ECLI:NL:OGEAA:2025:192

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
AUA202500428
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over gedwongen ontslag en nakoming van arbeidsovereenkomst tussen directeur en naamloze vennootschap

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, gaat het om een geschil tussen [verzoeker], de directeur van FREE ZONE ARUBA N.V. (FZA), en de onderneming zelf. De kern van het geschil betreft de interpretatie van het begrip 'gedwongen ontslag' in de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] en de vraag of FZA haar verplichtingen uit deze overeenkomst moet nakomen. De arbeidsovereenkomst van [verzoeker] werd ontbonden door het Gerecht op 10 december 2024, na een periode van schorsing en ontslag door de Raad van Commissarissen. [Verzoeker] verzoekt FZA om een afvloeiingsvergoeding van Afl. 363.794,05, gebaseerd op de arbeidsovereenkomst, terwijl FZA zich verzet tegen deze claim op basis van redelijkheid en billijkheid, en de Landsverordening normering topinkomens (LNT). Het Gerecht oordeelt dat de uitleg van 'gedwongen ontslag' niet beperkt mag worden tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst door opzegging, maar ook de ontbinding omvat. Het Gerecht concludeert dat FZA haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst moet nakomen, ondanks de ernstige verwijten aan [verzoeker]. De LNT stelt een maximum aan de beëindigingsvergoeding, die in dit geval op Afl. 110.000,- is vastgesteld. Na aftrek van de bezoldiging voor de periode waarin [verzoeker] geen taken vervulde, wordt de uiteindelijke vergoeding vastgesteld op Afl. 13.065,17, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

Beschikking van 10 juni 2025
Behorend bij AUA202500428 EJ
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Verzoeker],
te Aruba,
verzoeker, hierna te noemen: [verzoeker],
gemachtigden: de advocaten mr. G.W. Rep en mr. Z.J.S. Soekandar,
tegen:
de naamloze vennootschap
FREE ZONE ARUBA N.V.,
te Aruba,
verweerster, hierna te noemen: FZA ,
gemachtigden: de advocaten mr. C.B.A. Coffie en L.D. Gomez.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties 1 t/m 6, ingediend op 12 februari 2025;
- het verweerschrift met producties A t/m J, ingediend op 20 mei 2025;
- de mondelinge behandeling van 3 juni 2025 waar [verzoeker] is verschenen met zijn gemachtigden en FZA vertegenwoordigd door Commissaris [Commissaris] met haar gemachtigden, en waar de standpunten zijn toegelicht aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen.
1.2
Beschikking is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1. [
Verzoeker] is op 16 oktober 1996 voor onbepaalde tijd in dienst getreden van FZA in de functie van directeur tegen een salaris van Afl. 12.000,- (thans Afl. 19.169,64) per maand, exclusief emolumenten. Artikel 12 van de arbeidsovereenkomst (verder ook te noemen: het beding) luidt:

