ECLI:NL:OGEAA:2025:107

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
602 van 2024
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging na beroep op noodweer in zaak van zwaar lichamelijk letsel met dodelijke afloop

In deze strafzaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is de verdachte beschuldigd van moord en doodslag na een incident op 3 juli 2024 waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], is overleden door een klap met een houten stoelpoot. De verdachte heeft tijdens de rechtszitting verklaard dat hij handelde uit noodweer, omdat het slachtoffer met een mes op hem afkwam. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond en dat zijn reactie proportioneel was. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor moord en doodslag, maar het Gerecht oordeelde dat de verdachte niet schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het bewezenverklaarde feit niet strafbaar was. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De uitspraak vond plaats op 17 april 2025.

Uitspraak

Parketnummer: P-2024/01439
Zaaknummer: 602 van 2024
Uitspraak: 17 april 2025 Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum[ 2003 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2024 (pro-forma), 12 december 2024 (pro-forma), 7 maart 2025 (aanhouding),
14 maart 2025 (inhoudelijke behandeling) en op 31 maart 2025 (sluiting van het onderzoek), waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. D.M. Canwood, advocaat in Aruba.
De broer van het slachtoffer, [broer van slachtoffer], heeft zich als benadeelde partij ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van hetgeen de verdachte (impliciet) primair ten laste is gelegd, te weten moord, en dat het Gerecht het (impliciet) subsidiair ten laste gelegde feit, te weten doodslag, bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van negen [9] jaren, met aftrek van voorarrest.
Haar vordering behelst voorts:
  • de volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade ad Afl. 8.350,00 en de oplegging van een daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte;
  • de niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade ad Afl. 5.000,00.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het (impliciet) primair en subsidiair ten laste gelegde. Meer subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de verdachte ter zake van alle varianten van het ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hem een gerechtvaardigd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Meest subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsvrouw primair verzocht deze af te wijzen en voor wat betreft de gevorderde materiële schade heeft zij zich subsidiair gerefereerd aan het oordeel van het Gerecht.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van
14 maart 2025 – ten laste gelegd:
dat hij op of omstreeks 3 juli 2024 in Aruba, [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met kracht een wapen, te weten een onderdeel van een krik, althans een hard voorwerp, tegen het hoofd van die [slachtoffer] te gooien en/of door met kracht met een wapen, te weten een onderdeel van een krik, althans een hard voorwerp, tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan;
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 juli 2024 te Aruba aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelfractuur heeft toegebracht, door een krik en/of een zwaar voorwerp tegen het hoofd te slaan/gooien van die [slachtoffer], terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.

3.Formele voorvragen

Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Bewezenverklaring

Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair is ten laste gelegd, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks3 juli 2024 in Aruba
, [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met kracht een wapen, te weten een onderdeel van een krik, althans een hard voorwerp, tegen het hoofd van die [slachtoffer] te gooien en/of door met kracht met een wapen, te weten een onderdeel van een krik, althans een hard voorwerp, tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan;
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 juli 2024 te Arubaaan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelfractuur
,heeft toegebracht, door
met krachteen
krik en/ofeen
zwaarvoorwerp tegen het hoofd te slaan
/gooienvan die [slachtoffer], terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd; omwille van de leesbaarheid zijn ook wijzigingen aangebracht in de bewezenverklaring (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.Bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door het Gerecht gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.

6.Bewijsoverwegingen

Het Gerecht stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 3 juli 2024 omstreeks 19:50 uur kwam bij de politie de melding binnen dat er bij perceel [adres] een vechtpartij gaande was. Verbalisanten zijn naar dit perceel toegegaan en troffen een aantal personen aan die op het erf luidkeels stonden te schreeuwen. Meteen werd het erf door verbalisanten betreden. Zij zagen op dat moment een mannelijk persoon die bewusteloos op de grond op zijn buik lag. Hij had een kapwond aan zijn hoofd, die hevig bloedde. Daarna zagen verbalisanten dat er enkele mensen op het erf bezig waren om voorwerpen weg te schoppen die op de grond lagen. Het was niet te zien wat zij precies wegschopten.
Kort hierna werden verbalisanten benaderd door de verdachte. Hij zei spontaan:
“Mi a dal e cu un pia di stoel, pasobra ela saka un cuchu pa mi!”.
Om 19.55 uur arriveerde een ambulance ter plaatse. De op de grond aangetroffen man, het slachtoffer [slachtoffer] (hierna: “[slachtoffer]”), is meteen medisch behandeld. Het ambulancepersoneel gaf aan dat zij verder niets meer konden. Om 20:05 uur heeft de forensisch arts de dood van [slachtoffer] geconstateerd. Als doodsoorzaak heeft de forensisch arts genoteerd: “Overleden na uitwendig toegebracht geweld” en als aard van het letsel “Schedel hersenletsel”.
Patholoog [Patholoog] heeft op 5 juli 2024 een sectie verricht op het lichaam van het slachtoffer. In het desbetreffende rapport staat het volgende:

