ECLI:NL:OGEAA:2025:147

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
AUA202302756
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek om vrijwillig uit dienst te treden door de Beoordelingscommissie Vrijwillige Uittreding

In deze zaak heeft appellant, werkzaam als Controlemedewerker 2 bij het Departamento di Impuesto (DIMP), beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om vrijwillig uit dienst te treden. De Beoordelingscommissie Vrijwillige Uittreding heeft op 13 juli 2023 het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag van 27 juli 2022 ongegrond verklaard. Appellant heeft op 3 augustus 2023 beroep ingesteld, waarna verweerder op 8 oktober 2023 een verweerschrift heeft ingediend. De zitting vond plaats op 13 december 2023, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft overwogen dat de afwijzing van de VUT-aanvraag van appellant terecht was, omdat het verlenen van ontslag aan appellant de continuïteit van de dienstverlening bij het DIMP onevenredig zou schaden. Het DIMP kampt met een personeelstekort en de afwezigheid van appellant zou de werkdruk verder verhogen. Appellant heeft aangevoerd dat er geen valide reden is om zijn aanvraag af te wijzen, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de afwijzing gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en benadrukt dat de financiële situatie van het Land en de continuïteit van de dienstverlening belangrijke factoren zijn in de beoordeling van dergelijke aanvragen.

De uitspraak is gedaan door mr. A.J. Martijn op 26 februari 2025, waarbij de rechter de beslissing heeft genomen dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Appellant kan binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Uitspraak

Uitspraak van 26 februari 2025
Lar nr. AUA202302756

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

wonende in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
gericht tegen:

DE VOORZITTER VAN DE BEOORDELINGSCOMMISSIE VRIJWILLIGE UITDIENSTTREDING,

zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. K. Veekmans (DRH).

PROCESVERLOOP

Bij beslissing op bezwaar van 13 juli 2023 (bestreden beslissing) heeft verweerder het bezwaar van appellant, gericht tegen de beschikking van 27 juli 2022 waarbij het verzoek om vrijwillig uit dienst te treden is afgewezen, ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft appellant op 3 augustus 2023 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 8 oktober 2023 een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft op 21 november 2023 stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 13 december 2023. Appellant is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

feiten

1.1
Appellant is als ambtenaar werkzaam bij Departamento di Impuesto (DIMP) in de functie van Controlemedewerker 2 in de rang van referendaris (schaal 12).
1.2
Bij aanvraagformulier van 4 juli 2022 heeft appellant verweerder verzocht om hem eervol ontslag te verlenen op grond van de Landsverordening vrijwillige uitdiensttreding (Lvut).
1.3
Bij beschikking van 27 juli 2022 is deze aanvraag afgewezen.
1.4
Hiertegen heeft appellant op 23 augustus 2022 bezwaar gemaakt.
1.5
Bij de bestreden beslissing heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
bestreden beslissing
2. Verweerder heeft aan de bestreden beslissing ten grondslag gelegd – kort samengevat – dat het verlenen van ontslag aan appellant de continuïteit van een behoorlijke dienstverlening bij het DIMP onevenredig zou schaden. Het DIMP is een kerndienst, en het vertrek van appellant zou bijdragen aan een personeelstekort. Momenteel zijn er vijftien formatieplaatsen voor de functie van Controlemedewerker 2, waarvan er twaalf zijn vervuld. Toekenning van vervroegde uitdiensttreding (VUT) zou de reeds hoge werkdruk verder verhogen, aangezien de functie niet mag worden vervangen.
Het gelijkheidsbeginsel is niet geschonden, omdat geen sprake is van gelijke gevallen die verschillend zijn behandeld. Dat de directe chef van appellant geen bezwaar heeft tegen zijn uitdiensttreding doet hieraan niet af, nu het diensthoofd eindverantwoordelijk is voor de personeelsbezetting.
Tot slot wordt zeer terughoudend omgegaan met de toekenning van VUT in geval van gezondheidsproblemen. In het geval van appellant is bovendien geen sprake van langdurige arbeidsongeschiktheid, aldus nog steeds verweerder.
beroep
3. Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden beslissing. Appellant voert hiertoe aan dat er geen valide reden is om zijn VUT-aanvraag af te wijzen. Hij heeft nog drie jaar te werken voordat hij met pensioen gaat. De vacante functies van Controlemedewerker 2 kunnen niet aan hem worden tegengeworpen, nu deze extern of intern kunnen worden vervuld. De dienstverlening zal niet onevenredig worden geschaad indien zijn VUT-aanvraag wordt toegekend, indien die functies worden vervuld.
Appellant beroept zich voorts op het gelijkheidsbeginsel, aangezien aan [betrokkene 1],
[betrokkene 2] en [betrokkene 3] wél VUT is toegekend.
Appellant betoogt ook dat de Lvut verweerder niet de mogelijkheid biedt om onderscheid te maken tussen een pre-COVID- en post-COVID-periode of om de algemene financiële situatie van Land Aruba mee te laten wegen. Aldus had verweerder deze omstandigheden niet mogen laten meewegen in zijn beslissing.
Tot slot wijst appellant erop dat bij verschillende diensten het kaderpersoneel wél met VUT heeft mogen gaan.
juridisch kader
4.1
Ingevolge artikel 2, eerste lid van de Lvut kunnen ambtenaren en overheidswerknemers gedurende een bij landsbesluit vast te leggen periode van twee maanden een verzoek doen om in aanmerking te komen voor eervol ontslag, respectievelijk tussentijdse beëindiging van de arbeidsovereenkomst, onder gelijktijdige toekenning van in deze landsverordening nader omschreven bijzondere aanspraken.
4.2
Ingevolge artikel 7 van de Lvut beoordeelt de Beoordelingscommissie vrijwillige uitdiensttreding ieder verzoek tot vrijwillige uitdiensttreding op de kwalitatieve en kwantitatieve gevolgen voor de bezetting van de overheidsdienst.
4.3
Ingevolge artikel 10, tweede lid van de Lvut weigert de Commissie een verzoek als bedoeld in artikel 9, eerste lid, alleen, indien het ontslag naar haar oordeel de continuïteit van een behoorlijke dienstverlening door de organisatorische eenheid waar de verzoeker werkzaam is, onevenredig zou schaden, en dit nadelige kwalitatieve of kwantitatieve gevolgen voor de bezetting van de overheidsdienst zou hebben.
4.4
Bij Landsbesluit van 9 juni 2022 (AB 2022 no. 77) is een nieuwe periode voor het indienen van een verzoek tot vrijwillige uitdiensttreding bepaald vanaf 15 juni 2022 tot
14 augustus 2022.
4.5
In de circulaire d.d. 14 juni 2022 van de directeur DRH aan directeuren, hoofden van diensten, directies, bureaus en ambtenaren belast met de leiding, staat – voor zover hier relevant – het volgende:
“(…)
Er zal rekening gehouden worden met de voorwaarden opgenomen in artikel 10 lid 2 van de Lvut. Indien het toekennen van de VUT van een overheidswerknemers de continuïteit van de dienstverlening en/of het te behalen resultaat van een organisatie schaadt en het nadelige kwalitatieve of kwantitatieve gevolgen heeft voor de organisatie, is een advies van de directeur c.q. diensthoofd in deze
van cruciaal belang, waardoor het advies gemotiveerd dient te worden, om als draagvlak bij eventuele bezwarenprocedures mee te nemen.
Alsmede dient er rekening gehouden te worden met de beslissing genomen in de ministerraadvergadering van 9 juni 2017 ([nummer]) waarin is besloten dat de overheidsmedewerkers die schaars zijn – het kwalitatief personeel – waaronder fiscalisten, juristen, IT-ers, financieel economen, accountants etc en/of de overheidsmedewerkers die genieten van een schaarste toelage, niet in aanmerking komen voor de VUT.
De vrijgekomen vacatures, in verband met het toekennen van de VUT, kunnen alleen intern vervuld worden.
(…)”
beoordeling
5.1
In geschil is de vraag of verweerder terecht heeft besloten om aan appellant geen VUT toe te kennen, omdat dat anders de continuïteit van een behoorlijke dienstverlening door het DIMP onevenredig zou schaden, en dit nadelige kwalitatieve of kwantitatieve gevolgen voor de bezetting van deze overheidsdienst zou hebben.
5.2
Het gerecht stelt eerst voorop dat verweerder een zekere mate van beoordelingsvrijheid heeft bij de toepassing van artikel 10, tweede lid, van de Lvut. Alleen wanneer deze grenzen worden overschreden, is rechterlijk ingrijpen gerechtvaardigd.
5.3
Gezien de aard van de functie die appellant vervult (Controlemedewerker 2), zijn opleidingsachtergrond (Hbo-niveau) en werkervaring, evenals de negatieve kwantitatieve en kwalitatieve gevolgen die een mogelijk ontslag op grond van de Lvut zou hebben voor de bezetting van het DIMP, heeft verweerder terecht, conform het advies van de directeur DIMP, geconcludeerd dat de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, van de Lvut in dit geval van toepassing is.
Verweerder heeft immers voldoende aannemelijk gemaakt dat het DIMP thans een tekort heeft aan drie Controlemedewerkers 2 en dat deze vacatures niet extern mogen worden vervuld, aangezien het om formatieplaatsen gaat waarvoor al VUT is toegekend. Aannemelijk is dan ook dat toekenning van VUT aan appellant zal leiden tot een verhoging van de werklast en vertraging in de dossierbehandeling.
Daarnaast heeft verweerder onvoldoende weersproken aangevoerd dat interne vervulling evenmin mogelijk is, omdat een dergelijke verschuiving het tekortprobleem slechts zou verplaatsen. Ook aan Controlemedewerkers 1 en Controlemedewerkers 3 is immers een tekort. Bij een interne overplaatsing kan de betrokken controlemedewerker zijn eerdere werkzaamheden niet langer uitvoeren, wat leidt tot een hogere werklast op die afdeling.
5.4
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel. De door appellant aangehaalde gevallen van vervroegde uitdiensttreding van ambtenaren deden zich voor in andere jaren dan de huidige periode, namelijk in 2015 ([betrokkene 1]) en 2017 ([betrokkene 2] en [betrokkene 3]). Verweerder heeft terecht opgemerkt dat aanvragen uit verschillende periodes niet zonder meer met elkaar kunnen worden vergeleken, aangezien de inrichting en behoeften van een overheidsdienst per jaar kunnen variëren. Het ligt dan ook niet voor de hand dat de situatie bij DIMP nu identiek is aan die in de eerdergenoemde jaren, vooral omdat destijds aan meerdere ambtenaren ontslag is verleend op basis van de Lvut. Appellant heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
Daarnaast is er geen wettelijke basis voor de stelling van appellant dat de regering bij het openstellen van vervroegde uittreding in een bepaald jaar geen rekening mag houden met de financiële situatie van het Land. De precaire overheidsfinanciën mochten daarom meewegen bij de beoordeling van de aanvraag. Appellant heeft bovendien onvoldoende betwist dat de financiële situatie van het Land als gevolg van de covid-19-crisis aanzienlijk is verslechterd ten opzichte van de eerder genoemde jaren. Hierdoor is er geen sprake van gelijke gevallen die gelijk behandeld hadden moeten worden. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt daarom verworpen.
5.5
Ook het betoog van appellant dat bij andere overheidsdiensten wél VUT is verleend aan kaderpersoneel, slaagt niet. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat het enkele feit dat een ambtenaar tot het kaderpersoneel behoort, niet automatisch betekent dat een verzoek om VUT-verlening wordt afgewezen. Eerst wordt beoordeeld of toewijzing van het verzoek negatieve gevolgen heeft voor de betreffende dienst. Zoals reeds overwogen, is in het geval van appellant voldoende gebleken dat hiervan sprake is.
6. Het beroep is gelet op het voorgaande ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 februari 2025 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.