In geval van gedwongen ontslag zal met werknemer eenafvloeiingsregelingworden getroffen ter waarde van 18 maanden jaarsalaris inclusief de (gekapitaliseerde) emolumenten.
2.2
Bij brief van 17 september 2024 is namens de Raad van Commissarissen van FZA aan [verzoeker] meegedeeld dat hij met ingang van 18 september 2024 wordt geschorst en wordt vrijgesteld van het verrichten van arbeid, met behoud van loon.
2.3
Op de Bijzondere Algemene Vergadering van Aandeelhouders (”BAvA”) van 30 september 20024 is [verzoeker] per direct ontslagen als statutair directeur.
2.4
Bij beschikking van 10 december 2024 heeft het Gerecht de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 januari 2025. In de beschikking is onder meer overwogen:
“4.11 Het voorgaande leidt tot de vaststelling door [verzoeker] zijn werkzaamheden als bestuurder niet juist en niet naar behoren heeft uitgevoerd. Dit is hem aan te rekenen en betreft een ernstig verwijt. Uit het vorenoverwogene, uit de stukken en uit het verhandelde ter zitting volgt dat [verzoeker] niet voldoende rekenschap heeft gegeven van het belang en gewicht van zijn functie als directeur en dat hij zijn verantwoordelijkheden als bestuurder onvoldoende heeft onderkend. Ook na daarop te zijn aangesproken, wijst [verzoeker] met name naar anderen als redenen voor de slechte financiële situatie waarin FZA verkeert.(…)
4.12
Het verzoek om de arbeidsovereenkomst te ontbinden zal dan ook worden toegewezen. Het Gerecht ziet geen aanleiding om, zoals [verzoeker] heeft verzocht, de arbeidsovereenkomst niet eerder te ontbinden dan nadat ENNIA heeft bevestigd dat [verzoeker] zijn volledige pensioen ontvangt. Dat de pensioenen niet worden uitgekeerd is immers, zoals hiervoor is overwogen, mede en [verzoeker] te wijten. (…)
4.13
In het licht van de aard en de ernst van de aan [verzoeker] gemaakte verwijten ziet het Gerecht geen reden voor het toekennen van een vergoeding. Maar ook de zeer slechte financiële situatie van FZA, waarvoor [verzoeker] als directeur verantwoordelijk is, staat aan het toekennen van een vergoeding in de weg. Dat sprake is van een zeer lang dienstverband en de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] maken dat in dit geval niet anders.
4.14
Sprake is van een contractuele afvloeiingsregeling (artikel 12 van de arbeidsovereenkomst) waar [verzoeker] in beginsel aanspraak op kan maken. Deze contractuele regeling is echter nu niet aan de orde; in het kader van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan immers slechts een vergoeding naar billijkheid worden toegekend.”

3.HET VERZOEK EN HET VERWEER

3.1 [
Verzoeker] verzoekt het Gerecht om FZA te veroordelen aan hem Afl. 363.794,05 bruto met de wettelijke rente vanaf 30 september 2024 althans 1 januari 2025 tot de dag van voldoening te betalen. Aan het verzoek ligt ten grondslag dat FZA haar verbintenis uit het beding moet nakomen.
3.2
FZA voert verweer, waarop hierna bij de beoordeling wordt ingegaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
Partijen verschillen er in de eerste plaats over van mening wat moet worden begrepen onder “gedwongen ontslag” in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst. Volgens FZA mist het beding toepassing nu de arbeidsovereenkomst is geëindigd door ontbinding. Volgens [verzoeker] is ontbinding op tegenspraak een vorm van gedwongen ontslag.
4.1.1
Partijen hebben weinig van belang aangevoerd, en geen bewijs aangeboden, met betrekking tot de bedoeling van de opsteller van het beding en de partijen bij de arbeidsovereenkomst bij de formulering. Het komt daarom aan op uitleg van de woorden “gedwongen ontslag” aan de hand van hun betekenis in het algemeen spraakgebruik en de bedoeling die een redelijk (met oog voor de belangen van de ander) handelende werkgever en werknemer met deze woorden moeten hebben gehad. In het algemeen spraakgebruik wordt met de woorden “gedwongen ontslag” bedoeld: het einde van de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever tegen de zin van de werknemer. Men onderscheidt daarbij niet tussen totstandkoming van dat einde door opzegging dan wel door ontbinding. Ook redelijk handelende partijen in het algemeen, en deze partijen in het bijzonder, kunnen niet geacht worden onderscheid te (hebben) willen maken tussen de verschillende wijzen van beëindiging, met als gevolg dat de werknemer bij ontslag (in enge zin) aanspraak op een afvloeiingsregeling zou hebben en bij ontbinding niet. Een ratio voor een dergelijk onderscheid is naar objectieve maatstaven niet te vinden, en als partijen dit wilden maken dan hadden zij die bedoeling wel in de overeenkomst tot uitdrukking gebracht. Tot slot is wel van belang dat, zoals [verzoeker] onweersproken heeft gesteld, de achtergrond van het beding is dat een directeur van een “overheidheids NV” het risico loopt bij het draaien van de politieke wind te worden ontslagen, ook zonder grondslag in zijn functioneren. Kennelijk had het beding (mede) ten doel dit risico voor [verzoeker] te dekken. Daarbij past niet de beperkte uitleg die FZA eraan geeft.
4.1.2
Het Gerecht ziet al met al geen reden om het beding zo uit te leggen dat het in deze situatie toepassing mist. Bovendien ging aan de ontbinding het ontslag door de BAvA van [verzoeker] als statutair bestuurder vooraf, dat weliswaar (bij het ontbreken van opzegging met toestemming van de Directeur DAO) niet tot het einde van de arbeidsovereenkomst heeft geleid maar daartoe wel de opmaat vormde.
4.2
Partijen verschillen er in de tweede plaats over van mening of het beroep van [verzoeker] op nakoming van het beding door FZA naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, gelet op de gronden waarop de arbeidsovereenkomst is ontbonden. Het gevoelen is begrijpelijk dat een directeur die de organisatie waarvoor hij verantwoordelijk is heeft bestuurd zoals [verzoeker] dat bij FZA kennelijk heeft gedaan, redelijkerwijs niet van diezelfde organisatie een forse beëindigingsuitkering mag krijgen. Niettemin is het Gerecht van oordeel dat de terecht en ernstig bevonden verwijten van FZA aan [verzoeker] - op grond waarvan de arbeidsovereenkomst is ontbonden en [verzoeker] een vergoeding naar billijkheid is onthouden - niet kunnen gelden als omstandigheden die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maken dat FZA haar verbintenis uit het beding moet nakomen. Zoals door beide partijen ter zitting gememoreerd: voor toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid “ligt de lat hoog.” De door FZA aangevoerde omstandigheden tillen haar daar niet overheen. A fortiori geldt dit voor in FZA’s eigen risicosfeer gelegen omstandigheden, met name haar financieel onvermogen en afhankelijkheid van het Land voor een eventuele betaling aan [verzoeker]. Met zulke omstandigheden, en overigens ook met de mogelijkheid dat het ontslag van [verzoeker] zou plaatsvinden wegens disfunctioneren, had FZA bij het formuleren en overeenkomen van het beding rekening kunnen houden. Nu zit FZA eraan vast zoals het luidt.
4.3
Partijen verschillen er in de derde plaats over van mening welke invloed de Landsverordening normering topinkomens (“LNT”) moet hebben op de hoogte van de vergoeding die – dat zal na de voorgaande overweging duidelijk zijn – FZA aan [verzoeker] verschuldigd is. Artikel 16 lid 1 LNT bepaalt het maximum voor een overeen te komen uitkering wegens beëindiging van het dienstverband op Afl. 110.000,-. Uit artikel 23 lid 4 LNT volgt dat een hogere beëindigingsvergoeding die vóór de inwerkingtreding van de LNT is overeengekomen, voor ten hoogste twee jaar daarna is toegestaan. De LNT is in werking getreden op 1 augustus 2022. De arbeidsovereenkomst en het statutair-bestuurderschap van [verzoeker] zijn na die periode van twee jaar geëindigd. Hem komt dus ten hoogste Afl. 110.000,- toe. Hierop strekt krachtens artikel 16 lid 3 LNT in mindering de bezoldiging over een periode waarin de topfunctionaris vooruitlopend op de beëindiging van het dienstverband geen taken meer vervult. Die periode was voor [verzoeker] van 18 september 2024 tot en met 31 december 2024. Volgens de door [verzoeker] op zichzelf niet bestreden berekening van FZA (verweerschrift onder 25 en productie H), die het Gerecht juist voorkomt, bedraagt de uit te keren vergoeding dan: (Afl. 110.000,- – Afl. 96.934,83 =) Afl. 13.065,17 bruto. Dit bedrag wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2025 omdat FZA pas vanaf de ontbindingsdatum in verzuim is.
4.4
De onder 4.2 bedoelde lat ligt voor beperking van de toepassing van een dwingendrechtelijke wetsbepaling nog hoger dan voor beperking van de toepassing van een overeengekomen beding. De door [verzoeker] aangevoerde omstandigheden tillen hem daar geenszins overheen, alleen al niet omdat ze in zijn risicosfeer liggen.
4.5
Met deze beslissingen zijn partijen over en weer op enige punten in het ongelijk gesteld. Daarom worden de proceskosten geheel gecompenseerd, aldus dan elk de eigen kosten draagt.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
5.1
veroordeelt FZA om aan [verzoeker] te betalen Afl. 13.065,17 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2025 tot de dag van voldoening;
5.2
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.P. van Unen, rechter in dit Gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 juni 2025 in aanwezigheid van de griffier.