CAUSE OF DEATH :SKULL FRATURE DO TO PENETRATING HEAD INJURY: CHOP WOUND (LEFT SIDE FRONTO-TEMPORAL.
MECHANISM OF DEATH:SEVERE BRAIN LACERATION AND SEVERE HEMORRHAGE DUE TO TRAUMATIC BRAIN INJURY
(…)
Note: Chop wounds can be considered a combination of sharp and blunt force trauma, wherein a relatively bulky object with an edge, or a fast moving object with an edge, impacts the body, resulting in injuries that have features of sharp force trauma as well as those of blunt force trauma.
(…)
FORENSIC AND ANATOMICAL CONSIDERATIONS OF THE AUTOPSY FINDINGS
(…)
The victim was standing looking at the perpetrator when was hit on the left side of the forehead with a solid instrument which has a particular configuration shape. After the aggression, and unconscious, [slachtoffer] fell on his right side hitting a motorcycle located behind him and in the fall the right side of his back collided with the left pedal of the motorcycle breaking it. The motorcycle attached pedal fragment produced a large laceration on the middle portion of the back skin tearing the t-shirt. The dying [slachtoffer] finally laid face down on the floor. The severe brain injuries (mechanism of death) can be associated to the intensity of the trauma to the head. Which was strong enough to penetrate 3,5 cm deep and fracture the skull. (…)”.
Op grond van het voorgaande concludeert het Gerecht dat [slachtoffer] is overleden doordat hij tegen de zijkant van zijn voorhoofd een harde klap heeft gekregen met een hard c.q. stevig voorwerp met een bijzondere vorm (‘a solid instrument which has a particular shape’). Door die klap is bij [slachtoffer] een schedelbreuk ontstaan, als gevolg waarvan bij hem de dood is ingetreden.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de toedracht van het incident waarbij [slachtoffer] is overleden. In dat kader zijn verschillende getuigen gehoord. Uit die getuigenverklaringen kan naar het oordeel van het gerecht het volgende worden opgemaakt.
In de avond van 3 juli 2024 is [slachtoffer] naar de woning van de verdachte aan de [adres] gegaan. [Slachtoffer] was toen vermoedelijk onder invloed van alcohol, hij was aan het schreeuwen, zeer overstuur en agressief. [Slachtoffer] heeft de woning vervolgens betreden. Op dat moment bevond de verdachte zich daar in de woonkamer samen met zijn grootmoeder [grootmoeder van verdachte] (hierna: [grootmoeder van verdachte]), zijn moeder en zijn tante. [Betrokkene] (hierna: [betrokkene]) bevond zich buiten de woning, op het erf.
Nadat [slachtoffer] de woning van de verdachte had betreden, is daar een discussie ontstaan tussen de verdachte en [slachtoffer]. De verdachte wilde dat hij de woning zou verlaten, maar [slachtoffer] was niet voor rede vatbaar. Vervolgens is [slachtoffer] naar de keuken van de woning gegaan en heeft daar een mes van ongeveer
30 centimeter met een zwart handvat gepakt, waarmee hij zwaaiende bewegingen in de richting van de verdachte maakte. Hierop hebben de verdachte, [grootmoeder van verdachte] en ook [betrokkene] geprobeerd om [slachtoffer] buiten de woning te zetten en van het erf te verwijderen. Op enig moment tijdens dit gebeuren heeft de verdachte een stoel naar [slachtoffer] gegooid, waardoor van deze stoel een houten poot is afgebroken.
Vervolgens is [slachtoffer] met het mes weggelopen en over de erfafscheiding naar het erf van perceel [adres] gegaan. Hierna is hij terug gesprongen over de erfafscheiding en weer naar het erf van Perceel 57 gelopen. Hij had het mes op dat moment nog steeds in zijn hand. [Slachtoffer] is daarmee naar de woning van de verdachte gelopen. De verdachte bevond zich op dat moment bij de deuropening van zijn woning. [Slachtoffer] liep met het mes op de verdachte af. Hierop heeft de verdachte de afgebroken houten stoelpoot gepakt en daarmee [slachtoffer] één keer tegen zijn hoofd geslagen. Hierna is [slachtoffer] op de grond gevallen.
Tekenend is de verklaring van getuige [getuige], een vriend van de verdachte die bij het incident aanwezig was en die heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte [slachtoffer] met een stuk hout sloeg en dat hij ([getuige]) toen gelijk zei dat hij (de verdachte) de man ([slachtoffer]) had gedood, en
: “Op jullie vraag waarom ik dat zei, moet ik het volgende verklaren. Ja, omdat de manier waarop[de verdachte]
hem met het hout sloeg, viel[slachtoffer]]
net als een pop. En als je op zo’n manier op de grond valt, is het ‘dead shot’.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 14 maart 2025 verklaard dat hij uit angst voor [slachtoffer], die met een mes naar hem toekwam en hem tot korte afstand was genaderd, een stoelpoot die bij hem in de buurt op de grond lag heeft gepakt en daarmee een zwaaiende beweging heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer]. Hierna heeft de verdachte de stoelpoot losgelaten.
Op grond van het voorgaande concludeert het Gerecht dat de verdachte [slachtoffer] met kracht met een houten stoelpoot tegen de zijkant van zijn voorhoofd heeft geslagen, waardoor het hierboven beschreven dodelijk letsel is ontstaan.
Dit past ook bij de bevindingen van de patholoog dat
“The victim was standing looking at the perpetrator when was hit on the left side of the forehead with a solid instrument which has a particular configuration shape.”Een houten stoelpoot is immers aan te merken als een ‘solid object’ (te weten: een ‘hard’ c.q. ‘stevig’ voorwerp) en had bovendien een ‘particular configuration shape’ (‘een bijzondere vorm’). Het Gerecht verwijst daarvoor naar de bij het proces-verbaal ‘onderzoek stoel en stoelpoot’ gevoegde Foto 4, waarop te zien is dat het uiteinde van de stoelpoot door een breukvlak een bijzondere vorm vertoonde (FTO-dossier, bijlage 3), welke vorm overigens een opvallende gelijkenis vertoont met de vorm van het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel (FTO-dossier, bijlage 2, Foto 6).
Dat op de stoelpoot visueel (met behulp van een vergrootglas) geen bloed, haar en/of huid is aangetroffen, maakt dit niet anders. Dat sluit immers nog steeds niet uit dat zich op de stoelpoot wel degelijk dergelijke biologische sporen bevonden. Bovendien is niet duidelijk wat er precies met de stoelpoot is gebeurd in de periode vanaf het moment dat de politie het perceel aan de [adres] heeft betreden tot het moment dat de stoelpoot visueel is onderzocht, terwijl wél duidelijk is dat de politie heeft gezien dat er voorwerpen zijn weggeschopt – waaronder mogelijk ook de stoelpoot. Uit de omstandigheid dat op de stoelpoot visueel geen relevante biologische sporen zijn waargenomen, kan derhalve niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat deze niet als ‘wapen’ kan zijn gebruikt.
Tot slot overweegt het Gerecht dat het heeft geconstateerd dat er door enkele getuigen is verklaard dat door de verdachte aan [slachtoffer] een klap met een krik of krikhendel, of een daarop gelijkend voorwerp, zou zijn gegeven
nadathet slachtoffer al op de grond was gevallen. Het Gerecht kan dat echter niet buiten redelijke twijfel vaststellen. Ook het openbaar ministerie en de verdediging gaan niet uit van dat scenario.
(Eind)conclusies
Met de officier van justitie en de verdediging is het Gerecht van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte het (impliciet) primair ten laste gelegde, te weten: moord, heeft begaan, zodat de verdachte zonder nadere motivering van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het impliciet subsidiair (doodslag) en meer subsidiair ten laste gelegde feit (zware mishandeling met de dood ten gevolge) overweegt het Gerecht als volgt.
Naar het oordeel van het Gerecht kan op grond van de bewijsmiddelen niet worden vastgesteld dat de verdachte bij het slaan met de stoelpoot het (vol) opzet had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Ook de officier van justitie en de verdediging gaan daar niet van uit. Maar, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, is naar het oordeel van het Gerecht bij de verdachte evenmin sprake geweest van
voorwaardelijkopzet op de dood van het slachtoffer. Het Gerecht is namelijk van oordeel dat in het algemeen niet kan worden gesteld dat het eenmaal slaan met een houten stoelpoot tegen het hoofd van het slachtoffer – ook indien dit met kracht gebeurt – de aanmerkelijke kans in het leven roept dat het slachtoffer daardoor komt te overlijden. Ook specifiek in dit voorliggende geval zijn daar onvoldoende aanwijzingen voor. Het voorgaande betekent dat het impliciet subsidiair ten laste gelegde (doodslag) niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte zal dan ook van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Dat ligt anders voor wat betreft de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling, de dood ten gevolge hebbend. Hoewel ook in dit verband niet kan worden geconcludeerd dat de verdachte vol opzet had, is hier
welsprake van voorwaardelijk opzet. Het Gerecht is van oordeel dat in zijn algemeenheid, maar ook in het voorliggende geval, de kans dat door het eenmaal met kracht slaan met een houten stoelpoot tegen het hoofd van het slachtoffer ernstig hoofdletsel ontstaat, aanmerkelijk is. Het slaan op de wijze zoals de verdachte dit heeft gedaan is naar de uiterlijke verschijningsvorm bovendien zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit volgt dat de verdachte die aanmerkelijke kans op dit gevolg ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet zou hebben aanvaard, is overigens niet gebleken.
Het voorgaande brengt met zich mee dat voldoende wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het slachtoffer opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.

