3.1.3.Reservering.
Als de aanvrager in aanmerking komt voor een woningbouwperceel en heeft voldaan aan de voorwaarden uit de pre-reservering, krijgt de aanvrager een reserveringsbrief waarin een woningbouwperceel wordt aangeboden die past bij de financiële draagkracht van de aanvrager.
De voorwaarden van de reservering zijn:
-
De DIP zal de reserveringsbrieven uitgeven met een ontvangstbevestiging. De datum van uitreiking en ontvangstbevestiging geldt als start van de termijn voor voldoening aan de voorwaarden;
-
De DIP zal voor het maken van een inhaalslag mede gebruik maken van een koeriersdienst;
-
De aanvragers krijgen 10 werkdagen om de reservering te accepteren en hun factuur op te halen;
-
Vanaf de datum van de factuur wordt de termijn gerekend waarbinnen de aanvrager aan alle overige voorwaarden dient te voldoen;
-
De termijn is maximaal 90 dagen. Het uitgangspunt is dat er geen uitstel wordt gegeven behoudens gevallen van: — (i) echtscheiding (met indieningsbewijs Gerecht); (ii) langdurige ziekte van de aanvrager met bewijs van specialisten; (iii) indien de DOW de bouwvergunning heeft afgewezen, althans om aanpassing heeft verzocht (eigen wijzigingen zijn geen reden voor uitstel), (iv) de aannemer, architect of tekenaar failliet gaat of surseance van betaling is gesteld, en (v) conform discretionaire bevoegdheid van de minister;
-
Het uitstel is in alle gevallen maximaal 30 dagen;
-
Binnen de termijn van 90 dagen dient de aanvrager de volgende documenten bij de DIP in te dienen:
o
Bewijs van inschrijving in het Bevolkingsregister, niet ouder dan 3 maanden;
o
Bewijs van financiering van de bouw door een financiële instelling (bank, FCCA, pensioenfonds, etc.);
o
Bewijs van indiening van een bouwaanvraag bij DOW;
o
Plattegrond van het woonhuis ingediend bij DOW waaruit blijkt dat de bouwoppervlak minimaal 30% van het gereserveerde bouwperceel bedraagt;
Intern onderzoek heeft uitgewezen dat er in Malmok 4 (vier) percelen beschikbaar waren: Percelen nummer #: 2-A-1532. 2-A-1533, 2-A-1543 en 2-A-1535.
Het perceel bekend als 2-A-1532 is in pre-reservering op 29 mei 2019, (Ref num: UC-RIW/ ERF1274-2019) aan mw. [persoon 1] gegeven. De pre-reservering is door ondergetekende ondertekend en is opgesteld door betrokkene, in haar hoedanigheid van Team Coördinator van de afdeling Uitgifte Centrum (TC/ UC). Dit is af te leiden uit de afkorting "RIW' welke vermeld staat bij voornoemde brief van pre-reservering. (Bijlage 5)
Uit het dossier blijkt dat [persoon 1] een aanvraag heeft ingediend op 1 augustus 2017. (Bijlage 6) De aanvraag van [persoon 1] voldoet derhalve niet aan het FIFO-vereiste zoals neergelegd in artikel 3.1 van het Beleid van de DIP van februari 2018 welke door de voormalige minister [medeverdachte 1] is opgesteld en gepubliceerd.
Dit is evident omdat [persoon 1] in mei 2019 een pre-reservering had ontvangen terwijl DIP in 2019 bezig was met het behandelen van de aanvragen van 2012.
De aanvraag van [persoon 1] had alleen al op grond van het FIFO-beleid niet in behandeling mogen zijn genomen in 2019.
Het perceel in kwestie is middels schrijven d.d. 27 augustus 2019, DIP/ 3908
aan [persoon 1] in reservering aangeboden welke brief is ontvangen door
[persoon 1] op 11 september 2019. (Bijlage 7)
Voorts heeft het intern onderzoek naar het perceel welke aan [persoon 1] in pre-reservering en reservering werd gegeven uitgewezen dat het perceel reeds aan een ander persoon in pre-reservering en reservering was uitgegeven.
Zo is het perceel 2-A-1534 te Malmok middels schrijven d.d. 7 maart 2019, ERF 1305-2016 (UC-RIW) aangeboden in pre-reservering aan dhr. [persoon 3]. (Bijlage 8) Ook dit stuk is door betrokkene, TC van de Uitgifte Centrum opgesteld.
