ECLI:NL:OGEAA:2025:285

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
A.R.AUA202500494
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een schuld en verjaring in civiele procedure

In deze civiele procedure, aangespannen door de vennootschap JAWA MAXIMUM AUTO CENTER V.B.A. (hierna: JM), tegen een gedaagde en een betrokkene, is de vordering van JM tot betaling van een schuld van Afl. 17.372,12 aan de gedaagde afgewezen. De procedure begon met een inleidend verzoekschrift op 19 februari 2025, gevolgd door een antwoord van de gedaagde op 7 mei 2025 en een tussenvonnis op 4 juni 2025. Tijdens een comparitie op 2 september 2025 verscheen de betrokkene, maar de gedaagde was niet aanwezig. JM vorderde betaling van een schuld die zij had voldaan, maar de gedaagde beroept zich op verjaring. Het Gerecht oordeelt dat de vordering is verjaard, omdat JM niet tijdig contact heeft opgenomen met de gedaagde na de aanvang van de verjaringstermijn. De vordering wordt afgewezen en JM wordt veroordeeld in de kosten van het geding, die aan de zijde van de gedaagde tot op heden op nihil zijn begroot.

Uitspraak

Vonnis van 10 september 2025
Behorend bij A.R. AUA202500494
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JAWA MAXIMUM AUTO CENTER V.B.A., h.o.d.n.
JM Auto Leasing,
te Aruba,
eiseres,
hierna te noemen: JM,
gemachtigde: voorheen mr. G.J. Scheper, thans de advocaat mr. R. Marchena,
tegen:
[Gedaagde],
te Aruba,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties van 19 februari 2025;
- het antwoord van [gedaagde] van 7 mei 2025;
- het tussenvonnis in deze zaak van 4 juni 2025.
1.2
Bij voormeld tussenvonnis is een comparitie van partijen gelast die heeft plaatsgevonden op 2 september 2025. [Gedaagde] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.3
De vordering was tevens tegen [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) ingesteld. [Betrokkene] is ter comparitie verschenen en heeft aldaar met JM een regeling bereikt.
1.4
Voor wat betreft de vordering tegen [gedaagde] is vonnis bepaald.

2.DE VORDERING EN BEOORDELING

2.1 [
Gedaagde] en [betrokkene] hebben op 12 juni 2016 een auto gekocht bij JM. Deze auto is deels in contanten betaald en deels door inbreng van de oude auto van [betrokkene]. [Betrokkene] en [gedaagde] hebben bij het aangaan van de koopovereenkomst verklaard dat deze auto vrij van schulden was. Nadat was gebleken dat de auto toch met een schuld van Afl. 5.492,50 was bezwaard, heeft JM deze schuld op 21 juni 2016 voldaan.
2.2
JM vordert in deze procedure dat [gedaagde] (hoofdelijk met [betrokkene]) wordt veroordeeld tot betaling aan haar van Afl. 17.372,12, binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te betalen en te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten. Dit bedrag bestaat uit de door JM betaalde schuld van Afl. 5.492,50, vermeerderd met (met [betrokkene] overeengekomen) rente, boeterente en incassokosten.
2.3 [
Gedaagde] heeft in haar antwoord aangevoerd dat zij jarenlang niets van de gestelde schuld had vernomen. Het Gerecht begrijpt dat zij zich aldus op verjaring beroept. Dit beroep slaagt.
2.4
JM legt aan haar vordering ten grondslag dat sprake is van ‘dwaling, bedrog, misleiding dan wel verkeerde veronderstelling van zaken’ en van wanprestatie of onrechtmatige daad en dat zij daarom schadevergoeding vordert. Een rechtsvordering tot schadevergoeding verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgend op die waarop JM zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Dat was blijkens de overgelegde stukken in elk geval op 21 juni 2016. Noch uit de stellingen van JM, noch uit de overgelegde producties blijkt dat na dit moment contact met [gedaagde] is geweest en dat zij voorafgaand aan het inleidend verzoek van 19 februari 2025 tot betaling is aangesproken. De gestelde betalingsregelingen zijn enkel met [betrokkene] aangegaan. Ook tijdens de comparitie (waar het verjaringsverweer is besproken) heeft JM niets aangedragen waaruit blijkt dat [gedaagde] eerder om betaling is gevraagd. Omdat de hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagde] en [betrokkene] er niet aan afdoet dat sprake is van te onderscheiden vorderingsrechten van JM jegens enerzijds [gedaagde] en anderzijds [betrokkene] en zij zich beiden kunnen beroepen op verweermiddelen die de verbintenis zelf betreffen (de verjaring van die verbintenis daaronder begrepen), kan JM de stuiting van de verjaring slechts inroepen jegens degene aan wie zij een stuitingshandeling heeft uitgebracht. Dat is in dit geval [betrokkene]. Nu niet is gesteld of gebleken dat ook de verjaring van de rechtsvordering van JM jegens [gedaagde] tijdig is gestuit, staat vast dat deze vordering is verjaard.
2.6
Het voorgaande brengt mee dat de vordering zal worden afgewezen. JM zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op nihil.

3.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
3.1
wijst het gevorderde af;
3.2
veroordeelt JM in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.M. Tijhuis, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 10 september 2025 in aanwezigheid van de griffier.