7.Strafbaarheid feit

Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat indien het Gerecht tot een bewezenverklaring komt de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld uit noodweer. Ter onderbouwing van dit verweer heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het slachtoffer op verdachte af kwam met een mes in de hand, hem met het mes bedreigde en dat de verdachte zich daartegen heeft verdedigd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen. De officier van justitie heeft primair gesteld dat de door de verdediging gestelde feitelijke toedracht niet aannemelijk is. Zo is er bij het slachtoffer geen mes aangetroffen. Subsidiair stelt de officier van justitie dat de verdachte zich had kunnen onttrekken aan de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het slachtoffer. Er was dus geen sprake van een noodweersituatie. Meer subsidiair stelt de officier van justitie dat het handelen van verdachte niet voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
Het oordeel vanhet Gerecht
Uit de hierboven door het Gerecht vastgestelde feiten en omstandigheden komt naar voren dat de verdachte door [slachtoffer] tot op korte afstand werd benaderd met een mes, terwijl hij eerder door hem met dat mes was aangevallen na een kennelijk conflict. Dat daadwerkelijk sprake is geweest van een mes, wordt overigens (naast door verschillende getuigenverklaringen) ondersteund door de omstandigheid dat een dergelijk mes (ongeveer 30 centimeter, met een zwart heft) kort na het incident in de gootsteen van de keuken van de woning aan de [adres] is aangetroffen.
Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is het naar het oordeel van het Gerecht aannemelijk dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Dat de verdachte op het moment dat hij door [slachtoffer] met het mes werd benaderd een reële mogelijkheid had om zich hieraan te onttrekken, is niet aannemelijk geworden, gelet ook op de korte afstand tussen de verdachte en [slachtoffer] op het specifieke moment. De wijze van verdediging door de verdachte (het eenmaal krachtig slaan met een houten stoelpoot tegen het hoofd van de ander) voldoet naar het oordeel van het Gerecht bovendien aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit, gezien ook alle overige omstandigheden van het geval.
Het beroep op noodweer slaagt derhalve. Het bewezenverklaarde feit is niet strafbaar en de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

9.Schadevergoeding

Nu aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel wordt uitgesproken en de verdachte ook niet schuldig wordt verklaard zonder oplegging van straf of maatregel, kan de benadeelde partij gelet op artikel 380 lid 2 sub a van het Wetboek van Strafvordering niet in de vordering worden ontvangen.
BESLISSING
Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte (impliciet primair en subsidiair, te weten: moord dan wel doodslag) ten laste is gelegd, en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart het bewezen verklaarde niet strafbaar;
ontslaat de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde van alle rechtsvervolging;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. E.A. Lensink, bijgestaan door
mr. S.M. Eman, (zittingsgriffier), en op 17 april 2025 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba.
Mr. S.M. Eman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
uitspraakgriffier: