ECLI:NL:OGEAA:2025:3

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
P-2023/01977
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte [verdachte] wegens oplichting, valsheid in geschrift en misbruik van functie in de context van de uitgifte van erfpachtterreinen in Aruba

In de zaak tegen [verdachte], die als Team Coördinator bij de Directie Infrastructuur en Planning (DIP) werkzaam was, werd zij beschuldigd van oplichting, valsheid in geschrift en misbruik van functie. De zaak betreft de uitgifte van erfpachtterreinen in Aruba, waarbij [verdachte] samen met de voormalige minister [medeverdachte 1] betrokken was. De tenlastelegging omvatte het valselijk opmaken van documenten en het misleiden van de directeur van de DIP om erfpachtterreinen toe te kennen aan personen die daar volgens het beleid geen recht op hadden. De verdachte ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat zij handelde in opdracht van de minister, wat haar volgens haar verdediging zou ontslaan van strafbaarheid. Het Gerecht oordeelde dat er geen sprake was van psychische overmacht en dat de verdachte wel degelijk verantwoordelijk was voor haar daden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de voltooide oplichting, maar achtte het medeplegen van poging tot oplichting, valsheid in geschrift en misbruik van functie bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden met een proeftijd van drie jaar.

Uitspraak

Parketnummer: P-2023/01977
Zaaknummer: 554 van 2023
Uitspraak: 22 januari 2025 tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte] [1] ,
geboren op [geboortedatum] 1984 in Aruba,
wonende in [woonplaats], [adres].
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18, 20, 22, 25 en 29 november 2024, op 2 december 2024 en op 21 januari 2025. De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door haar raadsman, mr. J.J.C. Odor, advocaat in Aruba.
De verdachte en haar raadsman zijn niet op de ter terechtzitting van 21 januari 2025 verschenen.
De officieren van justitie, mrs. W.E.M. van Erp en A. Vroombout, hebben ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot:
  • een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis;
  • een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
De raadsman heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte dan wel dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Daarnaast is een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand gedaan.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na
wijzigingvan de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat:
1.
Zaaksdossier Malmok (oplichting)
dat zij in of omstreeks de periode van 7 januari 2019 tot en met 12 december 2019 te Aruba, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de DIP en/of het land Aruba heeft bewogen tot de afgifte van een of meerdere
reserveringsbrieven voor en/oferfpachtrechten op een of meerdere percelen, 2-A-1532 en/of 2-A-1533, in de omgeving Malmok, in elk geval van enig goed, en/of tot het verlenen van een dienst en/of tot het aangaan van een schuld, hebbende verdachte en/of haar medeverdachten met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
  • in afwijking van het beleid en/of geldende regelgeving
  • uitvoering gegeven aan de opdracht van medeverdachte [medeverdachte 1] om de reservering voor een recht van erfpacht op genoemde percelen aan [persoon 1] en/of [persoon 2] toe te kennen terwijl genoemde personen daar op grond van het beleid niet voor in aanmerking kwamen althans niet is gebleken van een grond voor uitzondering op of afwijking van het gevoerde beleid en/of geldende regelgeving en/of geldende
  • aan de directeur DIP aangegeven dat er een dubbele en/of een eerdere reservering was op het perceel 2-A-1532 zodat de op genoemd perceel aan [persoon 3] toegekende reservering en/of erfpacht werd ingetrokken en/of
  • een geschrift opgesteld en door de directeur DIP laten ondertekenen, waarin, in strijd met de waarheid, stond vermeld dat er een dubbele reservering was op het perceel 2-A-1532, waardoor deze reservering en/of deze erfpacht werd ingetrokken en/of
  • voorgedaan alsof de behandeling van de aanvragen van [persoon 1] en/of [persoon 2] conform beleid en/of regelgeving en/of procedure is gegaan en/of
  • invloed uitgeoefend om [persoon 1] en/of [persoon 2] een voorkeurspositie te verlenen;
waardoor de DIP en/of het land Aruba werden bewogen tot bovenomschreven afgifte en waarbij verdachte zich heeft voorgedaan als een betrouwbare team coördinator uitgifte terreinen bij de DIP en/of een betrouwbare ambtenaar
althans indien het voorgaande niet tot een veroordeling mocht leiden
dat zij in of omstreeks de periode van 7 januari 2019 tot en met 12 december 2019 te Aruba, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de DIP en/of het land Aruba heeft bewogen tot de afgifte van een of meerdere reserveringsbrieven voor en/of erfpachtrechten op een of meerdere percelen, 2-A-1532 en/of 2-A-1533, in de omgeving Malmok, in elk geval van enig goed, en/of tot het verlenen van een dienst en/of tot het aangaan van een schuld, hebbende verdachte en/of haar medeverdachten met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
  • in afwijking van het beleid en/of geldende regelgeving en/of geldende procedures althans zonder nadere motivering voor een afwijking van of uitzondering op het gevoerde beleid en/of geldende regelgeving en/of geldende procedures een reservering voor een recht van erfpacht op genoemde percelen toegekend aan [persoon 1] en/of [peroon 2] en/of
  • uitvoering gegeven aan de opdracht van medeverdachte [medeverdachte 1] om de reservering voor een recht van erfpacht op genoemde percelen aan [persoon 1] en/of [persoon 2] toe te kennen terwijl genoemde personen daar op grond van het beleid niet voor in aanmerking kwamen althans niet is gebleken van een grond voor uitzondering op of afwijking van het gevoerde beleid en/of geldende regelgeving en/of geldende procedures en/of
  • aan de directeur DIP aangegeven dat er een dubbele en/of een eerdere reservering was op het perceel 2-A-1532 zodat de op genoemd perceel aan [persoon 3] toegekende reservering en/of erfpacht werd ingetrokken en/of
  • een geschrift opgesteld en door de directeur DIP laten ondertekenen, waarin, in strijd met de waarheid, stond vermeld dat er een dubbele reservering was op het perceel 2-A-1532, waardoor deze reservering en/of deze erfpacht werd ingetrokken en/of
  • voorgedaan alsof alles conform beleid en/of regelgeving en/of procedure is gegaan en/of zich voorgedaan als een betrouwbare teamcoordinator uitgifte terreinen bij de DIP en/of een betrouwbare ambtenaar en/of
  • invloed uitgeoefend om [persoon 1] en/of [persoon 2] een voorkeurspositie to verlenen,

terwijl de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid

2.
(valsheid in geschrift):
dat zij in of omstreeks de periode van 1 maart 2019 tot 20 november 2019 te Aruba, tezamen en in vereniging althans alleen, opzettelijk
  • een brief namens de directeur van de DIP aan de dienst openbare werken gedateerd 19 november 2019 en/of
  • een brief namens de directeur van de DIP aan de minister van ruimtelijke ontwikkeling, infrastructuur en milieu gedateerd 20 november 2019
zijnde die brieven geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken, bestaande de valsheid of vervalsing hierin dat in strijd met de waarheid in die brieven was vermeld en/of opgenomen dat sprake was van een dubbele en/of eerdere reservering voor het perceel 2-A-1532 waardoor de verleende reservering en/of het verleende erfpacht op genoemd perceel moest worden ingetrokken.
3.
(misbruik functie):
dat zij op een of meer tijdstippen in de periode van 7 januari 2019 tot en met 12 december 2019 te Aruba tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in haar hoedanigheid van, teamcoördinator uitgifte terreinen bij de DIP opzettelijk met misbruik van haar functie en/of positie iets heeft gedaan en/of nagelaten te doen teneinde enig voordeel voor hem en/of een ander te verkrijgen, namelijk heeft zij:
  • in strijd met het geldende beleid en/of de geldende regelgeving medewerking verleend aan het verstrekken van een en of meerdere reserveringen voor een recht van erfpacht op residentieel percelen onder nummer 2-A-1532 en/of 2-A-1533 gelegen te Malmok aan [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of
  • in strijd met het geldende beleid en/of geldende regelgeving een reservering voor een recht van erfpacht verstrekt op het perceel 2-A-1532 gelegen te Malmok aan [persoon 1] en/of
  • In strijd met het geldende beleid en/of geldende regelgeving een reservering voor een recht van erfpacht verstrekt op het perceel 2-A-1533 gelegen te Malmok aan [persoon 2]
waardoor genoemde personen met de verkregen reservering voor het recht van erfpacht op genoemde percelen enig voordeel verkregen
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is, omdat verdachte [verdachte] in opdracht van de minister heeft gehandeld waardoor haar een beroep op ontslag van alle rechtsvervolging toekomt.
Standpunt officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat het standpunt van de verdediging nimmer kan leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Beoordeling
Het Gerecht stelt voorop dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen plaats is voor niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie indien er sprake zou zijn van normschendingen.
