In deze zaak heeft appellant, werkzaam als Controlemedewerker 2 bij het Departamento di Impuesto (DIMP), beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om vrijwillig uit dienst te treden. De Beoordelingscommissie Vrijwillige Uittreding heeft op 13 juli 2023 het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag van 27 juli 2022 ongegrond verklaard. Appellant heeft op 3 augustus 2023 beroep ingesteld, waarna verweerder op 8 oktober 2023 een verweerschrift heeft ingediend. De zitting vond plaats op 13 december 2023, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft overwogen dat de afwijzing van de VUT-aanvraag van appellant terecht was, omdat het verlenen van ontslag aan appellant de continuïteit van de dienstverlening bij het DIMP onevenredig zou schaden. Het DIMP kampt met een personeelstekort en de afwezigheid van appellant zou de werkdruk verder verhogen. Appellant heeft aangevoerd dat er geen valide reden is om zijn aanvraag af te wijzen, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de afwijzing gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en benadrukt dat de financiële situatie van het Land en de continuïteit van de dienstverlening belangrijke factoren zijn in de beoordeling van dergelijke aanvragen.
De uitspraak is gedaan door mr. A.J. Martijn op 26 februari 2025, waarbij de rechter de beslissing heeft genomen dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Appellant kan binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.