Middels schrijven d.d. 8 april 2019, DIP/1626 is dhr. [persoon 3] het perceel in reservering aangeboden, waarna de erfpachtovereenkomst aan de voormalige minister [medeverdacht 1] voor ondertekening is aangeboden door betrokkene (Bijlage 9 en 10)
In het kader hiervan heeft betrokkene, middels schrijven d.d. 20 november 2019 aan ondergetekende een brief ter ondertekening aangeboden waarin stond dat het perceel niet meer aan [persoon 3] in erfpacht kon worden gegeven daar het perceel reeds aan iemand anders in reservering was gegeven, dit laatste strookte echter niet met de waarheid. (Bijlage 11)
Bij dit onderzoek is gebleken dat het perceel welke reeds voor [persoon 3] was gereserveerd aan [persoon 1] werd aangeboden nadat deze werd ingetrokken. Er was geen sprake van een foutieve dubbele reservering zoals door betrokkene werd gesteld en mij wilde doen geloven.
Het door betrokkene aan ondergetekende aangeboden stuk d.d. 20 november 2019 was derhalve niet naar waarheid opgesteld aangezien de reservering van [persoon 3] eerder gedateerd was dan die van [persoon 1] en uit de stukken voldoende blijkt dat dit perceel in maart 2019 (toen deze in reservering) werd aangeboden voor [persoon 1], niet dubbel was gereserveerd.
Ondergetekende is door betrokkene niet op de hoogte gesteld, dat zij naar haar zeggen een directe opdracht kreeg van de voormalige minister om het perceel weg te nemen van dhr. [persoon 3] en om aan [persoon 1] uit te geven.
Ondergetekende was ook niet op de hoogte dat betrokkene een schriftelijk stuk had opgesteld welke niet op de waarheid berustte.
Ondergetekende is misleid om, op basis van onjuiste informatie verkregen van betrokkene, de intrekking van [persoon 3] te ondertekenen.
6. Een als bijlage 5 bij het hiervoor onder 2 vermeld proces-verbaal gevoegd geschrift (p. 4218 tot en met p. 4220), met bijlagen, te weten een brief d.d. 29 mei 2019 van de DIP aan mevrouw [persoon 1] betreffende de pre-reservering voor woningbouwperceel;
7. Een als bijlage 6 bij het hiervoor onder 2 vermeld proces-verbaal gevoegd geschrift (p. 4221 en p. 4222), te weten een brief d.d. 1 augustus 2017 van mevrouw [persoon 1] aan de minister ROIM, betreffende de aanvraag voor een perceel in erfpacht;
8. Een als bijlage 7 bij het hiervoor onder 2 vermeld proces-verbaal gevoegd geschrift (p. 4223 tot en met p. 4229), met bijlagen, te weten een brief d.d. 27 augustus 2019 van het ministerie ROIM aan mevrouw [persoon 1] betreffende de reservering van het perceel 2-A-1532;
9. Een als bijlage 8 bij het hiervoor onder 2 vermeld proces-verbaal gevoegd geschrift (p. 4223 tot en met p. 4229), met bijlagen, te weten een brief d.d. 7 maart 2019 van de DIP aan de heer [persoon 3] betreffende de pre-reservering voor woningbouwperceel;
10. Een als bijlage 9 bij het hiervoor onder 2 vermeld proces-verbaal gevoegd geschrift (p. 4235 tot en met p. 4238), met bijlagen, te weten een brief d.d. 8 april 2019 van het het ministerie ROIM aan de heer [persoon 3] betreffende de reservering van het perceel in Malmok, veldwerknummer 20160100 kavel 4, groot 729m²;
11. Een als bijlage 10 bij het hiervoor onder 2 vermelde proces-verbaal gevoegd geschrift (p. 4239 tot en met p. 4247) met bijlagen, te weten een niet ondertekend overeenkomst tot vestiging van erfpacht tussen het ministerie ROIM en de heer [persoon 3], betreffende het perceel gelegen te Malmok, groot 729m², veldwerknummer 20160100 kavel nummer 4;
12. Een als bijlage 11 bij het hiervoor onder 2 vermelde proces-verbaal gevoegd geschrift (p.4248 tot en met p. 4250), met bijlagen, te weten een brief van DIP d.d. 20 november 2019 gericht aan de minister van ROIM, opgemaakt door verdachte [verdachte] en aangeboden aan en ondertekend door de directeur DIP, [aangever], inhoudende:
Een concept-overeenkomst ter ondertekening en goedkeuring ten name van de ondergenoemde persoon:
1. [persoon 3].
Betrokkene heeft in april 2019 reservering gekregen voor een woningbouw perceel te Malmok en aan alle voorwaarden voldaan.
Echter, nadat wij zijn overeenkomst hebben opgemaakt, kwamen wij erachter dat de aangeboden perceel to Malmok al reeds in Reservering was. Gezien het voorafgaande, komt de overeenkomst geregistreerd met nummer DIP 1626 te vervallen.