Het Gerecht is van oordeel dat het standpunt van de verdediging niet het vervolgingsrecht van het Openbaar Ministerie raakt, maar moet worden gezien als een verweer dat betrekking heeft op de straffeloos van de dader dan wel de niet strafbaarheid van het feit.
Het Openbaar Ministerie is dus ontvankelijk in de vervolging.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair
Zaaksdossier Malmok (oplichting)
dat zij in of omstreeks de periode van 7 januari 2019 tot en met 12 december 2019 te Aruba, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse hoedanigheid en/ofdoor een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de DIP en/of het land Aruba heeft bewogen tot de afgifte van een of meerdere reserveringsbrieven voor en/of erfpachtrechten op
een ofmeerdere percelen, 2-A-1532 en
/of2-A-1533, in de omgeving Malmok,
in elk geval van enig goed, en/of tot het verlenen van een dienst en/of tot het aangaan van een schuld,
hebbende verdachte en/of haar medeverdachte
nmet vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
  • in afwijking van het beleid en/of geldende regelgeving en/of geldende procedures althans zonder nadere motivering voor een afwijking van of uitzondering op het gevoerde beleid en/of geldende regelgeving en/of geldende procedures een reservering voor een recht van erfpacht op genoemde percelen toegekend aan [persoon 1] en/of [persoon 2] en
  • uitvoering gegeven aan de opdracht van medeverdachte [medeverdachte 1] om de reservering voor een recht van erfpacht op genoemde percelen aan [persoon 1] en/of [persoon 2] toe te kennen terwijl genoemde personen daar op grond van het beleid niet voor in aanmerking kwamen althans niet is gebleken van een grond voor uitzondering op of afwijking van het gevoerde beleid en/of geldende regelgeving en/of geldende procedures en
  • aan de directeur DIP aangegeven dat er een dubbele en/of een eerdere reservering was op het perceel 2-A-1532 zodat de op genoemd perceel aan [persoon 3] toegekende reservering en/of erfpacht werd ingetrokken en
  • een geschrift opgesteld en door de directeur DIP laten ondertekenen, waarin, in strijd met de waarheid, stond vermeld dat er een dubbele reservering was op het perceel 2-A-1532, waardoor deze reservering en/of deze erfpacht werd ingetrokken en
  • voorgedaan alsof alles conform beleid en/of regelgeving en/of procedure is gegaan en/of zich voorgedaan als een betrouwbare
  • invloed uitgeoefend om [persoon 1] en/of [persoon 2] een voorkeurspositie te verlenen,
terwijl de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid
;
2.
(valsheid in geschrift):
dat zij in of omstreeks de periode van 1 maart 2019 tot 20 november 2019 te Aruba, tezamen en in vereniging
met een anderalthans alleen, opzettelijk
  • een brief namens de directeur van de DIP aan de
  • een brief namens de directeur van de DIP aan de minister van
zijnde die brieven geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt
of heeft vervalstmet het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken, bestaande de valsheid
of vervalsinghierin dat in strijd met de waarheid in die brieven was vermeld en/of opgenomen dat sprake was van een dubbele
en/of eerdere reservering voor het perceel 2-A-1532 waardoor de verleende reservering
en/of het verleende erfpachtop genoemd perceel moest worden ingetrokken
.;
3.
(misbruik functie):
dat zij op een of meer tijdstippen in de periode van 7 januari 2019 tot en met 12 december 2019 te Aruba tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,in haar hoedanigheid van,
tTeam
cCoördinator uitgifte terreinen bij de DIP opzettelijk met misbruik van haar functie en/of positie iets heeft gedaan
en/of nagelaten te doenteneinde enig voordeel voor
hem en/ofeen ander te verkrijgen, namelijk heeft zij:
  • in strijd met het geldende beleid en/of de geldende regelgeving medewerking verleend aan het verstrekken van een en of meerdere reserveringen voor een recht van erfpacht op residentieel percelen onder nummer 2-A-1532 en/of 2-A-1533 gelegen te Malmok aan [persoon 1] en/of [persoon 2] en
  • In strijd met het geldende beleid en/of geldende regelgeving een reservering voor een recht van erfpacht verstrekt op het perceel 2-A-1532 gelegen te Malmok aan [persoon 1] en
  • In strijd met het geldende beleid en/of geldende regelgeving een reservering voor een recht van erfpacht verstrekt op het perceel 2-A-1533 gelegen te Malmok aan [persoon 2]
waardoor genoemde personen met de verkregen reservering voor het recht van erfpacht op genoemde percelen enig voordeel verkregen
.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd; omwille van de leesbaarheid zijn ook wijzigingen aangebracht in de bewezenverklaring (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [2]
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Voor zover geschriften worden gebruikt, worden deze slechts gebruikt in samenhang met de inhoud van andere bewijsmiddelen, die op hetzelfde feit of dezelfde feiten betrekking hebben.
1. De
verklaring van de verdachte, op 20 november 2024 afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting, voor zover inhoudende, -zakelijk weergegeven-:
U houdt mij de WhatsApp-gesprekken die tussen mij en minister [medeverdachte 1] op 8 mei 2019, 26 mei 2019 en 28 juni 2019 hebben plaatsgevonden op pagina’s 5509 tot en met 5522 van het dossier voor.
De WhatsApp-gesprekken gingen over de aanvraag van mevrouw [persoon 1] voordat de pre-reservering had plaatsgevonden. Het had ook te maken met het intern beleid dat bij de DIP bestond ten aanzien van de Young professionals, zodat zij in aanmerking konden komen voor een groter terrein. Op dat moment was er een uitzondering om tot een pre-reservering te kunnen komen. Dat is met minister [medeverdachte 1] op de maandagvergaderingen besproken.
Nadat wij achter de dubbele boeking kwamen moesten wij een afspraak met de heer [persoon 3] maken om hem op de hoogte te stellen van de dubbele boeking en verwittigen dat het kon worden ingetrokken om hem een ander aanbod te doen.
U houdt uit mijn verklaring van 6 april 2022 bij de Landsrecherche voor (p.3071) dat ik door minister [medeverdachte 1] werd gebeld dat het terrein vande heer [persoon 3] aan mevrouw [persoon 1] moest worden aangeboden. Dat klopt.
U houdt verder uit mijn verklaring voor dat ik tegen de minister heb gezegd dat ik nog niet wist of mevrouw [persoon 1] de financiële draagkracht had voor het terrein bij Malmok, omdat dit nog niet bekend was en dat er twee andere terreinen voor mevrouw [persoon 1] beschikbaar waren en dat het niet logisch was om de verandering te doen omdat de heer [persoon 3] al zo in zijn procedure was (p.3072). Ik blijf bij die verklaring.
U houdt mijn antwoord op de vraag naar de reactie van de minister toen ik dat tegen hem zei. Dat klopt. Er was geen ruimte voor discussie. Hij (de minister) deed een verzoek en aan het verzoek moest worden voldaan.
U houdt mij een brief voor gedateerd 8 april 2019 gericht aan de heer [persoon 3] (p.4236). Dit betreft een reserveringsbrief (…)
U houdt mij een brief voor gedateerd 20 november 2019, geadresseerd aan de minister ROIM en ondertekend door de directeur DIP. Ik ben bekend met deze brief. De brief is opgesteld na het gesprek met de heer [persoon 3] met betrekking tot de intrekking.
U merkt op dat het betreffende perceel in april 2019 aan de heer [persoon 3] in reservering is gegeven en dat pas maanden later tot de conclusie is gekomen dat het perceel al aan een ander in reservering is gegeven. Er waren twee personen op dezelfde reservering. De andere persoon was niet in beeld.
Op vragen van de officier van justitie mr. Van Erp verklaar ik:
Toen mevrouw [persoon 1] de reservering had gekregen was zij op de hoogte dat zij het terrein 2-A-1532 zou krijgen.
Met betrekking tot de draagkracht van mevrouw [persoon 1] verklaar ik dat iedere persoon die een pre-reservering had ontvangen een bankverklaring moest afleggen met betrekking tot hun financiële draagkracht.
Voor zover ik mij kan herinneren bestonden er afspraken over de volgorde van de uitgifte van terreinen en waren deze afspraken van vóór de financiële draagkracht van mevrouw [persoon 1].
U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik aan de hand van de financiële draagkracht matching doe. U vraagt mij hoe dat nu zit? Er waren afspraken gemaakt over deze specifieke percelen.
De heer [persoon 3] heeft de normale procedure gevolgd. Met mevrouw [persoon 1] en de heer [persoon 2] waren afspraken gemaakt tijdens de maandagbesprekingen dat zij in aanmerkingen zouden komen, maar dat was afhankelijk van hun financiële draagkracht.
