 november 2018 een contract bij het bureau ROIM heeft gekregen in de functie van liaisonofficer tegen een bedongen salaris van Afl.48.600,= per jaar. Medeverdachte [medeverdachte 1] is met ingang van 20 juni 2020 ontslagen.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat verdachte in de ten laste gelegde periode enige bemoeienis of betrokkenheid heeft gehad bij de sollicitatieprocedure, voordracht of aanstelling van medeverdachte [medeverdachte 1] voor het bureau ROIM. De door het Openbaar Ministerie als bewijs gepresenteerde omstandigheid dat door medeverdachte [medeverdachte 1] en de voormalige minister ROIM, medeverdachte [medeverdachte 1], in een vroeg stadium, te weten op 2 en 6 november 2018 en daarmee voorafgaand aan het contract van medeverdachte [medeverdachte 1], al over tequilla is gesproken en dat het wel heel toevallig is dat verdachte een tequillabedrijf is gestart, is een aanwijzing die onvoldoende is om een bewezenverklaring voor oplichting te kunnen dragen. Zoals ter terechtzitting is gebleken studeerde en woonde verdachte op dat moment in het buitenland, is hij in 2019 teruggekeerd naar Aruba en is hij pas medio 2019 met zijn tequillabedrijf J&G Trading B.V. gestart.
Vastgesteld kan worden dat medeverdachte [medeverdachte 1] werkzaamheden voor J&G Trading heeft verricht, maar dit heeft pas in 2020 plaatsgevonden. Ook kan worden vastgesteld dat verdachte op de hoogte was van medeverdachte [medeverdachte 1] dienstverband bij de overheid. Naar het oordeel van het Gerecht kan daaruit onvoldoende worden afgeleid dat er in die periode sprake was van de vereiste bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachten om tot een bewezenverklaring van oplichting te komen. Ook waar het gaat om door het Openbaar Ministerie gestelde voortdurende misleiding.
Concluderend stelt het Gerecht vast dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan de in de tenlastelegging genoemde oplichtingsmiddelen om het land Aruba te hebben bewogen tot de afgifte van een arbeidsovereenkomst en/of tot meerdere salarisbetalingen aan medeverdachte [medeverdachte 1].
Uit het voorgaande volgt dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde oplichting, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de strafvervolging van de verdachte;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. T.E. van der Spoel, bijgestaan door
J. Spanner, (zittingsgriffier), en op 22 januari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Aangifte [betrokkene] (p.4273 ev); pv gesprekken (p.4300ev; gesprekken mbt Serlimar (p.7027) en ontvangst stukken (p.4305)
2.Een salaris die afwijkt van de regelgeving