In deze zaak heeft de Sociale Verzekeringsbank (de Bank) op 5 juli 2023 geweigerd om aan appellante een weduwenpensioen toe te kennen. Appellante, die in beroep ging tegen deze beslissing, stelt dat zij geen bron van inkomsten heeft en voor haar drie kleinkinderen moet zorgen. De Bank heeft de aanvraag afgewezen omdat de overleden echtgenoot van appellante op de datum van hun huwelijk al de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. Dit is in strijd met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Landsverordening algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW), dat bepaalt dat in dergelijke gevallen geen recht op weduwenpensioen bestaat.
Appellante heeft op 13 juli 2023 beroep aangetekend, en de zaak is behandeld op 20 november 2024. Tijdens de zitting was appellante zelf aanwezig, terwijl de Bank werd vertegenwoordigd door haar gemachtigden. De beoordeling van het College van Beroep bevestigde de beslissing van de Bank, waarbij werd gesteld dat de wet geen ruimte biedt voor uitzonderingen in de situatie van appellante. Het College erkent de moeilijke omstandigheden waarin appellante zich bevindt, maar benadrukt dat de AWW geen mogelijkheid biedt voor een uitzondering op de regels.
De uitspraak van het College op 6 januari 2025 verklaart het beroep van appellante ongegrond. Het College adviseert appellante om, eventueel met hulp van een rechtsbijstandverlener, te onderzoeken of zij op andere manieren financiële ondersteuning kan krijgen voor de zorg van haar kleinkinderen. De beslissing biedt geen ruimte voor een weduwenpensioen, gezien de duidelijke wettelijke bepalingen die van toepassing zijn.