ECLI:NL:OGEAA:2025:102

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
5 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
631 van 2024
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor medeplegen van invoer van verdovende middelen naar Aruba

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 5 mei 2025 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van verdovende middelen naar Aruba. De verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd, had een uitvoerende rol in het transport van cocaïne en hennep. Het onderzoek vond plaats tijdens openbare terechtzittingen op 31 oktober 2024, 20 februari 2025 en 31 maart 2025, waarbij de verdachte telkens aanwezig was met verschillende advocaten. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 48 maanden, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. Het Gerecht oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden voor het medeplegen van de invoer van 1,9 kilo cocaïne en 423,54 kilo hennep. Het Gerecht overwoog dat de verdachte in nauwe samenwerking met medeverdachten handelingen had verricht die gericht waren op de invoer van deze verdovende middelen. De ernst van de feiten en de rol van de verdachte werden zwaar meegewogen in de strafoplegging. Het Gerecht gelastte ook de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte, waaronder een mobiele telefoon en bankbiljetten.

Uitspraak

Parketnummer: P-2024/01613
Zaaknummer: 631 van 2024
Uitspraak: 5 mei 2025 Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in KIA in Aruba.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2024 (pro forma), 20 februari 2025 (pro forma) en op 31 maart 2025 (inhoudelijke behandeling). De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door respectievelijk mr. J.F.M. Zara (1e pro forma), mr. H.F. Falconi (2e pro forma) en mr. A.E.A. Hernandez (inhoudelijke behandeling), allen advocaat in Aruba.
De officier van justitie, mr. Z.J.E. Paesch, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van achtenveertig [48] maanden, met aftrek van voorarrest.
Haar vordering behelst voorts de verbeurdverklaring van het onder de verdachte in beslag genomen parelkleurige mobiele telefoon van het merk Samsung in een zwartkleurige cover, simkaart (Digicel), de oplader en een bankbiljet van Afl. 25,00 en van USD 1,00 (voorwerp TAN8G.1.1.01 opgenomen in de beslaglijst).
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte integraal zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte zijn de feiten ten laste gelegd die zijn vermeld op de dagvaarding. Een afschrift van de dagvaarding is aan dit vonnis gehecht.

3.Formele voorvragen

Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Bewezenverklaring

Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder
1. primair en 2 primair is ten laste gelegd, met dien verstande:
1. dat hij
op een (of meer) tijdstip(pen)in
en/of omstreeks de periode van
17 juli 2024 tot en met 19 juli 2024 in Aruba, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen, al dan nietopzettelijk 423,54 kilo hennep,
althans een hoeveelheid hennep, althans enige gebruikelijke bereiding waaraan de hars die uit hennep wordt getrokken ten grondslag ligt, als bedoeld in artikel 1 lid 1 van de Landsverordening verdovende middelen of in de Regeling aanwijzing verdovende middelen I,heeft ingevoerd als bedoeld in artikel 1 lid 2 van de Landsverordening verdovende middelen
en/of heeft doorgevoerd en/of heeft afgeleverd en/of
in bezit en/of aanwezig heeft gehad;
2. dat hij
op een (of meer) tijdstip(pen)in
en/of omstreeks de periode van
17 juli 2024 tot en met 19 juli 2024 in Aruba, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen, al dan nietopzettelijk 1,9 kilo cocaïne,
althans een hoeveelheid cocaïne, althans een stof als bedoeld in artikel 1, lid 1 van de Landsverordening verdovende middelen of in de Regeling aanwijzing verdovende middelen I, althans enig zout van cocaïne als vorenbedoeld,heeft ingevoerd als bedoeld in artikel 1 lid 2 van de Landsverordening verdovende middelen
en/of heeft doorgevoerd en/of heeft vervoerd en/of heeft afgeleverd en/of in bezit en/of aanwezig heeft gehad.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd; omwille van de leesbaarheid zijn ook wijzigingen aangebracht in de bewezenverklaring (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.Bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door het Gerecht gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.

