ECLI:NL:OGEAA:2025:18

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
AUA202404504 KG
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over ontruiming van woning na overlijden van erfpachter

In deze zaak, die op 22 januari 2025 werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vorderden eisers, de kinderen van een overleden erfpachter, dat gedaagde, de echtgenoot van een overleden erfgename, de woning zou ontruimen. De eisers stelden dat gedaagde niet aan hun sommatie had voldaan om de woning te verlaten, omdat zij deze wilden verkopen. Gedaagde voerde verweer en stelde dat hij dronken was toen hij een koopovereenkomst ondertekende, waardoor zijn handtekening gebrekkig zou zijn. Het Gerecht beoordeelde of de eisers voldoende spoedeisend belang hadden bij hun vorderingen en kwam tot de conclusie dat dit niet het geval was. De vorderingen van eisers werden afgewezen, omdat zij niet konden aantonen dat gedaagde niet in zijn rechten werd geschaad. Het Gerecht oordeelde dat gedaagde een zwaarwegend belang had om in de woning te blijven, gezien zijn lange verblijf en de investeringen die hij had gedaan. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij ieder zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 22 januari 2025
Behorend bij AUA202404504 KG
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[Eiser],
en
[Eiseres],
beiden te Aruba,
eisers, hierna ook te noemen: [eisers],
gemachtigde: de advocaat mr. J.J.C. Odor,
tegen:
[Gedaagde],
te [adres], Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 21 december 2024 met producties;
- de brief aan het Gerecht van [gedaagde] van 8 januari 2025 met productie;
- de mondelinge behandeling op 9 januari 2025 waarbij mr. Odor gebruik heeft gemaakt van spreekaantekeningen.
1.2
Vervolgens is vonnis bepaald op vandaag.
1.3
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft mr. Odor een kopie overgelegd van een op 12 augustus 2024 ondertekende koopovereenkomst en een e-mail van notariskantoor [betrokkene] van 8 november 2024. Het antwoord op de vraag of [gedaagde] in zijn procedurele belang is geschaad doordat [eisers] de stukken niet eerder hebben ingediend (het Gerecht moet dat ambtshalve beantwoorden) kan in het midden blijven, omdat de vorderingen van [eisers] sowieso niet voor toewijzing in aanmerking komen.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
Ouder van eisers] was rechthebbende op een recht van erfpacht op een perceel grond met woning aan [adres] (hierna: de woning). [Ouder van eisers] is op 22 januari 2024 overleden.
2.2 [
Eisers] (eisers) zijn kinderen van [ouder van eisers], samen met [echtgenote van gedaagde], die op 16 maart 2024 is overleden.
2.3 [
Echtgenote van gedaagde] was bij leven in gemeenschap van goederen getrouwd met [gedaagde] (gedaagde) met wie zij sinds 1977 in de woning woonde. [Echtgenote van gedaagde] en [gedaagde] hebben samen twee dochters, [dochter van gedaagde 1] en [dochter van gedaagde 2].
2.4
Bij brief van 16 september 2024 hebben [eisers] [gedaagde] gesommeerd de woning te ontruimen, omdat zij de woning willen verkopen. [Gedaagde] heeft niet aan deze sommatie voldaan. Hij heeft bij brief van 30 oktober 2024 geantwoord dat hij in de woning wil blijven wonen, omdat hij er al meer dan 47 jaar woont, in de woning heeft geïnvesteerd en ook alle eigenaarslasten van de woning heeft betaald.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
Eisers] vorderen dat het Gerecht [gedaagde] zal veroordelen de woning te ontruimen binnen 72 uur na de uitspraak, met machtiging om de ontruiming te bewerkstelligen, op straffe van een dwangsom, en daarbij vervangende toestemming te geven op grond van artikel 3:300 BW “ten voortzetting van de verkoop van het woning-perceel liggende te [adres]”. Een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2 [
Eisers] baseren hun vordering op het volgende. [Gedaagde] heeft als 1/3e erfgenaam een gebruiksrecht ten aanzien van de woning. [Eisers] willen de woning echter verkopen. Tijdens de zitting hebben [eisers] daaraan toegevoegd dat [gedaagde] op 12 augustus 2024 een koopovereenkomst heeft getekend, waarin de woning is verkocht aan de familie [betrokkenen] (hierna: [betrokkenen]). Als die verkoop niet doorgaat, vrezen [eisers] dat zij door [betrokkenen] aansprakelijk worden gesteld.
3.3 [
Gedaagde] voert verweer. Het klopt dat [gedaagde] op 12 augustus 2024 een document heeft getekend, maar hij was toen dronken. Onder normale omstandigheden zou [gedaagde] de koopovereenkomst niet hebben getekend. [Gedaagde] woont al jaren in de woning en wil dat blijven doen. Toen de woning in het verleden afbrandde, hebben zijn vrouw en hij het voor eigen rekening herbouwd. Ook hebben zij altijd alle lasten van de woning betaald.

4.DE BEOORDELING

Spoedeisend belang
4.1
Allereerst moet het Gerecht ambtshalve beoordelen of [eisers] (voldoende) spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen.
4.2
Het Gerecht is van oordeel dat [eisers] hun spoedeisend belang onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt. [Eisers] hebben in dit verband alleen maar uitgelegd dat zij
vrezendat [betrokkenen] hen aansprakelijk zal stellen als de koopovereenkomst niet wordt uitgevoerd. Die vrees is uitsluitend gebaseerd op aannames. [Betrokkenen] heeft – voor zover bekend – nog geen sommatie tot levering verstuurd en er is ook niet op een andere manier aannemelijk gemaakt dat [betrokkenen] rechtsmaatregelen overweegt. Sterker nog, het is ook niet duidelijk of [betrokkenen] [eisers] wel aan de koopovereenkomst wil houden. Het enkele feit dat de bank van [betrokkenen] zich bij de notaris heeft gemeld, is daarvoor onvoldoende.
4.3
Het enige spoedeisend belang dat [eisers] verder hebben gesteld, is het belang om zo snel mogelijk over de verkoopopbrengst te kunnen beschikken. Dat belang is echter ondergeschikt aan het belang van [gedaagde] om voorlopig in de woning te kunnen blijven, mede in verband met hetgeen hierna in 4.11 wordt overwogen.
4.4
Op grond van het voorgaande komt het Gerecht aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak niet toe. Ten overvloede overweegt het Gerecht echter nog het volgende.
Geldigheid van de koopovereenkomst
4.5 [
Gedaagde] voert als meest verstrekkende verweer, dat zijn instemming/handtekening onder de koopovereenkomst van 12 augustus 2024 gebrekkig is gegeven, omdat hij dronken was toen hij tekende. Als hij nuchter was geweest, zou hij nooit hebben getekend. De dochter van [gedaagde] heeft zijn verklaring bevestigd.
4.6
In een kort geding is geen plaats voor een nader onderzoek naar de feiten. De vraag is dus of [eisers] in dit kort geding voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat het verweer van [gedaagde] niet opgaat. Dit is niet het geval.
4.7
Artikel [artikelnummer 1] bepaalt dat een verklaring onder invloed van een geestelijke stoornis vernietigbaar is. Een verklaring
wordt vermoedonder invloed van de stoornis te zijn gedaan, als de rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien. Dronkenschap valt onder de noemer “geestelijke stoornis”.
4.8
Uit het feit dat [gedaagde] op grond van de koopovereenkomst uit zijn woning dreigt te worden ontruimd en niet langer aanspraak kan maken op toedeling daarvan, volgt dat [gedaagde] daardoor wordt benadeeld. Dit nadeel was op 12 augustus 2024 te voorzien.
4.9 [
Eisers] hebben onvoldoende aangevoerd om het wettelijke vermoeden te ontzenuwen, laat staan om het tegendeel op voorhand aannemelijk te maken. Dit betekent dat de vorderingen van [eisers] moeten worden afgewezen.
Geen meeste stemmen gelden
4.1
Overigens zou het standpunt van [eisers] ook zo kunnen worden begrepen de woning moet worden verkocht omdat zij dat beiden willen, en alleen [gedaagde] tegen is. Het Gerecht volgt dit standpunt niet. Bij een verdeling gaat het niet om “de meeste stemmen gelden”.
4.11
Als [gedaagde] niet wil meewerken aan de verkoop, zullen [eisers] een verdeling van de nalatenschap van [ouder van eisers] moeten vorderen. Om daar in dit kort geding op vooruit te kunnen lopen, zullen [eisers] voldoende aannemelijk moeten maken dat de woning uiteindelijk (na een verdeling) zal moeten worden verkocht. Daar zijn [eisers] niet in geslaagd. [Gedaagde] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij in een verdelingsprocedure een zwaarwegend belang heeft bij toewijzing van de woning. [Gedaagde] woont daar immers al vanaf 1977 en heeft de woning op eigen kosten herbouwd en onderhouden. [Eisers] hebben dat niet betwist. De kans is dus groot dat de kosten die [Gedaagde] heeft gemaakt tussen de nalatenschap en [gedaagde] afgerekend moeten worden (vgl. o.a. artikel [artikelnummer 2]). Gelet daarop is het nog onduidelijk of [eisers] feitelijk wel meedelen in de verkoopopbrengst.
Slotsom
4.11
De slotsom is dat de vorderingen van [eisers] worden afgewezen.
4.12
Omdat partijen familie van elkaar zijn, wordt bepaald dat ieder van hen de eigen proceskosten betaalt.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, recht doende in kort geding:
5.1
wijst de vorderingen van [eisers] af;
5.2
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder de eigen kosten betaalt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt, rechter in dit Gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 22 januari 2025 in tegenwoordigheid van mr. C.F.N. van Schaijk, griffier.