ECLI:NL:OGEAA:2024:93

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
1 juni 2024
Zaaknummer
AUA202400747
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van uitzettingsbevel en voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 10 april 2024 uitspraak gedaan op een verzoek van de verzoeker, de Minister van Justitie en Sociale Zaken, tot schorsing van een uitzettingsbevel. De verzoeker, geboren in Colombia, was op 15 februari 2023 Aruba binnengekomen met een tijdelijke verblijfsvergunning die inmiddels was verlopen. Na een aanhouding op 11 februari 2024, werd hij op 12 februari 2024 uitgezet met een periode van niet-toelating van 18 maanden. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze uitzetting en een verzoekschrift ingediend op 5 maart 2024, waarin hij aanvoert dat hij een positieve DPL-verklaring heeft ontvangen en een tijdelijke verblijfsaanvraag heeft ingediend. Hij beroept zich op verschillende beleidsinstructies en het gelijkheidsbeginsel, maar het gerecht oordeelt dat deze niet van toepassing zijn op zijn situatie.

Het gerecht overweegt dat de verzoeker sinds 20 februari 2023 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft, waardoor de Minister van Justitie bevoegd was om hem uit te zetten. De verzoeker kan zich niet beroepen op de beleidsinstructies, omdat het uitzettingsbevel na de werkingsduur van deze instructies is afgegeven. Ook zijn argumenten over de bevoegdheid van de minister van Justitie worden verworpen. Het gerecht concludeert dat de bestreden beschikking in de bodemprocedure in stand zal blijven en dat er geen grond is voor schorsing van de beslissing of voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen en er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

Uitspraak van 10 april 2024
Lar nr. AUA202400747

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

domicilie kiezend in Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: de advocaat mr. J.J.C. Odor,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.J. Poeran (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 12 februari 2024 heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen. Daarbij is aan verzoeker tevens een periode van niet toelating van 18 maanden opgelegd.
Hiertegen heeft verzoeker op 29 februari 2024 bezwaar gemaakt.
Op 5 maart 2024 heeft verzoeker onderhavig verzoekschrift ingediend.
Verweerder heeft op 19 en 22 maart 2024 (aanvullende) stukken ingediend.
Het gerecht heeft de behandeling van het verzoek op de zitting van 20 maart 2024 aangehouden. De behandeling is op 22 maart 2024 voortgezet. Verzoeker is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het verzoek
1. Het verzoek strekt tot schorsing van het bevelschrift tot uitzetting. Daartoe heeft verzoeker aangevoerd dat hij op 27 februari 2024 een positieve DPL-verklaring heeft ontvangen, nog diezelfde dag een tijdelijke verblijfsaanvraag heeft ingediend en verwacht mag worden dat die aanvraag wordt gehonoreerd. Voorts doet hij een beroep op artikel 4 van de Beleidsinstructie covid-19 crisisinterventies toelating van 11 december 2020 en ook op Beleidsinstructie (economische) ontwikkelingen post covid-19 van 19 augustus 2022. Tevens beroept hij op het Handboek Toelating 2023 en op het gelijkheidsbeginsel. Verzoeker betoogt dat niet van hem kan worden gevergd dat hij de procedure over zijn aanvraag om een tijdelijke verblijfsvergunning in het buitenland moet afwachten.
De vaststaande feiten
2.1
Verzoeker, geboren op [geboortedatum] 1983 in Colombia en van Colombiaanse nationaliteit, is op 15 februari 2023 Aruba binnengekomen met een toegestane verblijfsduur van vier dagen. Sindsdien heeft hij Aruba niet verlaten.
2.2
Verzoeker heeft op 24 oktober 2023 verzocht om toe te treden tot de Arubaanse arbeidsmarkt voor een baan als tuinman bij Arubian Garden N.V.
2.3
Verzoeker is op 11 februari 2024 aangehouden door ambtenaren van het Korps Politie Aruba (KPA) nadat hij een verkeersongeluk had veroorzaakt onder invloed van alcohol. Hij is daarna overgebracht naar Guarda Nos Costa (GNC) ter controle van zijn verblijfsstatus.
2.4
Bij bevelschrift van 12 februari 2024 is de inbewaringstelling van verzoeker bevolen. Op 14 februari 2024 heeft de rechter-commissaris de inbewaringstelling rechtmatig bevonden.
2.5
Bij bevelschrift van 12 februari 2024 heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen. Daarbij is aan verzoeker tevens een periode van niet toelating van 18 maanden opgelegd.
2.6
Het verzoek van verzoeker om een DPL-verklaring is op 27 februari 2024 toegewezen. Op diezelfde datum heeft verzoeker een aanvraag voor een tijdelijke verblijfsvergunning verzocht.
De bestreden beschikking
3.1
Aan de bestreden beschikking is ten grondslag gelegd dat verzoeker vanaf december 18 december 2018 niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel, dat zijn illegaal verblijf niet behoeft te worden gedoogd en dat er geen grond bestaat om hem nog langer illegaal in Aruba te laten verblijven.
Ter zitting heeft verweerder toegevoegd dat verzoeker niet tot de uitzonderingscategorie behoort die zijn verblijfsvergunning hier te lande mag afwachten. Het feit dat verzoeker een positieve DPL-verklaring heeft gekregen, betekent niet dat een werkvergunning aan hem zal worden afgegeven. Bovendien voert verweerder aan dat verzoeker ten tijde van zijn binnenkomst op 15 februari 2023 noch in het bezit van een DPL-verklaring noch een aanvraag bij de DIMAS had ingediend. Hierdoor kan verzoeker geen beroep doen op het Handboek Toelating 2023, Beleidsinstructie covid-19 crisisinterventies toelating van 11 december 2020 en de Beleidsinstructie (economische) ontwikkelingen post covid-19 van 19 augustus 2022, aldus verweerder.
Welke rechtsvraag ligt ter beantwoording voor?
4.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
4.2
In deze procedure ligt ter beantwoording voor de vraag of de uitvoering van de bestreden beschikking voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
4.3
Het oordeel in deze procedure heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Beoordeling
5. Aan de bestreden beschikking heeft verweerder artikel 15 van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) ten grondslag gelegd. Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
6.1
In dit geval staat vast dat verzoeker sinds 20 februari 2023 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft, zodat verweerder op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d van de Ltu bevoegd is hem uit te zetten. Naar voorlopig oordeel heeft verweerder van die bevoegdheid in dit geval gebruik mogen maken.
6.2
Verzoeker beroept zich op de Beleidsinstructie covid-19 crisisinterventies toelating van 11 december 2020 en ook op Beleidsinstructie (economische) ontwikkelingen post covid-19 van 19 augustus 2022. Het gerecht overweegt dat deze beleidsinstructies niet van toepassing zijn omdat het uitzettingsbevel van 12 februari 2024 dateert, dat wil zeggen van na de werkingsduur van die instructies. Dat laatstgenoemde beleidsinstructie nog wel van toepassing was ten tijde van de binnenkomst van verzoeker op Aruba op 15 februari 2023 maakt dit niet anders, omdat niet de datum van binnenkomst relevant is maar de datum waarop het bevelschrift tot uitzetting is gegeven. Verder beroept verzoeker zich op het Handboek Toelating 2023 en in het bijzonder op een passage op pagina 14 onder punt 10, waarin een uitzondering wordt beschreven op de hoofdregel dat de vreemdeling de beslissing op zijn aanvraag in het buitenland dient af te wachten. Dit betoog faalt omdat de onder punt 10 opgenomen uitzondering betrekking heeft op de situatie van vreemdelingen die bij binnenkomst op Aruba al in het bezit zijn van een positief advies van het Departamento Di Progreso Laboral (DPL) en al een complete aanvraag voor een verblijfsvergunning hebben ingediend. Dit is niet het geval bij verzoeker, die bij binnenkomst niet in het bezit was van een positief advies van DLP. Het beroep van verzoeker op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet aangezien dit niet voldoende is onderbouwd. Verzoeker geeft niet aan in welke gevallen gelijk aan of vergelijkbaar met de situatie van verzoeker verweerder van uitzetting heeft afgezien. Tot slot beroept verzoeker zich op de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 15 november 2023 (AUA2023H00116). Onder verwijzing naar die uitspraak voert hij aan dat alleen de minister van Arbeid, Energie en Integratie bevoegd is vreemdelingen uit te zetten en een terugkeerverbod op te leggen en niet de minister van Justitie. De bestreden beschikking zou daarom onbevoegdelijk zijn genomen. Ook dit betoog faalt. Uit artikel 15, tweede lid, van de Ltu volgt dat de minister van Justitie bevoegd is een met redenen omkleed bevelschrift uit te vaardigen houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. De minister van Justitie dient in zijn uitzettingsbevel de periode van niet-toelating te vermelden, en dient daarbij toepassing te geven aan de regeling voor niet-toelating zoals vastgesteld door de minister van Arbeid, Energie en Integratie. Dat heeft de minister van Justitie in dit geval ook gedaan. Er is dan ook geen grond om te oordelen dat de bestreden beschikking onbevoegdelijk is genomen.
7. Naar voorlopig oordeel zal de bestreden beschikking de in de bodemprocedure in stand blijven. Gelet hierop en bij afweging van de betrokken belangen is er geen grond te oordelen dat de onmiddellijke uitvoering van de bestreden beslissing onevenredig nadeel voor verzoeker meebrengt in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
8. Gelet op het vorenstaande is er geen grond voor het schorsen van de bestreden beslissing of voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.J. van Ettekoven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2024 in aanwezigheid van de griffier, mr. A. de Cuba.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.