13. Een geschrift, te weten een brief van DIP d.d. 19 november 2019 gericht aan de DOW (p.182), opgemaakt door verdachte [verdachte] en aangeboden aan en ondertekend door de directeur DIP, [aangever], inhoudende:
Middels reserveringsbrief d.d 08 april 2019 is een perceel gelegen te Malmok kadastraal bekend met veldwerknummer vw.20160100 kavel 4, groot 729 m2, aan dhr. [persoon 3] toegekend. Achteraf is geconstateerd dat bovengenoemd perceel al in reservering was, en dus dubbel uitgegeven.
Inleiding
De Landsrecherche heeft van het Bureau Criminele Inlichtingen (BCI) meerdere processen-verbaal ontvangen waaruit volgt dat medeverdachte [medeverdachte 1] zich als minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu (hierna: ROIM) samen met anderen bezig houdt met het plegen van strafbare feiten.
Medeverdachte [medeverdachte 1] was vanaf 17 oktober 2017 in het kabinet [kabinet] minister van ROIM en de portefeuillehouder van de overheidsinstantie Directie Infrastructuur en Planning (hierna: DIP). DIP is de instantie die de overheidsgronden en erfpachtterreinen van het land Aruba in beheer heeft.
Op 12 december 2019 trad medeverdachte [medeverdachte 1] als minister af en werd hij opgevolgd door zijn partijgenote [minister 1] (hierna: minister [minister 1).
Op 24 juli 2020 werd door minister [minister 1] -als zittende minister- aangiftegedaan tegen de toenmalige minister [medeverdachte 1] van het plegen van ambtsmisdrijven begaan tijdens zijn ambtsperiode van 2017 tot en met 2019.
Op 19 februari 2021 werd door de directeur van DIP, de heer [aangever], aangiftegedaan tegen verdachte [verdachte] als teamcoördinator van de afdeling Uitgifte Centrum, van valsheid in geschrifte en ambtsmisbruik.
Naar aanleiding van bovengenoemde is een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam ‘Flamingo’. Deelonderzoek “Malmok”, welk onderzoek is gericht op het frauderen met de uitgiften van diverse percelen bouwgrond, maakt daar onderdeel van uit.
In zaaksdossier “Malmok” wordt medeverdachte [medeverdachte 1], als voormalig minister ROIM, beschuldigd van oplichting van de DIP en het land Aruba bij de uitgifte van erfpachtterreinen, dat hij in afwijking van zijn eigen beleid percelen toe heeft laten kennen aan personen die daar niet voor in aanmerking kwamen en dat hij misbruik van zijn functie als minister heeft gemaakt.
Ook verdachte [verdachte] is in zaaksdossier “Malmok” als verdachte aangemerkt. Zij was Team Coördinator van de afdeling Uitgifte Centrum bij de DIP en wordt beschuldigd van oplichting van de DIP en het land Aruba bij de afgifte van erpachtterreinen, valsheid in geschrifte en misbruik van haar functie als Team Coördinator.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft integraal tot vrijspraak bepleit. Verdachte [verdachte] ontkent misbruik te hebben gemaakt van haar functie als Team Coördinator (feit 3). Zij heeft in opdracht van de minister gehandeld en heeft daarbij geen opzet gehad om de DIP of het land Aruba op te lichten (feit 1) of om stukken valselijk op te maken (feit 2). Verdachte [verdachte] kan dan ook niet voor hetgeen ten laste is gelegd strafbaar worden gesteld.
Subsidiair wordt een beroep op overmacht in een noodtoestand gedaan en dient verdachte [verdachte] te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De opdracht van de minister was een rechtvaardigheidsgrond waardoor verdachte [verdachte] deze in proportionaliteit heeft uitgevoerd.
Standpunt officieren van justitie
Aangevoerd is dat op grond van het dossier wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [verdachte] misbruik heeft gemaakt van haar positie als Team Coördinator van de afdeling Uitgifte Centrum bij de DIP om het land Aruba op te lichten. Verdachte [verdachte] heeft samen met de minister buiten het beleid om percelen aan bekenden van de minister uitgegeven, terwijl zij daar niet voor in aanmerking kwamen. Verdachte [verdachte] heeft gepoogd dit te verhullen door in strijd met de waarheid twee brieven met onjuiste informatie op te stellen en te laten ondertekenen door de directeur van DIP. De onder 1 ten laste gelegde (voltooide) oplichting kan bewezen worden verklaard nu de reserveringen zijn uitgegeven. Ook de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten zijn bewezen.
