In deze zaak heeft het College van Beroep voor de Sociale Verzekeringen (CvB) op 6 januari 2025 uitspraak gedaan over de toekenning van ziekengeld aan een appellante die een operatie heeft ondergaan voor het verwijderen van borstprotheses. De appellante, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R. Marchena, had beroep aangetekend tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) die haar geen recht op ziekengeld toekende. De SVB stelde dat de appellante opzet had, omdat de ingreep niet medisch noodzakelijk was en voortkwam uit eerdere cosmetische operaties. De appellante betwistte dit en voerde aan dat de ingreep noodzakelijk was vanwege complicaties na eerdere operaties. Het College oordeelde dat de SVB terecht had geoordeeld dat er sprake was van opzet, omdat de appellante had gekozen voor cosmetische ingrepen zonder medische noodzaak. Het College concludeerde dat de appellante geen recht had op ziekengeld, omdat haar arbeidsongeschiktheid voortvloeide uit haar eigen keuzes en de risico's die daarmee gepaard gingen. De beslissing van de SVB werd dan ook bevestigd.