Mevrouw [persoon 1] en de heer [persoon 2] hebben een verzoek bij het bureau van de minster ingediend om in aanmerking te komen voor het beleid van Young professional. Ik weet dat omdat de verzoeken voor de screening naar de DIP werden doorgestuurd.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 2022, documentcode 202203221050.V.WEVR.01 (pagina’s 3056 tot en met 3077), met bijlagen, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte]:
Ik werk bij Directie Infrastructuur en Planning, of wel DIP.
In december 2017, na de officiele regeringsvorming werd ik benaderd door [medeverdachte 1] (…) voor overplaatsing naar de DIP.
(…)
Of ik bij de Dip wilde werken, dat er een verandering in beleid zou komen (…)
(…) dat zou een upgrade zijn voor mij. (…) Dit was begin 2018 en toen heb ik het aanbod aangenomen.
V: Welke functie heeft hij u aangeboden bij de DIP?
A: Team Coördinator Uitgifte Centrum.
Ik ben sinds januari 2018 Team Coördinator bij het Uitgifte Centrum.
Ik neem aanvragen voor terreinen voor de bouw van een woning aan.
Bij de afdeling kwamen de mensen met de aanvraag voor een erfpacht voor een terrein voor een woning. We registreerden de aanvragen en bij de behandeling van alle aanvragen werden deze gescreend bij `bevolking' en bij het kadaster. Dan begint het proces en krijgt de aanvrager een brief dat ze in aanmerking zijn gekomen voor een terrein of niet. De mensen moesten een document invullen en kregen te horen aan welke voorwaarden ze moesten voldoen. Er moest als voorwaarde een hypotheekbrief aangeleverd worden (…).
Daarna vond een 'matching' plaats. Er werd dan gekeken naar de hypotheekbrief en het bedrag van de hypotheek en voor welke grootte van een terrein ze in aanmerking konden komen. Aan de hand van een formule werd dit berekend in een database. Ik deed de matching van de grootte van het perceel en welke percelen die nog beschikbaar waren en nog uitgegeven konden worden. We hebben een database van alle beschikbare terreinen en een database van alle aanvragen, die matchen we vervolgens handmatig.
Daarna vond de matching plaats tussen de aanvrager en het terrein en werd een reserveringsbrief opgesteld. Deze brief werd naar de minister gestuurd en bevatte het perceelnummer, de grootte van het perceel en de locatie.
Daarna krijgt de aanvrager de reserveringsbrief en dan krijgt de aanvrager zeven dagen om het terrein te accepteren of niet.
De volgende stap is dat ze op een toewijzingslijst komen en dan controleren wij of ze aan de voorwaarden hebben voldaan. Dan bereiden wij een overeenkomst voor die ondertekend moet worden door de minister. De afdeling maakt de overeenkomst die ondertekend moet worden. In de overeenkomst staat alle informatie over de aanvrager en alle informatie over het terrein en de artikelen die over de erfpacht gaan. Deze overeenkomst wordt door de minister ondertekend en dan wordt er een ingangsdatum vermeld en vanaf die ingangsdatum krijgt de aanvrager 6 maanden om een notariele akte te laten passeren.
De directeur, [aangever], was mijn directe leidinggevende.
In 2018 kwam er een nieuw beleid voor uitgifte van de minister en zijn we begonnen met de behandeling van erfpachtaanvragen uit 1990 tot 2000. De procedure veranderde naar FIFO, First in First out, ten aanzien van de aanvragen voor erfpacht.
Eigenlijk hield ik me toen pas bezig met de aanvragen en uitgifte.
De grootste verandering was het moeten inleveren van een hypotheekbrief helemaal in het begin van het proces van de aanvraag van een terrein (…).
Wij kregen een concept van het beleid en dat moesten we bekijken. Als Team Coördinator moesten wij dit nakijken. Na een aanpassing werd het beleid teruggestuurd naar het bureau van de minister en werd het nieuwe beleid van de minister bekendgemaakt aan het publiek. Het nieuwe beleid had dus onder andere te maken met de uitgifte van erfpachtterreinen.
Sinds 21 januari 2021 ben ik (…) niet meer aan het werk.
Ze hebben het over een specifieke casus waarvoor een intern onderzoek moest worden uitgevoerd bij de DIP.
Het is een casus van de heer [persoon 3] en mevrouw [persoon 1]. Het gaat over twee uitgiften van erfpachtterrein voor een woning. Het betreft een terrein bij Malmok (…). Er zijn daar vier percelen (…).
(…) de casus [persoon 3]. Zijn aanvraag deed hij in 2015 voor een erfpachtterrein. En de heer [persoon 3] kreeg in maart 2019 een prereservering voor een terrein. Hij kreeg de prereservering samen met de groep van mensen die een aanvraag 2007, 2008 en 2009. De heer [persoon 3] zijn aanvraag was dus veel later. We kregen van de minister de aanvraag van de heer [persoon 3] met het opschrift `directeur DIP; graag uw advies'. Deze aanvraag kwam samen met een aantal andere aanvragen uit de jaren 2007, 2008, 2009. Vervolgens heeft de heer [persoon 3] de hele procedure conform alle regels doorlopen en werd hij gematched met het terrein in Malmok. De hele overeenkomst werd bij de DIP klaargemaakt en opgestuurd naar de minister voor ondertekening.
Ik werd vervolgens opgebeld door de minister dat de aanbieding van het terrein aan de heer [persoon 3] moest worden gewijzigd en dat het terrein moest worden aangeboden aan mevrouw [persoon 1]. Ik heb het dan over minister [medeverdachte 1]. Eigenlijk was de procedure bij de DIP al afgerond en moest de minister alleen nog ondertekenen voor goedkeuring.
Mevrouw [persoon 1] heeft in die tussentijd ook al een pre-reservering gekregen voor een terrein. Niet voor een specifieke locatie. Toen werd ik gebeld door de minister om de verandering te doen en het terrein wat toegewezen was aan de heer [persoon 3] te veranderen naar mevrouw [persoon 1]. Maar ik heb tegen de minister gezegd dat ik nog niet wist of mevrouw [persoon 1] de financële draagkracht had voor het terrein bij Malmok. We hadden op dat moment nog geen idee wat haar financiële draagkracht was. Verder heb ik ook gezegd dat er twee andere terreinen beschikbaar waren voor haar, als zij wel de financiële middelen zou hebben. En ten derde heb ik hem geantwoord dat het niet logisch was om de verandering te doen omdat de heer [persoon 3] al zover was in zijn procedure.
V: Wat was de reactie van [medeverdachte 1] toen u dat tegen hem zei?
A: Er was geen ruimte voor discussie. Hij deed een verzoek en aan het verzoek moest worden voldaan.
Ik heb gewacht tot de maandag voor het wekelijks overleg voordat ik er wat mee ging doen.
In het overleg op die maandag waren [betrokkene 1], [aangever], [medeverdachte 1] en ik. Ik heb toen aangegeven dat ik het niet eens was met de grondruil omdat de heer [persoon 3] al zover in het proces was. De reactie van [medeverdachte 1] was dat hij het niet op prijs stelde dat ik het naar voren bracht en hij sloeg met zijn hand op tafel en zei: ik ben de minister en dat zijn verzoek uitgevoerd moest worden.
Ik heb tegen [medeverdachte 1] gezegd: `oke (…).
Daarna ging ik een mail opmaken voor de heer [persoon 3] om hem uit te nodigen voor een vergadering bij de DIP en in die e-mail informeerde ik hem dat het over het terrein bij Malmok ging en dat er andere plannen waren gemaakt, waarover ik niets wist, voor dat terrein en dat ik hem daarover wilde informeren.
Tijdens de vergadering legde ik uit dat er een ander plan, een andere reservering was geweest voor het terrein bij Malmok en dat we hem een ander terrein konden aanbieden. De heer [persoon 3]vroeg me wie de opdracht had gegeven om het terrein te veranderen. Ik antwoorde niet meteen (…)
V: In hoeverre was er sprake van een feitelijke reservering voor dat terrein?
A: Nee die was er niet. Ik was ook niet op de hoogte van andere plannen voor dat terrein. Ik wilde in dit geval niet aan de heer [persoon 3] zeggen dat het de minister was die de opdracht had gegeven voor de ruiling van het terrein.
(…)
Ik wilde de feitelijke reden niet zeggen. Ik had het gevoel dat ik niet kon zeggen dat de opdracht van [medeverdachte 1] kwam.
(…)
Ik vond niet dat ik in de positie was om een cliënt te zeggen dat dit een directe opdracht van de minister was.
Toen gingen we verder met mevrouw[persoon 1]. Zij heeft haar hypotheekbrief ingeleverd en nadat dat gedaan was werd zij gematched met het terrein bij Malmok. De volgende dag nadat ze de pre-reservering had gekregen, kwam ze al met een verklaring van de bank. Daarna werd de procedure gewoon voortgezet en werd het terrein uitgegeven aan haar. En toen werd de overeenkomst opgemaakt en naar het bureau van de minister gestuurd. Dit was precies in de periode dat [medeverdachte 1] aftrad als minister van infrastructuur en [minister 1] dit overnam. En bij de overname van dit ministerie heeft [minister 1] alle ondertekening gestopt om alle stukken en dossier opnieuw te bekijken. En in deze casus, van mevrouw [persoon 1], heeft zij de overeenkomst niet getekend.
Mevrouw [persoon 1] werd hierover geïnformeerd en werd opnieuw op de wachtlijst gezet. Zij heeft toen een zaak aangespannen tegen de DIP.
Het feit dat de aanvraag van de heer [persoon 3] uit 2015 en de aanvraag van mevrouw [persoon 1] in 2017 wat eerder werden behandeld dan dat ze eigenlijk aan de beurt waren, dat gebeurt wel vaker. We hebben altijd een aantal van deze gevallen op de lijst. Ik vind het veranderen van de uitgifte van een terrein echter niet vallen onder een discretionaire bevoegdheid. Ik vind dat dit niet toegestaan is.
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 mei 2022, documentcode 202205041035.V.WEVR.02 (pagina’s 3078 tot en met 3109), met bijlagen, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte]:
Ik was de enige die de matching kon uitvoeren.
V: Wie was verantwoordelijk dat dit FIFO-beleid ook daadwerkelijk uitgevoerd werd?
A: Mijn persoon als hoofd van de afdeling.
V: Had minister [medeverdachte 1] invloed op dit FIFO-beleid en zo ja op welke wijze?
A: (…) kwamen er verzoeken zijdens de minister binnen, voor uitzonderingen, om aanvragen na 2003 toe te voegen aan de aanvragen voor 2003, die onder het FIFO-beleid vielen. Ik vermelde dan op de Excel sheet de reden van de uitzonderingen op het FIFO-beleid. Ik plaatste dan de opmerking "Min-ROIM", en als ik de reden voor de uitzondering wist, schreef ik dan bijvoorbeeld "sociaal".
(…) Ik kreeg de reden van de uitzondering zijdens de minister. Op het kopie aanvraagformulier wordt door de minister een opmerking geschreven, aan de directeur van de DIP "ter advies" of "voor het nodige". De stukken worden verstuurd vanaf het Bureau van de Minister. De stukken worden dan bij de directeur gelegd.
V: Zet de directeur een opmerking op de stukken/aanvragen die via de afdeling Algemene Zaken binnenkomen?
A: Hij plaatste alleen maar de initialen TC-UC. Dit is de afkorting voor Team Coördinator — Uitgifte Centrum. Hij schrijft ook af en toe de afkorting V.H.N., wat
betekent "voor het nodige".
V: Wat begrijpt u dan hierbij?
A: Ik begrijp dat ik het dan moet doen.
V: Wie kon besluiten dat een aanvraag behandeld werd als uitzondering?
A: Het komt van bovenop. Hiermee bedoel ik van de minister.
V: Wie was daartoe bevoegd?
A: De minister is bevoegd.
V: In hoeverre werd vastgelegd dat een aanvraag als uitzondering in behandeling moest worden genomen?
A: De minister heeft discretionaire bevoegdheid. Hij kan afwijken van zijn eigen beleid.
V: Wordt de uitzondering dan ergens vastgelegd?
A: Ja, het wordt vermeld op een "screening formulier". Wij schrijven het dan meestal in het rood zodat het opvalt, dat de uitzondering op verzoek van minister ROIM werd gedaan.
V: Wie controleerde de uitzonderingen?
A: Als ik het verzoek van de directeur krijg, voer ik het uit. Ik print de Excel sheet en de pre-reserveringsbrieven dan uit.
(…)
Ik maak dan de pre-reserveringsbrief op.
V: In hoeverre kon u een aanvraag voor erfpacht als uitzondering aanmerken?
A: Een uitzondering houdt in dat het een aanvraag betreft waarvan wij in principe niet in behandeling zouden hebben genomen. Aan de hand van het jaartal kunnen wij dit zien.
V: Waarom heeft dhr. [persoon 3] wel een plek op de lijst van pre-reserveringen gekregen?
A: Omdat zijn aanvraag vanuit het Bureau van de minister werd verstuurd, met het verzoek "voor het nodige" of "ter advies", waardoor deze als een uitzondering tot de lijst gevoegd werd. Er staat meestal "voor het nodige" erbij vermeld.
V: Hoe wist u precies om welk terrein en welke verandering het ging?
A: Ja, [medeverdachte 1] noemde het specifieke terrein dat aan de heer [persoon 3] toegewezen en om deze in te ruilen op naam van mevrouw [persoon 1]. {medeverdachte 1] zei ook dat er aan de heer [persoon 3] ander terrein aangeboden moest worden.
O: Dhr. [aangever] heeft voorts verklaard dat deze brief die wij u nu tonen, opgemaakt is met valse, althans niet juiste informatie en hij hiermee misleid werd. De brief met onderwerp: `aanbieding 1 concept overeenkomst tot vestiging van erfpacht (woningbouw) ter ondertekening en goedkeuring', gericht aan de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu wordt als bijiage 1 toegevoegd aan dit proces verbaal.
V: Herkent u deze brief?
A: Ja.
(…)
Dit is een aanbiedingsbrief, het gaat samen met een conceptovereenkomst en het hele dossier naar de directeur. De aanbiedingsbrief wordt door de directeur ondertekend, waarna deze naar de minister wordt opgestuurd. De minister ondertekent de conceptovereenkomst en ondertekent de aanbiedingsbrief voor akkoord met een datum. Hierna worden de stukken teruggestuurd naar mijn afdeling ter afronding. De klant wordt dan gebeld om te komen ondertekenen.
V: Wie heeft deze brief opgesteld en deze woorden gekozen?
A: Ik heb deze brief opgesteld. Mijn initialen staan boven op de brief vermeld. Het betreft een standaardbrief en ik voegde toe wat nog vermeld moest worden.
O: Volgens u, was het dus aan [persoon 3] gegeven en moest het van [medeverdachte 1] aan [persoon 1] worden gegeven.
V: Waarom werd in de aanbeveling dan gesproken over dat het aangeboden terrein aan [persoon 3] reeds voor een ander was gereserveerd?
A: Ik heb het zo vermeld om niet te vermelden dat het een opdracht was van de minister. Eigenlijk had ik moeten vermelden dat het in opdracht was van de minister.
V: Wie had bedacht om deze feiten om te draaien en op deze manier in de aanbeveling te verwoorden?
A: Ik heb de brief opgesteld. Vanuit mijn oogpunt was het op dat moment "The right thing to do".
(…) Toen ik deze brief heb opgemaakt, heb ik ervoor gekozen om te schrijven dat er een eerdere reservering op dit terrein was.
O: In uw uitleg (bijlage 3) zegt u dat u [persoon 3] in het gesprek tussen u, [persoon 3] en [betrokkene 2] hebt gezegd dat er sprake was van een "dubbele" reservering.
V: Gezien het voorstaande, was dit niet waar toch?
A: Om de klant niet in kennis te stellen dat het een opdracht was van de minister, heb ik toen ervoor gekozen om het zo te benoemen.
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 mei 2022, documentcode 202205110900.V.WEVR.03 (pagina’s 3110 tot en met 3166), met bijlagen, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte]
V: Bijlage 3 betreft brief d.d. d.d. 20 november 2019 aan [persoon 3] in relatie tot de aanbieding van een nieuw terrein bij Palm Beach aan hem, nadat zijn terrein in pre-reservering werd gegeven aan [persoon 1]. Er waren terreinen vrij te Palm Beach, waarom machete u die niet met het de aanvraag van [persoon 1]?
A: De opdracht was heel specifiek dat het terrein dat aan de heer [persoon 3] werd aangeboden, veranderd moest worden naar een uitgifte aan mevrouw [persoon 1]. Ik heb wel voorgesteld aan de minister om het terrein naast het terrein van de heer [persoon 3] aan mevrouw [persoon 1] aan te bieden. Dat terrein was nog open. Maar hij zei 'nee', dat terrein dat aan de heer [persoon 3] werd uitgegeven, moest aan mevrouw [persoon 1] worden uitgegeven. Ik moest de heer [person 3] zien te overtuigen om van het terrein in Malmok of te zien zodat het terrein aan mevrouw [persoon 1] kon worden uitgegeven. Ik heb daarom verschillende terreinen in andere buurten aangeboden.
V: U zegt overtuigen?
A: Ja hij moest eigenlijk afzien van het terrein zodat dat terrein vrij zou komen en aangeboden kon worden aan mevrouw [persoon 1].
V: Maar dat lukte niet. U nodigt hem uit voor een gesprek en zegt dat het terrein al gereserveerd was.
A: Ja we hebben hem in dat gesprek uitgelegd dat er andere plannen waren met het terrein en hem andere opties aangeboden. Hij ging niet meteen akkoord, maar uiteindelijk wel.
O: Naast de aanvraag van [persoon 2] zien we in de WhatsApp berichten tussen [medeverdachte 1]en u dat [medeverdachte 1] meerdere/vele keren foto's/attachments van aanvragen/verzoeken voor erfpachtterreinen stuurde. Bijlage 8 betreft een afbeelding van aanvraag van [persoon 2].
(…)
A: (…) Ik kreeg de hard copy opgestuurd van het bureau van ROIM.
O: We zien een opmerking geschreven op deze aanvraag met een handtekening en een datum. De verdenking is dat deze datum 7 mei 2019 is, gezien de foto van verzoek van [persoon 2] naar u gestuurd werd op 8 mei 2019.
V: Van wie zijn het handschrift en de handtekening op deze aanvraag?
A: Dat is van de minister.
O: [medeverdachte 1] stuurde u op 8 mei 2019 omstreeks 12.25 PM deze afbeelding op. Het betrof een erfpachtaanvraag voor woningbouw van [persoon 2] voornoemd. Bijlage 9.
V: Waarom moest hij deze aanvraag sturen?
A: Zodat ik deze op de Iijst van de pre-reservering kon plaatsen voor 29 mei 2019.
V: Als de minister iemand op de uitzonderingenlijst plaatst, moet dat dan niet aan voorwaarden voldoen?
A: Nee, eigenlijk niet. Hij kon beslissen wie hij op de uitzonderingen-lijst kon plaatsen.
V: Waaraan kon je zien, of waarom wist je dat de aanvraag van [persoon 2] een uitzondering was?
A: In dit geval wist ik wel dat het een uitzondering was omdat we bezig waren met de activiteit van eind mei, en [persoon 2] de Iaatste op de lijst zal zijn. lk gaf dat door aan hem omdat ik brieven moest opmaken voor de uitnodiging voor de datum van 29 mei 2019.
O: Volgens uw eigen schrijven, uw antwoord op verzoek van directeur DIP d.d. 28 augustus 2020, stelt u dat: 'perceel 2-A-1533 in reservering aangeboden is aan dhr. [persoon 2], nadat hij een prereservering heeft ontvangen in mei 2019'. Uit onderzoek is gebleken dat dhr. [persoon 2] op 02 april 2014 een aanvraag uitgifte erfpachtterrein doet. Ook een uitzondering op het FIFO-beleid dus.
V: Waarom werd de aanvraag van [persoon 2] in behandeling genomen deze was niet aan de beurt volgens het FIFO-beleid?
A: Omdat het door de minister als uitzondering werd aangemerkt. De minister maakt gebruik van zijn discretionaire bevoegdheid, hij heeft ervoor gezorgd dat de aanvraag wel in behandeling zou worden genomen.
V: Waar of bij wie heeft de minister het gebruik van zijn discretionaire bevoegdheid gemotiveerd?
A: Ik weet het niet. In werkelijkheid weet ik niet of hij daar een motivatie over moet geven.
V: Het Iijkt er hier sterk op dat hij bepaalt wie welk terrein krijgt, terwijl dat uw werk is. Waarom accepteert u dit?
A: Het wil niet zeggen dat ik het geaccepteerd heb, maar ik ben gewoon een ambtenaar, ik heb geen andere weg kunnen kiezen om ergens naar toe te gaan om te zeggen `he, zo moet het niet zijn'.
V: Waarom heb je niet bij de directeur aangeklopt?
A: Op dat moment heb ik er niet zoveel aandacht aan gegeven. Op dat moment was het pas een beginstadium van de aanvraag.
O: Tijdens het onderzoek aan de WhatsApp gesprekken tussen [medeverdachte 1] en u zien wij ook dat u gunsten vroeg aan [medeverdachte 1], waaronder om iemand te helpen om aan een terrein te komen om een huis te kunnen bouwen.
Het betrof een bericht van 24 september 2019.
[verdachte]: "Vraag 2: Er is een persoon die ik wens te helpen zodat ze in aanmerking kan komen voor een Pre Res in de groep van nu. Haar naam is [betrokkene 3], ze is een ex-collega en vriendin van mij die terug uit Amerika gekomen was toen ze klaar was met het behalen van haar Masters van UCF in Hospitality and Tourism (En spijtig genoeg werkt ze bij Aruba bank....) Kan het? Haar aanvraag is van 2016".
[medeverdachte 1] antwoordt u hierop: "Ja. Geen probleem. lk ben bekend met haar geval". Bijlage 15.
V: Wat doet u hier?
A: (…)
Ik heb toen de minister benaderd om haar te helpen bij het geval van de moeder.
V: Maar zo vraagt u de minister eigenlijk ook om tegen het beleid in te gaan.
A: Ja, als je het zo stelt ja. In de andere pre-reserveringen kwam het ook vaak voor dat er uitzonderingen waren. En omdat ik dit geval ken, heb ik dit verzoek gedaan.
5. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 maart 2021, documentcode 202102270742.AGV (pagina’s 4181 tot en met 4272), met bijlagen, voor zover inhoudende als
relaas van de verbalisant, met betrekking tot de aangifte van [aangever], zakelijk weergegeven:
Ik ben de directeur van de Directie Infrastructuur en Planning (DIP) en doe aangifte van de navolgende feiten.
[verdachte], hierna betrokkene, is sinds 2018 benoemd in de functie van Team Coördinator (TC) van de afdeling Uitgifte Centrum (UC) bij de DIP.
De afdeling UC is onder ander belast met de uitgifte van erfpachtpercelen voor woningbouw. Deze afdeling zorgt ook voor de pre-reserveringen en reserveringen voor wat betreft laatstgemelde erfpachtpercelen.
In de periode van maart 2019 tot en met januari 2020 heeft betrokkene in strijd met de wet, de richtlijnen en vigerend beleid van DIP en tegen het vertrouwen dat ondergetekende in haar had gesteld, percelen in pre-reservering en reservering uitgegeven.
Daarbij heeft betrokkene verkeerde informatie, althans informatie die niet gebaseerd was op waarheid verschaft aan ondergetekende, vervolgens deze informatie op schrift gesteld, om percelen in te trekken, althans in prereservering althans reservering uit te geven.

Achtergrondinformatie

In februari 2018 heeft de huidige regering een beleid afgekondigd voor wat betreft de uitgifte van percelen in erfpacht. Dhr. [medeverdachte 1] was toen minister ROIM.
Doel van het beleid is om (onder andere) de uitgifte van percelen op transparante wijze te laten geschieden. (Bijlage 3).
Ondergetekende verwijst met name naar de navolgende relevante artikelen voorkomend in laatstgemeld beleid.
2.2.
Gronduitgiftebeleid
Het doel van het gronduitgiftebeleid is om te voorzien in de vraag naar gronden (en water) teneinde een duurzame sociale en economische welzijn te garanderen. Het ROP is de leidraad voor het gronduitgiftebeleid. In het proces van gronduitgifte zullen de bestemmingen van de aangevraagde gronden steeds worden getoetst aan de functies van de verschillende zones zoals aangegeven in het ROP.
Het beleid van MinROIM is erop gericht om het proces van gronduitgifte en terreintoekenning transparant, integer, efficiënter en effectiever te laten verlopen en misbruik te voorkomen en tegen te gaan.
Dit zal geschieden door:
De depolitisering van het proces van gronduitgifte;
De DIP als enige gemachtigde instantie aan te wijzen;
Voorafgedefinieerde en gepubliceerde beleidsvoorschrlften vast te stellen;
Grondaanvragen en terreinverzoeken van burgers bij de DIP in behandeling te nemen, beoordelen, beslissen en of te handelen. Hiermee zal de burger niet meer afhankelijk zijn van de minister. De DIP zal maandelijks verantwoording afleggen aan de regering.
Aanvullend hierop zullen:
De toekenningsprocessen voor terreinen en bouwvergunningen gesimplificeerd, zo veel mogelijk geobjectiveerd, gepubliceerd en gedigitaliseerd worden;
De beleidsvoorschriften, -uitgangspunten en -richtlijnen voor toekenning continu geëvalueerd en vervolgens, waar nodig, geactualiseerd worden;
De toezicht, controle en handhaving verbeterd worden. Dit m.n. voor degenen die bijvoorbeeld niet voldoen aan de voorwaarden van de erfpacht of huur.
3. De nieuwe gronduitgifte procedure.
3.1.
Uitgifte van Rrond in erfpacht voor woningbouw.
Het proces voor de uitgifte van gronden voor woningbouw geschiedt via het proces van aanvraag  pre-reservering  reservering  erfpachtovereenkomst notariële akte bouw en afbouw van de woning. Het doel is om het proces en de regels te standaardiseren.
Uitgangspunt voor de uitgifte van erfpacht is het First In First Out (FIFO) systeem dat zal worden toegepast.
Vereisten om in aanmerking te komen voor een erfpachtperceel voor woningbouw.
De aanvrager moet meerderjarig zijn;
De aanvrager moet ingezetene zijn van Aruba;
De aanvrager moet een op Aruba geboren Nederlander, dan wel een met een op Aruba geboren Nederlander gelijkgestelde zijn;
De aanvrager en/of levenspartner mag niet reeds een woningbouwperceel in erfpacht of eigendom bezitten.
3.1.1.
Grondaanvraag.
Alle grondaanvragen dienen te geschieden op het kantoor van de DIP.
3.1.2.
Pre-reservering.
Als de aanvrager in aanmerking komt voor een stuk grond in erfpacht, krijgt betrokkene een brief van pre-reservering. De voorwaarden van de pre-reservering zijn:
-
Betrokkene dient een verklaring van een financiële instelling (bank, FCCA, pensioenfonds, etc.) in te dienen tot welk bedrag de instelling bereid is een financiele lening te verstrekken;
-
Deze verklaring dient binnen 30 dagen na ontvangst van de brief van prereservering bij de DIP te worden ingediend;
-
De pre-reservering wordt niet verlengd.
3.1.3.
Reservering.
Als de aanvrager in aanmerking komt voor een woningbouwperceel en heeft voldaan aan de voorwaarden uit de pre-reservering, krijgt de aanvrager een reserveringsbrief waarin een woningbouwperceel wordt aangeboden die past bij de financiële draagkracht van de aanvrager.
De voorwaarden van de reservering zijn:
-
De DIP zal de reserveringsbrieven uitgeven met een ontvangstbevestiging. De datum van uitreiking en ontvangstbevestiging geldt als start van de termijn voor voldoening aan de voorwaarden;
-
De DIP zal voor het maken van een inhaalslag mede gebruik maken van een koeriersdienst;
-
De aanvragers krijgen 10 werkdagen om de reservering te accepteren en hun factuur op te halen;
-
Vanaf de datum van de factuur wordt de termijn gerekend waarbinnen de aanvrager aan alle overige voorwaarden dient te voldoen;
-
De termijn is maximaal 90 dagen. Het uitgangspunt is dat er geen uitstel wordt gegeven behoudens gevallen van: — (i) echtscheiding (met indieningsbewijs Gerecht); (ii) langdurige ziekte van de aanvrager met bewijs van specialisten; (iii) indien de DOW de bouwvergunning heeft afgewezen, althans om aanpassing heeft verzocht (eigen wijzigingen zijn geen reden voor uitstel), (iv) de aannemer, architect of tekenaar failliet gaat of surseance van betaling is gesteld, en (v) conform discretionaire bevoegdheid van de minister;
-
Het uitstel is in alle gevallen maximaal 30 dagen;
-
Binnen de termijn van 90 dagen dient de aanvrager de volgende documenten bij de DIP in te dienen:
o
Bewijs van inschrijving in het Bevolkingsregister, niet ouder dan 3 maanden;
o
Bewijs van financiering van de bouw door een financiële instelling (bank, FCCA, pensioenfonds, etc.);
o
Bewijs van indiening van een bouwaanvraag bij DOW;
o
Plattegrond van het woonhuis ingediend bij DOW waaruit blijkt dat de bouwoppervlak minimaal 30% van het gereserveerde bouwperceel bedraagt;
Intern onderzoek heeft uitgewezen dat er in Malmok 4 (vier) percelen beschikbaar waren: Percelen nummer #: 2-A-1532. 2-A-1533, 2-A-1543 en 2-A-1535.
Het perceel bekend als 2-A-1532 is in pre-reservering op 29 mei 2019, (Ref num: UC-RIW/ ERF1274-2019) aan mw. [persoon 1] gegeven. De pre-reservering is door ondergetekende ondertekend en is opgesteld door betrokkene, in haar hoedanigheid van Team Coördinator van de afdeling Uitgifte Centrum (TC/ UC). Dit is af te leiden uit de afkorting "RIW' welke vermeld staat bij voornoemde brief van pre-reservering. (Bijlage 5)
Uit het dossier blijkt dat [persoon 1] een aanvraag heeft ingediend op 1 augustus 2017. (Bijlage 6) De aanvraag van [persoon 1] voldoet derhalve niet aan het FIFO-vereiste zoals neergelegd in artikel 3.1 van het Beleid van de DIP van februari 2018 welke door de voormalige minister [medeverdachte 1] is opgesteld en gepubliceerd.
Dit is evident omdat [persoon 1] in mei 2019 een pre-reservering had ontvangen terwijl DIP in 2019 bezig was met het behandelen van de aanvragen van 2012.
De aanvraag van [persoon 1] had alleen al op grond van het FIFO-beleid niet in behandeling mogen zijn genomen in 2019.
Het perceel in kwestie is middels schrijven d.d. 27 augustus 2019, DIP/ 3908
aan [persoon 1] in reservering aangeboden welke brief is ontvangen door
[persoon 1] op 11 september 2019. (Bijlage 7)
Voorts heeft het intern onderzoek naar het perceel welke aan [persoon 1] in pre-reservering en reservering werd gegeven uitgewezen dat het perceel reeds aan een ander persoon in pre-reservering en reservering was uitgegeven.
Zo is het perceel 2-A-1534 te Malmok middels schrijven d.d. 7 maart 2019, ERF 1305-2016 (UC-RIW) aangeboden in pre-reservering aan dhr. [persoon 3]. (Bijlage 8) Ook dit stuk is door betrokkene, TC van de Uitgifte Centrum opgesteld.
Middels schrijven d.d. 8 april 2019, DIP/1626 is dhr. [persoon 3] het perceel in reservering aangeboden, waarna de erfpachtovereenkomst aan de voormalige minister [medeverdacht 1] voor ondertekening is aangeboden door betrokkene (Bijlage 9 en 10)
In het kader hiervan heeft betrokkene, middels schrijven d.d. 20 november 2019 aan ondergetekende een brief ter ondertekening aangeboden waarin stond dat het perceel niet meer aan [persoon 3] in erfpacht kon worden gegeven daar het perceel reeds aan iemand anders in reservering was gegeven, dit laatste strookte echter niet met de waarheid. (Bijlage 11)
Bij dit onderzoek is gebleken dat het perceel welke reeds voor [persoon 3] was gereserveerd aan [persoon 1] werd aangeboden nadat deze werd ingetrokken. Er was geen sprake van een foutieve dubbele reservering zoals door betrokkene werd gesteld en mij wilde doen geloven.
Het door betrokkene aan ondergetekende aangeboden stuk d.d. 20 november 2019 was derhalve niet naar waarheid opgesteld aangezien de reservering van [persoon 3] eerder gedateerd was dan die van [persoon 1] en uit de stukken voldoende blijkt dat dit perceel in maart 2019 (toen deze in reservering) werd aangeboden voor [persoon 1], niet dubbel was gereserveerd.
Ondergetekende is door betrokkene niet op de hoogte gesteld, dat zij naar haar zeggen een directe opdracht kreeg van de voormalige minister om het perceel weg te nemen van dhr. [persoon 3] en om aan [persoon 1] uit te geven.
Ondergetekende was ook niet op de hoogte dat betrokkene een schriftelijk stuk had opgesteld welke niet op de waarheid berustte.
Ondergetekende is misleid om, op basis van onjuiste informatie verkregen van betrokkene, de intrekking van [persoon 3] te ondertekenen.
6. Een als bijlage 5 bij het hiervoor onder 2 vermeld proces-verbaal gevoegd geschrift (p. 4218 tot en met p. 4220), met bijlagen, te weten een brief d.d. 29 mei 2019 van de DIP aan mevrouw [persoon 1] betreffende de pre-reservering voor woningbouwperceel;
7. Een als bijlage 6 bij het hiervoor onder 2 vermeld proces-verbaal gevoegd geschrift (p. 4221 en p. 4222), te weten een brief d.d. 1 augustus 2017 van mevrouw [persoon 1] aan de minister ROIM, betreffende de aanvraag voor een perceel in erfpacht;
8. Een als bijlage 7 bij het hiervoor onder 2 vermeld proces-verbaal gevoegd geschrift (p. 4223 tot en met p. 4229), met bijlagen, te weten een brief d.d. 27 augustus 2019 van het ministerie ROIM aan mevrouw [persoon 1] betreffende de reservering van het perceel 2-A-1532;
9. Een als bijlage 8 bij het hiervoor onder 2 vermeld proces-verbaal gevoegd geschrift (p. 4223 tot en met p. 4229), met bijlagen, te weten een brief d.d. 7 maart 2019 van de DIP aan de heer [persoon 3] betreffende de pre-reservering voor woningbouwperceel;
10. Een als bijlage 9 bij het hiervoor onder 2 vermeld proces-verbaal gevoegd geschrift (p. 4235 tot en met p. 4238), met bijlagen, te weten een brief d.d. 8 april 2019 van het het ministerie ROIM aan de heer [persoon 3] betreffende de reservering van het perceel in Malmok, veldwerknummer 20160100 kavel 4, groot 729m²;
11. Een als bijlage 10 bij het hiervoor onder 2 vermelde proces-verbaal gevoegd geschrift (p. 4239 tot en met p. 4247) met bijlagen, te weten een niet ondertekend overeenkomst tot vestiging van erfpacht tussen het ministerie ROIM en de heer [persoon 3], betreffende het perceel gelegen te Malmok, groot 729m², veldwerknummer 20160100 kavel nummer 4;
12. Een als bijlage 11 bij het hiervoor onder 2 vermelde proces-verbaal gevoegd geschrift (p.4248 tot en met p. 4250), met bijlagen, te weten een brief van DIP d.d. 20 november 2019 gericht aan de minister van ROIM, opgemaakt door verdachte [verdachte] en aangeboden aan en ondertekend door de directeur DIP, [aangever], inhoudende:
Een concept-overeenkomst ter ondertekening en goedkeuring ten name van de ondergenoemde persoon:
1. [persoon 3].
Betrokkene heeft in april 2019 reservering gekregen voor een woningbouw perceel te Malmok en aan alle voorwaarden voldaan.
Echter, nadat wij zijn overeenkomst hebben opgemaakt, kwamen wij erachter dat de aangeboden perceel to Malmok al reeds in Reservering was. Gezien het voorafgaande, komt de overeenkomst geregistreerd met nummer DIP 1626 te vervallen.
13. Een geschrift, te weten een brief van DIP d.d. 19 november 2019 gericht aan de DOW (p.182), opgemaakt door verdachte [verdachte] en aangeboden aan en ondertekend door de directeur DIP, [aangever], inhoudende:
Middels reserveringsbrief d.d 08 april 2019 is een perceel gelegen te Malmok kadastraal bekend met veldwerknummer vw.20160100 kavel 4, groot 729 m2, aan dhr. [persoon 3] toegekend. Achteraf is geconstateerd dat bovengenoemd perceel al in reservering was, en dus dubbel uitgegeven.
Bewijsoverwegingen
Inleiding
De Landsrecherche heeft van het Bureau Criminele Inlichtingen (BCI) meerdere processen-verbaal ontvangen waaruit volgt dat medeverdachte [medeverdachte 1] zich als minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu (hierna: ROIM) samen met anderen bezig houdt met het plegen van strafbare feiten.
Medeverdachte [medeverdachte 1] was vanaf 17 oktober 2017 in het kabinet [kabinet] minister van ROIM en de portefeuillehouder van de overheidsinstantie Directie Infrastructuur en Planning (hierna: DIP). DIP is de instantie die de overheidsgronden en erfpachtterreinen van het land Aruba in beheer heeft.
Op 12 december 2019 trad medeverdachte [medeverdachte 1] als minister af en werd hij opgevolgd door zijn partijgenote [minister 1] (hierna: minister [minister 1).
Op 24 juli 2020 werd door minister [minister 1] -als zittende minister- aangifte [3] gedaan tegen de toenmalige minister [medeverdachte 1] van het plegen van ambtsmisdrijven begaan tijdens zijn ambtsperiode van 2017 tot en met 2019.
Op 19 februari 2021 werd door de directeur van DIP, de heer [aangever], aangifte [4] gedaan tegen verdachte [verdachte] als teamcoördinator van de afdeling Uitgifte Centrum, van valsheid in geschrifte en ambtsmisbruik.
Naar aanleiding van bovengenoemde is een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam ‘Flamingo’. Deelonderzoek “Malmok”, welk onderzoek is gericht op het frauderen met de uitgiften van diverse percelen bouwgrond, maakt daar onderdeel van uit.
In zaaksdossier “Malmok” wordt medeverdachte [medeverdachte 1], als voormalig minister ROIM, beschuldigd van oplichting van de DIP en het land Aruba bij de uitgifte van erfpachtterreinen, dat hij in afwijking van zijn eigen beleid percelen toe heeft laten kennen aan personen die daar niet voor in aanmerking kwamen en dat hij misbruik van zijn functie als minister heeft gemaakt.
Ook verdachte [verdachte] is in zaaksdossier “Malmok” als verdachte aangemerkt. Zij was Team Coördinator van de afdeling Uitgifte Centrum bij de DIP en wordt beschuldigd van oplichting van de DIP en het land Aruba bij de afgifte van erpachtterreinen, valsheid in geschrifte en misbruik van haar functie als Team Coördinator.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft integraal tot vrijspraak bepleit. Verdachte [verdachte] ontkent misbruik te hebben gemaakt van haar functie als Team Coördinator (feit 3). Zij heeft in opdracht van de minister gehandeld en heeft daarbij geen opzet gehad om de DIP of het land Aruba op te lichten (feit 1) of om stukken valselijk op te maken (feit 2). Verdachte [verdachte] kan dan ook niet voor hetgeen ten laste is gelegd strafbaar worden gesteld.
Subsidiair wordt een beroep op overmacht in een noodtoestand gedaan en dient verdachte [verdachte] te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De opdracht van de minister was een rechtvaardigheidsgrond waardoor verdachte [verdachte] deze in proportionaliteit heeft uitgevoerd.
Standpunt officieren van justitie
Aangevoerd is dat op grond van het dossier wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [verdachte] misbruik heeft gemaakt van haar positie als Team Coördinator van de afdeling Uitgifte Centrum bij de DIP om het land Aruba op te lichten. Verdachte [verdachte] heeft samen met de minister buiten het beleid om percelen aan bekenden van de minister uitgegeven, terwijl zij daar niet voor in aanmerking kwamen. Verdachte [verdachte] heeft gepoogd dit te verhullen door in strijd met de waarheid twee brieven met onjuiste informatie op te stellen en te laten ondertekenen door de directeur van DIP. De onder 1 ten laste gelegde (voltooide) oplichting kan bewezen worden verklaard nu de reserveringen zijn uitgegeven. Ook de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten zijn bewezen.
Beoordeling
Het Gerecht zal hierna de beoordelingskaders en haar bevindingen uiteenzetten.
Ambtenaar
Een ‘ambtenaar’ in de zin van artikel 1:205 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), is diegene die onder toezicht en verantwoording van een overheidsinstelling is aangesteld en die alvorens zijn betrekking te te aanvaarden, de eed of belofte heeft.
Het Gerecht dient te beoordelen of verdachte [verdachte] opzettelijk misbruik heeft gemaakt van haar functie en/of positie als ‘ambtenaar’.
Oplichting (artikel 2:305Sr)
Voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 2:350, eerste lid, Sr bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen.
Het Gerecht dient te beoordelen of het handelen van verdachte [verdachte] in deelonderzoek “Malmok” gekwalificeerd kan worden als oplichting van het land Aruba dan wel het medeplegen daarvan.
De eerste vraag die het Gerecht moet beantwoorden is of verdachte [verdachte] gedurende de periode van 7 januari 2019 tot en met 12 december 2019 een ambtenaar was in de zin van artikel 1:205 Sr.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte [verdachte] sinds 2018 werkzaam is als Team Coördinator van de afdeling Uitgifte Centrum van de DIP. Op 20 januari 2021 is haar de toegang tot de DIP ontzegd.
Gelet op het voorgaande komt het Gerecht tot de conclusie dat verdachte [verdachte] gedurende de in de tenlastelegging vermelde periode ambtenaar was in de zin van artikel 1:205 Sr.