Beoordeling
Het Gerecht zal hierna de beoordelingskaders en haar bevindingen uiteenzetten.
Ambtenaar
Een ‘ambtenaar’ in de zin van artikel 1:205 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), is diegene die onder toezicht en verantwoording van een overheidsinstelling is aangesteld en die alvorens zijn betrekking te te aanvaarden, de eed of belofte heeft.
Het Gerecht dient te beoordelen of verdachte [verdachte] opzettelijk misbruik heeft gemaakt van haar functie en/of positie als ‘ambtenaar’.
Oplichting (artikel 2:305Sr)
Voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 2:350, eerste lid, Sr bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen.
Het Gerecht dient te beoordelen of het handelen van verdachte [verdachte] in deelonderzoek “Malmok” gekwalificeerd kan worden als oplichting van het land Aruba dan wel het medeplegen daarvan.
De eerste vraag die het Gerecht moet beantwoorden is of verdachte [verdachte] gedurende de periode van 7 januari 2019 tot en met 12 december 2019 een ambtenaar was in de zin van artikel 1:205 Sr.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte [verdachte] sinds 2018 werkzaam is als Team Coördinator van de afdeling Uitgifte Centrum van de DIP. Op 20 januari 2021 is haar de toegang tot de DIP ontzegd.
Gelet op het voorgaande komt het Gerecht tot de conclusie dat verdachte [verdachte] gedurende de in de tenlastelegging vermelde periode ambtenaar was in de zin van artikel 1:205 Sr.
Het Gerecht komt tot de volgende bevindingen.
In 2018 heeft minister [medeverdachte 1] een nieuw beleid afgekondigd voor wat betreft de uitgifte van percelen in erfpacht. Een van de doelen van het beleid was om de uitgifte van percelen op transparante wijze via de DIP te laten verlopen. Beginnend met het in behandeling nemen van de oudste aanvragen voor een perceel daterend uit 2012, het zogenoemde FIFO-principe.
Verdachte [verdachte] was als Team Coördinator van de afdeling Uitgifte Centrum van de DIP onder andere verantwoordelijk voor en belast met het toebedelen van percelen en de uitgifte daarvan in pre-reservering en in reservering. Zij heeft zich vanaf het moment dat het nieuw beleid in 2018 is ingevoerd daarmee bezig gehouden.
Het Gerecht stelt vast dat verdachte [verdachte] in haar functie als Team Coördinator ten aanzien van de procedure voor de uitgifte van de percelen in Malmok aan de heer [persoon 3], mevrouw [persoon 1] en de heer [persoon 2] in strijd met het beleid heeft gehandeld. Verdachte [verdachte] was sinds 2018 op de hoogte van het zogenoemde FIFO-beleid en wist dat de heer [persoon 3], mevrouw [persoon 1] en de heer [persoon 2] nog niet voor een perceel in aanmerking kwamen. De DIP was immers in 2019 nog bezig met de aanvragen daterend uit 2012, terwijl de aanvragen voor een perceel van mevrouw [persoon 1], de heer [persoon 3] en de heer [persoon 2] in 2016 dan wel 2017 zijn ingediend. Weliswaar waren uitzonderingen op het beleid mogelijk, maar bovengenoemde aanvragen vielen daar niet onder.
Uit de bewijsmiddelen blijkt tevens dat verdachte [verdachte] met haar handelen de heer [persoon 3], mevrouw [persoon 1] en de heer [persoon 2] behulpzaam is geweest bij het verkrijgen van een perceel. Ook toen verdachte [verdachte] wist dat de procedure niet volgens het beleid werd gevolgd is zij doorgegaan. Zo heeft verdachte [verdachte] brieven opgemaakt die in strijd waren met de waarheid. Immers het aan de heer [persoon 3] in reservering geven terrein was ten tijde van die reservering toen nog niet aan anderen uitgegeven. Desondanks heeft verdachte [verdachte] de brieven willens en wetens opgesteld en door de directeur DIP laten ondertekenen om te verhullen dat de uitgifte van de percelen niet conform het beleid of als uitzondering op het beleid is gegaan.
Dat verdachte [verdachte] in opdracht van de minister zou hebben gehandeld, brengt niet met zich mee dat haar handelen daardoor straffeloos wordt dan wel dat haar opzet daartoe zou ontbreken. Dat zou slechts anders zijn indien er sprake zou zijn van psychische overmacht hetgeen het Gerecht hierna zal bespreken
Het Gerecht is, anders dan de officieren van justitie, van oordeel dat er geen sprake is geweest van een voltooide oplichting van het land Aruba. De daadwerkelijke uitgifte van de terreinen heeft immers niet plaatsgevonden, waardoor het tot een poging is gebleven. Het onder 1 primair ten laste gelegde kan dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Het Gerecht is gelet op voormelde van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich samen met minister [medeverdachte 1] schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde (medeplegen van) poging tot oplichting en valsheid in geschrifte en dat zij daarbij tevens misbruik heeft gemaakt van haar functie als ambtenaar.