6.Bewijsoverwegingen

Op 19 juli 2024 omstreeks 05:25 uur heeft de kustwacht bij de inham lokaal bekend als “[plaats 1]” 15 balen inhoudende een groot aantal pakketten met verdovende middelen aangetroffen. In totaal betrof het 423,54 kilo marihuana en 1,95 kilo cocaïne. Naar aanleiding hiervan zijn (onder meer) de verdachte (hierna ook: [verdachte]), [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] als verdachte aangemerkt. De vraag die het Gerecht naar aanleiding van het voorgaande dient te beantwoorden, is of de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de invoer van deze verdovende middelen, op de wijze zoals onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste is gelegd.
Het Gerecht overweegt hierover het volgende.
Het dossier bevat OVC-gesprekken uit de periode vanaf 24 juni tot en met 18 juli 2024. Uit die gesprekken, in hun onderling verband en samenhang bezien, kan naar het oordeel van het Gerecht worden afgeleid dat [medeverdachte 1] (door het voeren van het nodige overleg en/of door het geven van verschillende instructies) betrokken is geweest bij het organiseren en coördineren van een transport van een hoeveelheid verdovende middelen, die via een bootje het grondgebied van Aruba binnen moesten worden gebracht. Uit de gesprekken begrijpt het Gerecht dat het de bedoeling was om dit transport te laten plaatsvinden op een dag dat er genoeg wind stond, zodat het bootje door de golven niet op de radar zou opvallen. De door het bootje af te leveren verdovende middelen moesten na aankomst bij de kust van Aruba door meerdere personen, onder wie “[medeverdachte 2]” ([medeverdachte 2]) en “[verdachte]” ([verdachte]) worden opgehaald. Daarvoor was het nodig om een Jeep te huren, hetgeen de taak was van “[medeverdachte 3]” ([medeverdachte 3]), die ook als chauffeur van de jeep zou optreden. Het ging om een zodanige hoeveelheid verdovende middelen dat (naast de Jeep) ook de pick-up truck van “[betrokkene]” ([betrokkene]) nodig was. In ruil voor hun “werkzaamheden” zouden één of meer van deze betrokkenen een deel van de verdovende middelen krijgen. Het was de bedoeling dat de verdovende middelen op 18 juli 2024 zouden aankomen: in een gesprek van 17 juli 2024 zegt [medeverdachte 1] tegen zijn echtgenote dat zij ‘morgen met Gods wil alles al hebben uitgedeeld.’
Het voorgaande vindt bevestiging in de bevindingen in het dossier, dat [medeverdachte 3] op 17 juli 2024 een Jeep heeft gehuurd, dat hij daarmee in de avond van diezelfde dag [medeverdachte 2] en [verdachte] heeft opgehaald, en dat deze Jeep in de vroege ochtend van 18 juli 2024 in de buurt was van de windmolens van Vader Piet, dichtbij de inham [plaats 1]. [Medeverdachte 3] bevestigt dit bovendien in zijn verklaring bij de politie.
Verder bevat het dossier tapgesprekken van 18 juli 2024 (vanaf 02:03 uur) tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], waaruit naar voren komt dat laatstgenoemde op dat moment bij de kust bij deze inham samen met anderen aan het uitkijken is naar (de aflevering van) de verdovende middelen en dat deze verdovende middelen maar niet worden gevonden, ondanks het nodige zoekwerk. Uit de tapgesprekken blijkt dat het zoeken rond 05:00 uur wordt gestaakt. Het voorgaande vindt bevestiging in de whatsapp-berichten die [verdachte] later die dag aan zijn partner stuurt. Hij laat daarin weten dat het niet goed is gegaan omdat het vaartuig niet was aangekomen, dat ze tot 5 uur in de ochtend aan het wachten waren, dat alles (het Gerecht begrijpt: de verdovende middelen) verloren is en dat zij (het Gerecht begrijpt: de betrokkenen bij het drugstransport) “waren bekroond” als ze “het” (het Gerecht begrijpt: “de verdovende middelen”) gegooid hadden waar het was. Ook in een OVC-gesprek tussen [medeverdachte 1] en zijn echtgenote van 18 juli 2024 om 16:21 uur wordt duidelijk dat op de plek waar gewacht was, er geen verdovende middelen werden aangetroffen. [Medeverdachte 1] zegt in dit gesprek dat [medeverdachte 4] en de anderen daar nog rondlopen, en dat ze eerder die dag tot 5 uur ’s ochtends hadden gezocht.
Met betrekking tot de herkomst van de verdovende middelen heeft [medeverdachte 1] bij de politie verklaard dat een man in Colombia, “Culetrapo” genaamd, hem had gevraagd om pakketten marihuana bij de kust van [plaats 2] te gaan halen, en dat [medeverdachte 2] en [verdachte] naar de kust waren gegaan om de verdovende middelen te zoeken. Het was de bedoeling dat [medeverdachte 2] meer personen regelde om daarheen te gaan. [Medeverdachte 2] had [medeverdachte 1] gezegd dat ze daar aan het zoeken waren, maar dat ze niets hadden gevonden. Ook heeft [medeverdachte 1] in zijn verklaring bij de politie bevestigd dat hij [medeverdachte 3] had gevraagd om een Jeep te huren, en dat hij hem daarvoor geld had gegeven.
[Medeverdachte 5] heeft bij de politie bevestigd dat [medeverdachte 1] een tussenpersoon is voor verdovende middelen die naar Aruba worden gestuurd. [Medeverdachte 5] had [medeverdachte 1] USD 1.200,00 gegeven. In ruil daarvoor zou hij zes pond marihuana krijgen. [Medeverdachte 1] had [medeverdachte 5] in de nacht van 18 juli 2024 bezocht en hem verteld dat de verdovende middelen in het water waren gegooid, maar dat ze de verdovende middelen niet konden vinden. [Medeverdachte 1] dacht dat de mensen die de verdovende middelen naar de kust moesten brengen, deze hadden weggenomen. Ook had [medeverdachte 1] tegenover [medeverdachte 5] opgemerkt dat als de verdovende middelen niet tevoorschijn zouden komen, of door de politie onderschept, de mannen die de verdovende middelen hadden gebracht, dood zullen worden gemaakt.
Medeverdachte [medeverdachte 6], wiens identiteitspapieren door de Kustwacht zijn aangetroffen tussen de balen verdovende middelen die op 19 juli 2024 waren gevonden, heeft bij de politie verklaard dat hij op 17 juli 2024 vanuit Venezuela was vertrokken met een boot waarin 8 personen zaten, onder wie ook [medeverdachte 4]. Zij waren verantwoordelijk voor de verdovende middelen aan boord en moesten de verdovende middelen van boord brengen. Ze zouden betaald worden wanneer de verdovende middelen waren verkocht. [Medeverdachte 4] heeft bij de politie verklaard dat hij één van de inzittenden van deze boot was.
[Medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] zijn op 20 juli 2024 door de politie langs de kust van [plaats 3] bij de windmolens gezien. [Medeverdachte 6] was op het strand en [medeverdachte 4] zat verscholen tussen de rotsen. [Medeverdachte 6] heeft hierover verklaard dat hij samen met [medeverdachte 4] bij de kust was om verdovende middelen te zoeken. [Medeverdachte 1] had hen bedreigd, dat ze op zoek moesten gaan naar de drugs, anders zou de familie van iedereen die op de boot zat, dood gaan. [Medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] waren door [medeverdachte 1] zelf bij de kust gebracht. [Medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat “[medeverdachte 4]” de man is die samen met ‘[medeverdachte 6]’ ([medeverdachte 6]) bij de kust werd aangehouden. Ook [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat “[medeverdachte 4]” met [medeverdachte 6] was. Het Gerecht stelt op grond hiervan vast dat “[medeverdachte 4]” [medeverdachte 4] is.
Uit de bewijsmiddelen blijkt samengevat dat:
  • de hierboven beschreven verdovende middelen het grondgebied van Aruba zijn binnengebracht;
  • [Medeverdachte 1] voor wat betreft de invoer van deze verdovende middelen als tussenpersoon fungeerde en dat hij een coördinerende en leidinggevende rol had voor wat betreft het ophalen en zoeken van de verdovende middelen;
  • [Medeverdachte 2] (telefonisch) contact met [medeverdachte 1] onderhield over het ophalen en zoeken van de verdovende middelen, en dat hij voor wat betreft het ophalen/zoeken een coördinerende, maar ook uitvoerende rol had;
  • [Verdachte] betrokken is geweest bij het (althans voorgenomen) ophalen van en zoeken naar de verdovende middelen;
  • [Medeverdachte 3] de jeep heeft gehuurd en de chauffeur was van deze jeep waarmee de personen die de verdovende middelen moesten zoeken, zijn opgehaald en afgezet;
  • [Medeverdachte 4] op de boot zat waarmee de verdovende middelen Aruba zijn ingevoerd en dat hij naar de verdovende middelen heeft gezocht;
  • [Medeverdachte 5] heeft een financiële injectie gegeven ten behoeve van het drugstransport, door daarin te investeren. In dat verband heeft hij de verdachte USD 1.200,00 gegeven in ruil voor (via het drugstransport in te voeren) zes pond marihuana.
Onder invoer van verdovende middelen, zoals bedoeld in artikel 3 en 4 van de Landsverordening verdovende middelen (Lvm) dient volgens artikel 1 lid 2 van de Lvm te worden begrepen:
het invoeren van de voorwerpen of goederen, waarin de middelen verpakt of geborgen zijn enelkeop het verder vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling van wie het ook zij, met betrekking tot de hier te lande aanwezige, niet in het vrije verkeer gebrachte middelen zelve, of tot de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn.”.
In het licht van al het voorgaande is het Gerecht van oordeel dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachten (waaraan de verdachte aldus een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd) handelingen heeft verricht die waren gericht op de invoer van verdovende middelen, zoals hiervoor omschreven. Daarbij wijst het Gerecht erop dat de hiervoor geciteerde begripsomschrijving ruim moet worden uitgelegd. Niet vereist is dat de verdachte een handeling heeft verricht die daadwerkelijk het binnen het grondgebied brengen zelf betrof (HR 21 november 2006, NJ 2006/647). Voldoende is dat sprake is van een handeling die op de (verlengde) invoer is gericht, en dit was in deze zaak ten aanzien van alle verdachten het geval.
Het Gerecht acht gelet op het voorgaande de feiten 1 primair en 2 primair wettig en overtuigend bewezen.

7.Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 4, eerste lid onder A, van de Landsverordening verdovende middelen, strafbaar gesteld bij artikel 11 van deze Landsverordening;
Feit 2 primair: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid onder A, van de Landsverordening verdovende middelen, strafbaar gesteld bij artikel 11 van deze Landsverordening;
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.

8.Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

9.Oplegging van straf

Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van een grote hoeveelheid verdovende middelen. Cocaïne en hennep zijn voor de gezondheid van personen zeer schadelijke stoffen. Gelet op de hoeveelheid, moeten de verdovende middelen die de verdachte heeft ingevoerd, bestemd zijn geweest voor verspreiding en handel. De verspreiding van en de handel in verdovende middelen gaan vaak gepaard met overlast en vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door de gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen. Hiermee wordt ernstige schade toegebracht aan de veiligheid van het land en de inwoners. Dit alles heeft verdachte er niet van weerhouden onderhavige feiten te plegen. Verdachte heeft alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin, zonder stil te staan bij de nadelige gevolgen van zijn gedrag voor anderen en heeft door zijn strafbare gedragingen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Gerecht heeft bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf rekening gehouden met de rol van de verdachte, die als uitvoerder moet worden aangemerkt. Het Gerecht heeft er voorts rekening mee gehouden dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en ook heeft het Gerecht met zijn overige persoonlijke omstandigheden rekening gehouden.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, en mede in acht genomen de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, tot de slotsom gekomen dat na te noemen gevangenisstraf passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.

10.In beslag genomen voorwerpen

Aan de orde is voorts het onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp.
Naar het oordeel van het Gerecht zijn er geen termen aanwezig om het op de aangehechte beslaglijst vermelde voorwerp, de parelkleurige mobiele telefoon van het merk Samsung in een zwartkleurige cover, de simkaart (Digicel) en de oplader (deel uitmakend van de voorwerpen TAN8G.1.1.01 opgenomen in de beslaglijst),
verbeurd te verklaren. Nu de belangen van strafvordering zich daartegen niet (langer) verzetten zal dit voorwerp worden teruggegeven aan de verdachte.
Het Gerecht is van oordeel dat zich evenmin een strafvorderlijk belang verzet tegen teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen bankbiljet van Afl. 25,00 en van USD 1,00 (deel uitmakend van de voorwerpen TAN8G.1.1.01 opgenomen in de beslaglijst). Daarom zal daarvan de teruggave aan de verdachte worden gelast.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:11, 1:123, 1:136 en 1:224 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba, zoals deze luidde(n) ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
tweeëndertig [32] maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
gelast de teruggave aan de verdachte van:
- TAN8G.1.1.01: De parelkleurige mobiele telefoon van het merk Samsung in een zwartkleurige cover, de simkaart (Digicel) en de oplader en de bankbiljetten van Afl. 25,00 en van USD 1,00-.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. E.A. Lensink, bijgestaan door
mr. A.B. Bennett, (zittingsgriffier), en op 5 mei 2025 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba.