ECLI:NL:OGEAA:2025:37

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 januari 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
AUA202303576
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing van de Sociale Verzekeringsbank inzake gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een beroep van een appellant tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) die hem voor 50% arbeidsgeschikt heeft verklaard voor aangepaste arbeid. De appellant, werkzaam als leidinggevende en meewerkend kok bij een ontbijt- en lunchcafé op Aruba, heeft zich in 2023 meerdere keren ziek gemeld, deels door medische behandelingen en rugklachten. Op 29 september 2023 heeft de SVB de appellant voor 50% arbeidsgeschikt verklaard, met de verwachting dat hij vanaf 22 september 2023 aangepaste werkzaamheden zou verrichten conform een re-integratieplan. De appellant heeft hiertegen beroep aangetekend op 12 oktober 2023.

Tijdens de zitting op 20 november 2024 is de zaak behandeld, waarbij de SVB werd vertegenwoordigd door gemachtigden en een verzekeringsarts. De appellant was niet aanwezig. De SVB baseerde haar beslissing op het advies van de verzekeringsarts, die concludeerde dat de appellant beperkingen had en slechts vier uur per dag kon werken in aangepaste arbeid. De appellant betwistte de beslissing en stelde dat hij 100% arbeidsongeschikt was, maar kon dit niet onderbouwen met medische verklaringen.

Het College van Beroep oordeelde dat de SVB zich terecht had gebaseerd op het advies van de verzekeringsarts en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van dit advies. De appellant had zijn bezwaren tegen de beslissing en het re-integratieplan niet met objectieve informatie onderbouwd. Het College concludeerde dat het beroep van de appellant ongegrond was en wees zijn verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan op 6 januari 2025.

Uitspraak

Uitspraak van 6 januari 2025
CVB nr. AUA202303576

COLLEGE VAN BEROEP

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van
Landsverordening Ziekteverzekering (LvZv) van:

[Appellant],

wonende te Aruba,
APPELLANT,
tegen de beslissing van 29 september 2023 van:

DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK,

gevestigd te Aruba,
VERWEERDER, hierna ook te noemen: de Bank,
gemachtigden: mr. P.R.C. Brown en mr. S.G. Tromp.

HET PROCESVERLOOP

1 In de beschikking van 29 september 2023 (de bestreden beslissing) heeft de Bank appellant voor 50% arbeidsgeschikt verklaard voor aangepaste arbeid. Van appellant wordt verwacht om vanaf 22 september 2023 aangepaste werkzaamheden te verrichten conform het door zijn werkgever opgestelde re-integratieplan.
1.1
Tegen deze beslissing heeft appellant op 12 oktober 2023 beroep aangetekend.
1.2
Op 5 december 2023 heeft de Bank een verweerschrift ingediend. Hierop heeft appellant op 6 december 2023 gereageerd. De Bank heeft daar weer op gereageerd op 3 januari 2024.
1.3
Het beroep van appellant is op de zitting van 20 november 2024 van dit College behandeld. De Bank heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens waren aanwezig dr. M. de Graaf, verzekeringsarts en mr. M.N. Thiel, jurist bij de Bank. Appellant is niet verschenen.

DE BEOORDELING

Wat zijn de relevante feiten?

2 Appellant werkte met ingang van 1 maart 2022 bij [appellant werkplaats], een ontbijt en lunchcafé bij Superfood op Aruba. Hij vervulde de functie van leidinggevende en meewerkend kok. In die functie had hij zowel leidinggevende / administratieve taken als uitvoerende taken in de keuken.
2.1
In 2023 heeft appellant zich verschillende keren ziek gemeld. Deze arbeidsongeschiktheid werd deels veroorzaakt door medische behandelingen die appellant moest ondergaan. In september 2023 meldde appellant zich opnieuw ziek vanwege rugklachten. Op 9 september 2023 heeft de neuroloog van appellant een MRI-scan laten maken. Appellant heeft op 21 september 2023 contact gehad met een medisch adviseur van de Bank die hem toen heeft meegedeeld dat hij voor 50% arbeidsgeschikt was. Van appellant werd verwacht om vanaf 22 september 2023 te starten met re-integratie bij zijn werkgever. Hij zou vanaf die datum uitsluitend zijn leidinggevende / administratieve taken moeten oppakken.
2.2
Appellant is het hiermee niet eens en hij heeft zich ook niet bij zijn werkgever gemeld op de afgesproken datum. Dit heeft geleid tot zijn ontslag op 28 september 2023. Op 29 september 2023 heeft de Bank de bestreden beslissing genomen.
3. De bank heeft appellant daarin voor 50% arbeidsgeschikt verklaard voor aangepaste arbeid. Van hem wordt verwacht om vanaf 22 september 2023 aangepaste werkzaamheden te verrichten conform het door zijn werkgever opgestelde re-integratieplan. Daarbij is appellant erop gewezen dat hij de instructies van de verzekeringsarts moet opvolgen, omdat dit anders kan leiden tot weigering van ziekengeld (artikel 7, eerst lid, aanhef en onder f, van de LvZv).
4. Appellant is het niet eens met deze beslissing. Hij stelt dat hij 100% arbeidsongeschikt is en daarom niet kon deelnemen aan het re-integratietraject. Hij wil dat de Bank alsnog ziekengeld betaalt en dat de Bank hem de schade vergoedt die is voortgekomen uit zijn ontslag per 28 september 2023. Het gaat volgens appellant om achterstallig salaris, emotionele schadevergoeding en juridische kosten die samenhangen met de ontslagprocedure.
Hoe luidt de beoordeling van het College?
5. Op de zitting is aan de orde geweest wat de rechtsgevolgen zijn van de bestreden beslissing, omdat de Bank niet alleen in de beschikking heeft verwezen naar artikel 5 van de LvZv als grondslag van het besluit maar ook naar artikel 7 van de LvZv.
De Bank heeft toegelicht dat de bestreden beslissing gaat over de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid van appellant en dat deze beslissing verder geen weigering van ziekengeld behelst vanwege het niet opvolgen van instructies van de verzekeringsarts. De verwijzing naar artikel 7 van de LvZv is van informatieve aard: als appellant de instructies van de verzekeringsarts niet opvolgt, kán dat gevolgen hebben voor zijn recht op ziekengeld.
6. De Bank heeft appellant in de bestreden beslissing voor 50% arbeidsongeschikt geacht en dus voor 50% arbeidsgeschikt. De Bank heeft zich gebaseerd op het advies van de verzekeringsarts die appellant op 21 september 2023 heeft onderzocht. Haar conclusie was dat appellant beperkingen op het gebied van arbeid heeft. Hij kan maar vier uur per dag werken in aangepaste arbeid. De aangepaste arbeid moet bestaan uit zittend werk, appellant moet elke 45 minuten van positie kunnen veranderen en moet zo nodig kunnen staan.
De MRI-scan, die appellant op 21 september 2023 liet zien, heeft geen verandering gebracht in de beoordeling van zijn belastbaarheid. Uit de MRI-scan blijkt namelijk dat er sprake is van enige slijtage, maar die slijtage is door de neuroloog beoordeeld als niet ernstig. Met de aangepaste arbeid wordt volgens de verzekeringsarts met de beperkingen en belastbaarheid van appellant afdoende rekening gehouden.
6.1
De verzekeringsarts heeft verder op 26 oktober 2023 bij de neuroloog om nadere informatie verzocht over de medische situatie van appellant. De neuroloog heeft op 11 december 2023 gereageerd. Zijn advies is dat appellant zwaar tillen moet vermijden en dat het belangrijk is om af te vallen en oefentherapie te volgen.
De verzekeringsarts heeft op 26 oktober 2023 ook navraag gedaan bij de huisarts van appellant en bij zijn psychiater, omdat bekend is dat appellant zich op 28 september 2023 bij de spoedeisende hulp heeft gemeld met acute psychische problemen. Op basis van de verkregen informatie zijn er door de verzekeringsarts geen verdergaande beperkingen bij appellant vastgesteld.
7 Het College oordeelt dat de Bank zich heeft mogen baseren op het advies van de verzekeringsarts. Anders dan appellant stelt, is er geen aanleiding voor de conclusie dat dit advies inhoudelijk onjuist is of op onzorgvuldig wijze tot stand is gekomen. De verzekeringsarts heeft de beperkingen vastgesteld conform de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde en de het Nederlands Huisartsen Genootschap. De door appellant overgelegde MRI-scan was in lijn met het advies van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts heeft dus geen andere conclusie hoeven trekken over de belastbaarheid van appellant.
7.1
Appellant stelt zich zelf op het standpunt dat hij 100% arbeidsongeschikt is, maar hij heeft dit niet met medische verklaringen onderbouwd. Het College ziet in de blote stellingen van appellant over zijn arbeidsongeschikt dan ook geen aanleiding om te oordelen dat de Bank de beslissing over de arbeidsongeschiktheid van appellant niet mocht baseren op het advies van de verzekeringsarts, die gespecialiseerd is in het vaststellen van de beperkingen op het gebied van arbeid.
7.2
Appellant stelt verder dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat de verzekeringsarts hem niet fysiek heeft onderzocht en pas na de bestreden beslissing contact heeft opgenomen met zijn behandelend artsen.
7.3
Het College volgt appellant niet in deze stelling. Het College is het met de Bank eens dat een consult naar de beperkingen van een verzekerde niet altijd gepaard hoeft te gaan met een fysiek onderzoek. De verzekeringsarts heeft appellant op 21 september 2023 gesproken. De verzekeringsarts heeft zich gehouden aan de genoemde richtlijnen en heeft de MRI-scan betrokken bij haar advies. Dat in dit geval ook nog een fysiek onderzoek van appellant noodzakelijk was, is niet gebleken.
7.4
Ook heeft de verzekeringsarts niet onzorgvuldig gehandeld door na de bestreden beslissing nog contact op te nemen met de behandelend artsen voor nadere informatie over de medische situatie van appellant. De informatie die de verzekeringsarts heeft ontvangen van de behandelend artsen, met name de informatie van de neuroloog, is in lijn met haar eigen bevindingen.
8. Het College volgt appellant ook niet in zijn bezwaren tegen het re-integratieplan dat de verzekeringsarts en de werkgever hebben opgesteld. Appellant stelt dat de genoemde werkzaamheden niet geschikt voor hem zijn. De werkzaamheden die appellant van de verzekeringsarts moet gaan verrichten bij zijn werkgever zijn echter qua tijdsduur en qua belasting in overeenstemming met het advies van de verzekeringsarts. Dat het re-integratie-traject desondanks niet in passend zou zijn, heeft appellant niet met objectieve informatie onderbouwd.
9. Samenvattend concludeert het College dat de Bank zich heeft mogen baseren op het advies van de verzekeringsarts. Wat appellant daartegenover heeft gesteld, maakt dit niet anders.
10. Het beroep van appellant is ongegrond. Alleen al daarom moet zijn verzoek om schadevergoeding in deze procedure worden afgewezen.

DE BESLISSING

Het college van beroep:
-verklaart het beroep van appellant ongegrond.
Aldus gegeven op 6 januari 2025 door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, T. de Cuba en H. Dirksz, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.C. Bakker, de secretaris.
Informatie over hoger beroep
• Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
• Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
• Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
• De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
- het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
- een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
- vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
• Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment worden ingediend.