Verweren ten aanzien van de strafbaarheid
Standpunt verdediging
De raadsman heeft een beroep op overmacht in de zin van een noodtoestand gedaan en bepleit dat verdachte [verdachte] zal worden ontslagen van alle rechtsvolging (OVAR). Hij heeft daartoe -kort gezegd- aangevoerd dat verdachte [verdachte] in opdacht van de minister heeft gehandeld en dat daarmee sprake was van een rechtvaardigingsgrond voor haar handelen.
Standpunt officieren van justitie
Het beroep op OVAR in verband met overmacht moet worden verworpen. Er is niet gebleken dat er sprake is geweest van psychische overmacht. Uit de enkele omstandigheid dat verdachte [verdachte] een opdracht van de minister kreeg om haar werk uit te voeren kan niet worden afgeleid dat er sprake is geweest van overmacht.
Beoordeling
Voor een geslaagd beroep op overmacht in de zin van noodtoestand is vereist dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit spelen een rol bij de beoordeling of dergelijke omstandigheden zich voordoen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat verdachte [verdachte] door het uitoefenen van druk door minister [medeverdachte 1] de haar tenlastegelegde handelingen heeft verricht. Zowel haar bij de politie afgelegde verklaringen als die ter terechtzitting wijzen daar niet op. Ook is niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een dermate zwaarwegend belang dat het voor verdachte [verdachte] gerechtvaardigd was om over te gaan tot (poging tot) oplichting of tot het vervalsen van documenten.
Daarnaast is niet gesteld of anderszins aannemelijk geworden dat verdachte [verdachte] alles in het werk heeft gesteld wat redelijkerwijs van haar gevergd kon worden om te voorkomen dat zij zo moest handelen als zij heeft gedaan. Verdachte [verdachte] heeft immers, nadat zij wist dat zij handelde in strijd met het beleid, daarna documenten van onjuiste informatie voorzien om zo te verbergen dat er in strijd met het beleid was gehandeld.
Verdachte [verdachte] heeft haarzelf derhalve in deze situatie gemanoeuvreerd.
Onder deze omstandigheden komt verdachte [verdachte] geen beroep op overmacht toe en wordt het daartoe strekkende verweer verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair:
medeplegen van poging tot oplichting, meermalen gepleegd;
Feit 2:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
Feit 3:
als ambtenaar opzettelijk met misbruik van zijn functie of positie iets doen of nalaten iets te doen ten einde enig voordeel voor hem of een ander te verkrijgen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straffen wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte [verdachte] heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan misbruik van haar functie als Team Coördinator door samen met de minister aanvragers van percelen te bevoordelen door het land Aruba en de DIP percelen uit te laten geven waar de aanvragers volgens het beleid geen recht op hadden. De betreffende aanvragers hadden persoonlijke banden met de minister en waren mogelijk bereid tot het verrichten van wederdiensten voor de minister. Verdachte [verdachte] heeft daaraan haar medewerking verleend, zonder dat van een uitzondering is gebleken.
Verdachte [verdachte] heeft daarmee samen met de minister het land Aruba en de DIP opgelicht.
Verdachte [verdachte] heeft daarnaast valsheid in geschrifte gepleegd door meerdere documenten van onjuiste informatie te voorzien en als echt en overvalst te laten ondertekenen door de directeur DIP.
Verdachte [verdachte] heeft met haar handelen het vertrouwen dat door de DIP in haar als Team Coördinator werd gesteld op grove wijze geschonden. Van ambtenaren wordt integriteit en onkreukbaarheidverwacht en niet dat zij het functioneren van de DIP en het land en het daarin te stellen vertrouwen aantasten.
Het Gerecht heeft bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Het Gerecht heeft daarnaast rekening gehouden met het rapport en advies van de Reclassering. In strafverminderde mate heeft het Gerecht rekening gehouden met de blanco strafkaart van de verdachte en met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het Gerecht is, na een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat na te noemen taakstraf van na te melden duur passend en geboden is. Daarnaast wordt aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd om de ernst van het bewezen verklaarde te benadrukken en om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 1:11, 1:19, 1:20, 1:21, 1:45, 1:46, 1:116, 1:119, 1:123, 1:136, 2:184, 2:305 en 2:354 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.