Het Gerecht komt tot de volgende bevindingen.
In 2018 heeft minister [medeverdachte 1] een nieuw beleid afgekondigd voor wat betreft de uitgifte van percelen in erfpacht. Een van de doelen van het beleid was om de uitgifte van percelen op transparante wijze via de DIP te laten verlopen. Beginnend met het in behandeling nemen van de oudste aanvragen voor een perceel daterend uit 2012, het zogenoemde FIFO-principe.
Verdachte [verdachte] was als Team Coördinator van de afdeling Uitgifte Centrum van de DIP onder andere verantwoordelijk voor en belast met het toebedelen van percelen en de uitgifte daarvan in pre-reservering en in reservering. Zij heeft zich vanaf het moment dat het nieuw beleid in 2018 is ingevoerd daarmee bezig gehouden.
Het Gerecht stelt vast dat verdachte [verdachte] in haar functie als Team Coördinator ten aanzien van de procedure voor de uitgifte van de percelen in Malmok aan de heer [persoon 3], mevrouw [persoon 1] en de heer [persoon 2] in strijd met het beleid heeft gehandeld. Verdachte [verdachte] was sinds 2018 op de hoogte van het zogenoemde FIFO-beleid en wist dat de heer [persoon 3], mevrouw [persoon 1] en de heer [persoon 2] nog niet voor een perceel in aanmerking kwamen. De DIP was immers in 2019 nog bezig met de aanvragen daterend uit 2012, terwijl de aanvragen voor een perceel van mevrouw [persoon 1], de heer [persoon 3] en de heer [persoon 2] in 2016 dan wel 2017 zijn ingediend. Weliswaar waren uitzonderingen op het beleid mogelijk, maar bovengenoemde aanvragen vielen daar niet onder.
Uit de bewijsmiddelen blijkt tevens dat verdachte [verdachte] met haar handelen de heer [persoon 3], mevrouw [persoon 1] en de heer [persoon 2] behulpzaam is geweest bij het verkrijgen van een perceel. Ook toen verdachte [verdachte] wist dat de procedure niet volgens het beleid werd gevolgd is zij doorgegaan. Zo heeft verdachte [verdachte] brieven opgemaakt die in strijd waren met de waarheid. Immers het aan de heer [persoon 3] in reservering geven terrein was ten tijde van die reservering toen nog niet aan anderen uitgegeven. Desondanks heeft verdachte [verdachte] de brieven willens en wetens opgesteld en door de directeur DIP laten ondertekenen om te verhullen dat de uitgifte van de percelen niet conform het beleid of als uitzondering op het beleid is gegaan.
Dat verdachte [verdachte] in opdracht van de minister zou hebben gehandeld, brengt niet met zich mee dat haar handelen daardoor straffeloos wordt dan wel dat haar opzet daartoe zou ontbreken. Dat zou slechts anders zijn indien er sprake zou zijn van psychische overmacht hetgeen het Gerecht hierna zal bespreken
Het Gerecht is, anders dan de officieren van justitie, van oordeel dat er geen sprake is geweest van een voltooide oplichting van het land Aruba. De daadwerkelijke uitgifte van de terreinen heeft immers niet plaatsgevonden, waardoor het tot een poging is gebleven. Het onder 1 primair ten laste gelegde kan dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Het Gerecht is gelet op voormelde van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich samen met minister [medeverdachte 1] schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde (medeplegen van) poging tot oplichting en valsheid in geschrifte en dat zij daarbij tevens misbruik heeft gemaakt van haar functie als ambtenaar.
Verweren ten aanzien van de strafbaarheid
Standpunt verdediging
De raadsman heeft een beroep op overmacht in de zin van een noodtoestand gedaan en bepleit dat verdachte [verdachte] zal worden ontslagen van alle rechtsvolging (OVAR). Hij heeft daartoe -kort gezegd- aangevoerd dat verdachte [verdachte] in opdacht van de minister heeft gehandeld en dat daarmee sprake was van een rechtvaardigingsgrond voor haar handelen.
Standpunt officieren van justitie
Het beroep op OVAR in verband met overmacht moet worden verworpen. Er is niet gebleken dat er sprake is geweest van psychische overmacht. Uit de enkele omstandigheid dat verdachte [verdachte] een opdracht van de minister kreeg om haar werk uit te voeren kan niet worden afgeleid dat er sprake is geweest van overmacht.
Beoordeling
Voor een geslaagd beroep op overmacht in de zin van noodtoestand is vereist dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit spelen een rol bij de beoordeling of dergelijke omstandigheden zich voordoen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat verdachte [verdachte] door het uitoefenen van druk door minister [medeverdachte 1] de haar tenlastegelegde handelingen heeft verricht. Zowel haar bij de politie afgelegde verklaringen als die ter terechtzitting wijzen daar niet op. Ook is niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een dermate zwaarwegend belang dat het voor verdachte [verdachte] gerechtvaardigd was om over te gaan tot (poging tot) oplichting of tot het vervalsen van documenten.
Daarnaast is niet gesteld of anderszins aannemelijk geworden dat verdachte [verdachte] alles in het werk heeft gesteld wat redelijkerwijs van haar gevergd kon worden om te voorkomen dat zij zo moest handelen als zij heeft gedaan. Verdachte [verdachte] heeft immers, nadat zij wist dat zij handelde in strijd met het beleid, daarna documenten van onjuiste informatie voorzien om zo te verbergen dat er in strijd met het beleid was gehandeld.
Verdachte [verdachte] heeft haarzelf derhalve in deze situatie gemanoeuvreerd.
Onder deze omstandigheden komt verdachte [verdachte] geen beroep op overmacht toe en wordt het daartoe strekkende verweer verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair:
medeplegen van poging tot oplichting, meermalen gepleegd;
Feit 2:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
Feit 3:
als ambtenaar opzettelijk met misbruik van zijn functie of positie iets doen of nalaten iets te doen ten einde enig voordeel voor hem of een ander te verkrijgen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straffen
Bij de bepaling van de op te leggen straffen wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte [verdachte] heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan misbruik van haar functie als Team Coördinator door samen met de minister aanvragers van percelen te bevoordelen door het land Aruba en de DIP percelen uit te laten geven waar de aanvragers volgens het beleid geen recht op hadden. De betreffende aanvragers hadden persoonlijke banden met de minister en waren mogelijk bereid tot het verrichten van wederdiensten voor de minister. Verdachte [verdachte] heeft daaraan haar medewerking verleend, zonder dat van een uitzondering is gebleken.
Verdachte [verdachte] heeft daarmee samen met de minister het land Aruba en de DIP opgelicht.
Verdachte [verdachte] heeft daarnaast valsheid in geschrifte gepleegd door meerdere documenten van onjuiste informatie te voorzien en als echt en overvalst te laten ondertekenen door de directeur DIP.
Verdachte [verdachte] heeft met haar handelen het vertrouwen dat door de DIP in haar als Team Coördinator werd gesteld op grove wijze geschonden. Van ambtenaren wordt integriteit en onkreukbaarheidverwacht en niet dat zij het functioneren van de DIP en het land en het daarin te stellen vertrouwen aantasten.
Het Gerecht heeft bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Het Gerecht heeft daarnaast rekening gehouden met het rapport en advies van de Reclassering. In strafverminderde mate heeft het Gerecht rekening gehouden met de blanco strafkaart van de verdachte en met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het Gerecht is, na een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat na te noemen taakstraf van na te melden duur passend en geboden is. Daarnaast wordt aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd om de ernst van het bewezen verklaarde te benadrukken en om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 1:11, 1:19, 1:20, 1:21, 1:45, 1:46, 1:116, 1:119, 1:123, 1:136, 2:184, 2:305 en 2:354 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de strafvervolging van de verdachte;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de 5 (vijf) maanden;

bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijdvan
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. T.E. van der Spoel, bijgestaan door
J. Spanner, (zittingsgriffier), en op 22 januari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.In de dagvaarding staat als achternaam van verdachte opgenomen ‘[verdachte]’. Uit het uittreksel van Censo uit het bevolkingsregister Aruba blijkt dat de officiële naamgebruik van verdachte ‘[verdachte]’ is. Voor zover het dossier of vonnis melding maakt van [verdachte], dient hier gelezen te worden ‘[verdachte]’.
2.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van de Landsrecherche d.d. 20 maart 2023, geregistreerd onder zaaksdossier “Malmok” en de onderzoeksnaam “Flamingo”.
3.Aangifte [minister 1] (p.4273 ev); pv gesprekken (p.4300ev; gesprekken mbt Serlimar (p.7027) en ontvangst stukken (p.4305)
4.Aangifte [aangever] (DIP) (p.4181 ev)